Ontwikkelingsmogelijkheden op latere leeftijd

Civis Mundi Digitaal #1

door D.H. Sipsma

Ontwikkelingsmogelijkheden op latere leeftijd

D.H. Sipsma[*]

 

Men kan deze titel beschouwen als een stellingname tegen de nog steeds geldende opvatting dat oudere mensen slechts aan mogelijkheden inboeten en geen ontwikkelingsmogelijkheden meer hebben. In een eerder artikel in dit blad (Civis Mundi jaargang 48-nr 2) heb ik reeds krachtig stelling genomen tegen de negatieve beeldvorming. De verzameling negatieve stereotypieën van de oudere mens zijn echter zeer hardnekkig en moeilijk te veranderen. Dat blijkt nog eens overduidelijk in het inleidende artikel van Couwenberg. De evolutionair geneticus Richard Dawkins ontwierp naar analogie van de genen het begrip memen, eenheden van cultuur overdracht. Evenals de biogenetische evolutie heeft de sociogenetische evolutie dikwijls veel tijd nodig. Bij de huidige stand van de wetenschap lijkt de genetische manipulatie sneller en meer resultaten op te leveren dan de "memetische manipulatie".

Jaren geleden ben ik al begonnen met de laatstgenoemde vorm van manipulatie door in artikelen en op congressen de negatieve beeldvorming te vergelijken met een infectieuze epidemie, "de sterotypitis infectiosa". Veel succes heb ik daarmee niet behaald. In mijn eerdere artikel heb ik drie typen ouderen beschreven: de novogeront of de homo senex vitalis, en de aan dit eerste type nauw verwante prothesegeront of homo senex semi-artificialis en tenslotte de fragigeront of homo senex fragilis. Functioneel zijn beide eerste typen vitaal zelfstandig en voldoet alleen het laatste type aan de gangbare beeldvorming hoewel zelfs daar op af te dingen valt. In mijn visie is de demografische ontwikkeling die in de volksmond vergrijzing wordt genoemd en ik liever verzilvering pleeg te noemen dan ook geen ramp maar een positieve ontwikkeling als mens en samenleving er tenminste in slagen om ingrijpende veranderingen in de maatschappij aan te brengen.

 

Ten eerste moet men uitgaan van de specifieke ontwikkelingsmogelijkheden die ouderen hebben. Daarvoor moeten de ouderen zelf een nieuw zelfbewustzijn ontwikkelen terwijl de maatschappij de voorwaarden schept om die ontwikkelingsmogelijkheden uit te buiten.

 

Ten tweede zal op tal van terreinen verandering moeten komen in opvattingen ,normen en waarden onder de vlag van het begrip flexibilisering.

De slogan zou dan ook, in "Obama-Style` kunnen luiden : "Change and Flexibility".

Tegenover de nog steeds dominante opvatting dat verouderen gelijk staat aan aftakelen zowel fysiek, mentaal als sociaal blijkt steeds meer dat er wel degelijk ontwikkelingsmogelijkheden zijn in biologisch, geestelijk en sociaal opzicht.

 

In zijn boek "Interactief Levensloopbeleid "geeft Houben aan dat meer dan in de eerste levenshelft zich in de tweede levenshelft zich mogelijkheden voordoen om competenties te ontwikkelen die relevant zijn voor persoonlijke groei en sociale ontwikkeling van de samenleving. (Houben.P "Interactief Levensloopbeleid",2009,B.V.Uitgeverij SWP,Amsterdam) Ook op fysiek maar vooral op geestelijk terrein zijn er competenties bij ouderen die verder ontwikkeld en vervolgens uitgebuit kunnen en moeten worden. Inmiddels 10 jaar geleden heeft irJ.Vis als organisatie-adviseur gewezen op de specifieke mogelijkheden van de  oudere werknemer. (J.Vis , De verzilvering van de vergrijzing. Van Gorcum 2000). Ouderen zijn minstens even productief als jongeren. Zij gebruiken de energie effectief en zijn constant in hun prestaties. Ze hebben discipline en komen hun afspraken na. Hebben minder leiding nodig en zijn door ervaring erg vakkundig en wijzer waardoor men een groter invoelend vermogen heeft. Vaak is men loyaal en toegewijd,plichtsgetrouw en minder competitief.

Het zijn deze op zichzelf gunstige eigenschappen die in een daartoe geschikte omgeving kunnen worden gestimuleerd. Aan de basis van de ontwikkelingsmogelijkheden ligt de ook op latere leeftijd nog bestaande plasticiteit van het brein en van het zenuwweefsel in het algemeen. Het is interessant vast te stellen dat zelfs de neurofysiologie als wetenschap jarenlang sterk is beïnvloed door het aftakelingstheorema. De laatste twee decennia is het steeds duidelijker geworden dat afbraak en verlies van zenuwweefsel niet onvermijdelijk is. Het blijkt dat cognitieve activiteit en ook alle vormen van fysieke activiteit de groei van nieuwe zenuwcellen en vooral van nieuwe verbindingen tussen deze cellen kan bevorderen. Bij proefdieren is dat fraai te zien. Bij oude ratten verdeeld in twee groepen , waarvan een groep in een "arme"omgeving en een groep in een rijke omgeving (veel licht ,geluid, geuren, bewegingsmogelijkheden) , zien we na enige tijd atrofie in de eerste groep bij microscopisch onderzoek en nieuwe cellen en vooral nieuwe verbindingen tussen de cellen in de tweede groep. Met de nieuwe beeldvormende technologie kunnen we dit effect (zonder microscoop) ook bij mensen aantonen. Een fraaie beschrijving van dit positieve fenomeen geeft Goldberg in zijn boek "De wijsheidparadox` ) Elkhonon Goldberg Uitgeverij Wereldbibliotheek BV Amsterdam 2007’

Hij laat zien dat hersenen op hoge leeftijd ons beter in staat stellen om complexe problemen en vraagstukken te begrijpen en op te lossen. Weliswaar gaat het specifieke geheugen, dat is het geheugen voor feiten en gebeurtenissen, bij het ouder worden achteruit maar het generieke geheugen, het herkennen van bredere patronen en het overzien van samenhangen, wordt beter naarmate de leeftijd vordert. Dit laatste leidt tot "Wijsheid" : het vermogen om efficiënt beslissingen te nemen door gebruik te maken van kennis en ervaring die opgeslagen ligt in het generieke geheugen. Een dergelijk onderscheid in de functies van ons brein is al lang geleden gemaakt door de tegenstelling "gekristalliseerde intelligentie" en "vloeibare intelligentie".

Het is dus zaak de samenleving zo in te richten dat de toename van generieke competenties door het leven heen wordt bevorderd. De inrichting van de huidige maatschappij is daarvoor niet geschikt. De structuur en dynamiek zijn conservatief en niet toekomstgericht. Allereerst moet de aloude indeling in drie levensfasen of in twee levenshelften worden verlaten ten behoeve van een veel flexibeler indeling zoals ik heb betoogd in mijn eerder genoemde artikel in dit blad.

Door de drie onderscheiden fasen van leren,werken en vrije tijd veel meer te mengen kunnen de vele functionele competenties zich blijven ontwikkelen. Daardoor wordt niet alleen verval en aftakeling voorkomen maar kunnen de specifieke competenties van ouderen verder worden gestimuleerd en minstens behouden. Er moet dus een herwaardering komen van de eigenschappen en mogelijkheden van ouderen en hun inzet in werk en samenleving. In dit licht moet een strikte pensioenleeftijd worden afgeschaft. Er moet in het werk en in de hele maatschappij niet langer gekeken worden naar de kalenderleeftijd maar naar de functionele competenties en de wensen van het individu. Wat kan men en wat wil men. Er zal gedurende het hele leven meer ruimte moeten zijn voor een flexibele invulling van het bestaan met mogelijkheden voor permanente educatie en fysieke activiteit gecombineerd met vrije tijd en recreatie. Het voorgaande maakt een nogal utopische indruk en dat is het ook, maar zonder een nieuwe visie op een samenleving waarin een derde van de mensen zestig jaar en ouder is ontstaan er grote problemen zoals de financiële tijdbom waarvoor de economen onophoudelijk waarschuwen.

 

Zonder ingrijpende veranderingen hebben de sombere economen het wel bij het rechte eind. Iedereen zal toch inzien dat het ridicuul is om over dertig jaar een derde deel van de mensen achter de geraniums te laten zitten of met een bootje te laten varen of de meest actieve mensen vrijwilligerswerk te laten verrichten.

Die maatschappij moet juist het potentieel aan kennis en ervaring optimaal gebruiken. Er zal gestreefd moeten worden naar een minder starre werkindeling en een veel grotere flexibiliteit in banen. Langdurende vaste banen blokkeren ontwikkelingsmogelijkheden ongeacht de leeftijd en een al te strakke werkindeling stompt af ,vermindert de motivatie en de productiviteit. In de huidige situatie is dit in vele werksoorten niet of moeilijk te realiseren maar de aard van het werk zal in de komende decennia gaan veranderen. Er komen steeds meer nieuwe werksoorten en banen mede door nieuwe technologieën, waardoor arbeidsplaats en arbeidsduur veel flexibeler kunnen worden ingevuld.

Daardoor ontstaat veel meer ruimte voor het stimuleren van de intellectuele ontwikkelingsmogelijkheden tot op hoge leeftijd. We kunnen dit zien aan de ontwikkeling van de informatietechnologie en alles wat daarmee gepaard gaat. Nu reeds na de tien tot vijftien jaar waarin deze technologie gemeengoed begon te worden is het aantal digibeten onder ouderen snel aan het afnemen. Willen we in de komende decennia de economie en de kenniseconomie in het bijzonder tot bloei brengen, dan zal er veel in het onderwijs geïnvesteerd moeten worden waarbij kennis en ervaring van ouderen essentieel is. De strakke pensioengrenzen moeten derhalve worden verlaten. In de wetenschapsbijlage van de NRC (zaterdag 25 juli 2010) stond een artikel over de kankeronderzoeker Piet Borst die op 76jarige leeftijd nog altijd werkt op het Nederlands Kanker Instituut te Amsterdam en de enige is van die leeftijd. Hij is geen directeur meer en reist minder. Hij is een prachtig voorbeeld van de belangrijke bijdragen die senioren aan de wetenschap kunnen leveren terwijl zij hun formeel leidinggevende functie aan jongeren hebben overgedragen. Belangrijk is dat de senioren gewaardeerd worden om hun kennis,ervaring en wijsheid zonder een formeel leidende positie te willen houden. Zo kunnen generatie conflicten worden voorkomen en een gerontocratie worden vermeden. Overigens is het toch opvallend dat voor kunstenaars en politici en zeker voor staatslieden geen leeftijdsbeperking geldt.

In de ontwikkeling van de novogeront (inclusief de prothesegeront) vormen kunst, sport en cognitieve activiteiten factoren van gewicht bij het ontwikkelen van vele functionele competenties ongeacht de leeftijd. Het maken van muziek , van beeldende kunst, puzzelen, schaken, en zelfs het "wii-en"

blijken een duidelijk neurofysiologisch correlaat te hebben. Het is dus wezenlijk dat er een klimaat geschapen moet worden waarin soortgelijke activiteiten worden gestimuleerd en maatschappelijk ook worden gefaciliteerd.

Het moge duidelijk zijn dat verandering van de inrichting van de maatschappij en flexibiliteit nodig zijn om de ontwikkelingsmogelijkheden van ouderen te benutten.

Enige nuancering van het bovenstaande gerontopositivisme is hier nodig.

We zijn inderdaad op weg naar een verzilverde samenleving waarin de novogeront als vitale en gezonde oudere een nieuwe en belangrijke rol speelt. Dat geldt ook voor de iets mindere vitale prothesegeront,die in de toekomst steeds meer een gewone novogeront zal worden. De reparatieve geneeskunde zal in de komende decennia steeds meer in staat zijn aandoeningen van weefsels en organen te herstellen en niet alleen met steeds beter wordende kunstmiddelen maar met weefsels en organen van eigen cellen door gebruik te maken van stamcellen. Het optimisme moet enigszins worden afgezwakt door het bestaan en de toename van de fragigeronten. Deze kwetsbare ouderen vinden we vooral onder de laag opgeleiden. Ook in deze groep zal de levensverwachting toenemen maar dat zijn vooral jaren in minder gezonde toestand. Dit is de groep senioren waarover sombere economen en politici zich zorgen maken omdat zij zorgen voor de vloedgolf van zorgkosten. Een genuanceerde visie geeft de hoogleraar arbeidseconomie in Tilburg, van Ours, in een column in de NRC (Leef langer, werk langer-een kwestie van keuze. NRC, dinsdag 27 juli 2010).Hij pleit voor keuzevrijheid ten aanzien van pensioen leeftijd en hoogte van de uitkering.

Ook voor deze in vele opzichten ongunstige groep moeten we toch niet al te somber zijn want zij hebben wel degelijk ook nog ontwikkelingsmogelijkheden zowel cognitief als fysiek. In mijn jarenlange ervaring als klinisch geriater heb ik mij altijd verbaasd over het gemak waarmee sommige ouderen(ook wel jongeren) hun afhankelijkheid aanvaarden. Aan mensen in een rolstoel stelde ik de vraag: "Waarom zit u in een rolstoel?".  Men keek mij aan met een uitdrukking: "Is dit wel een echte dokter". Bij doorvragen bleek dat men door diverse aandoeningen moeite had met lopen en snel tot passiviteit verviel. Als men op latere leeftijd een paar weken spieren niet gebruikt treedt er forse atrofie op en wil het lopen in het geheel niet meer. Met een aangepast reactiveringsprogramma konden velen weer lopen zij het soms met enige hulpmiddelen. Dit is slechts een voorbeeld. Ik wil betogen dat zelfs in de groep kwetsbaren veel onnodige afhankelijkheid is te voorkomen. Ook bij hen zijn er ontwikkelingsmogelijkheden van diverse functies en competenties. Daarbij komen dan vele nieuwe ontwikkelingen op het gebied van automatisering, robotisering, mechanisatie waardoor blijvende functietekorten kunnen worden gecompenseerd. De demografische ontwikkeling die we verzilvering noemen en in negatieve zin vergrijzing hoeft bij een positief beeld van de homo senex absoluut niet tot ongunstige gevolgen te leiden als men de vele ontwikkelingsmogelijkheden (biologisch, mentaal en sociaal) zal weten te stimuleren. Voor de meest kwetsbaren onder de fragigeronten zal vanuit de zorg en zeker vanuit de medische zorg gezien vooral de aandacht geconcentreerd dienen te zijn op welzijn en op de nog resterende functionele mogelijkheden.

 

Ontwikkelingsmogelijkheden zijn er vrijwel altijd behalve in de allerlaatste fase waarin het leven wordt voltooid. Voltooiing is een prachtig woord voor de allerlaatste fase van het bestaan. Laat het waardig zijn en vol Tooi.

 


[*] Prof.dr. D.H. Sipsma is emeritus hoogleraar klinische geriatrie.