Nut, zin en betekenis van ‘eeuwig studeren’ voor ouderen

Civis Mundi Digitaal #1

door Carolien van Bergen

Nut, zin en betekenis van ‘eeuwig studeren’ voor ouderen

Drs. Carolien van Bergen[*]

 

Een zelden uitgesproken misvatting in onze samenleving, die echter op vele vlakken doorwerkt, is de gedachte dat ouderen niet meer hoeven te leren omdat zij maatschappelijk en biologisch gezien overbodig zijn. In dit artikel wil ik ingaan op de achtergrond van deze misvatting en hier tegenover stellen dat het juist goed is dat ouderen wel blijven leren en studeren. Ik zal hiertoe eerst ingaan op de implicaties van het beeld van ‘genetisch nut’ en op de betekenis van het begrip ‘oud’ in onze samenleving, om vervolgens de consequenties hiervan voor opvattingen over ouderen en leren te bespreken. Deze blijken te raken aan dieper liggende ideeën over de zin van het bestaan en van leren.

 

Wie oud is, is nutteloos?

Sinds Darwin zou men kunnen zeggen dat de vraag naar de zin van het bestaan geen filosofische vraag meer is, maar dat deze een biologisch antwoord heeft gekregen: voortplanting. Met de overtuiging van bijvoorbeeld de bioloog Richard Dawkins[1] dat de mens ‘slechts’ een voortplantingsmachine van de genen is, wordt de mens gereduceerd tot een pakketje genen dat in ons mensen een geschikte overlevingsmachine heeft gecreëerd in de loop van de evolutie. Als het zo simpel is als dat, zijn ouderen simpelweg nutteloos. Hun voortplantingsfase is voorbij, en als ze kinderen hebben, zijn deze uitgevlogen. Hoewel het belang van opa’s en oma’s inmiddels op enige belangstelling mag rekenen, is onze cultuur meer op ouders dan op grootouders gericht. Uit de gedachte dat eigenlijk alleen genetische verspreiding ertoe doet, is de diepliggende overtuiging verklaarbaar dat we niet teveel aandacht hoeven te schenken aan ouderen, laat staan aan de ontwikkeling van ouderen. Dit is natuurlijk niet hoe we hier als beschaafde mensen tegenaan wensen te kijken, maar als we kijken naar de verdeling van overheidsgelden, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat deze gedachte onbewust wel een bepaalde lijn aangeeft van overheidsbeleid.

 

Wanneer het ons gevraagd wordt, laten we onszelf echter liever voorstaan op onze cultuur dan louter op onze genen. Cultuur is waar we dagelijks mee leven, genetische verspreiding maakt slechts een beperkt deel uit van ons leven: de meeste mensen zijn slechts een kwart tot een derde van hun leven actief bezig met verspreiding van hun genen en het opvoeden van de resultaten daarvan, en zelfs dan niet de hele dag. Ondertussen wordt er carrière gemaakt, gewinkeld, vriendinnen bezocht en bankzaken afgehandeld, cursussen gevolgd et cetera, dus zelfs in die jaren dat er kinderen zijn, is de hoeveelheid tijd die hieraan wordt besteed beperkt. Niet iedereen heeft sowieso kinderen. Er is, kortom, enorm veel tijd in een mensenleven die wordt gespendeerd aan dingen die we grofweg onder de noemer ‘cultuur’ kunnen scharen. Dat brengt ons op het terrein van de memen en de verspreiding daarvan via de cultuur.

 

Memen - van Moonwalk tot vrijheid

‘Memen’, een begrip dat dankzij Richard Dawkins, Susan Blackmore en anderen de laatste decennia enige bekendheid heeft gekregen, zijn ‘cultuurelementen die op niet-genetische wijze worden overgedragen’[2]. Memen kunnen vele vormen aannemen: sommige zijn heel concreet en zelfs woordeloos, zoals de Moon Walk van Michael Jackson of de vorm en het geluid van de vuvuzela, ongetwijfeld een van de meest succesvolle memen van 2010. Andere zijn heel abstract, zoals het idee dat studeren goed is of de kwantummechanica. Belangrijk is dat ze verspreid kunnen worden. We zien dagelijks talloze memen op TV en spreken over een aantal daarvan met anderen, zo bijdragend aan hun verspreiding. De mate waarin memen verspreid worden verschilt. Abstractere memen zijn uiteraard lastiger te verspreiden dan iets simpels als een makkelijke grap of de roddel dat Paris Hilton een nieuw hondje heeft; een meme over de portretkunst van Rembrandt of abstracte filosofische ideeën zijn minder direct, lastiger uit te leggen, niet meteen verbonden aan genetische voordelen en minder emotioneel geladen.

Belangrijk is echter dat naast het doorgeven en grootbrengen van genetisch materiaal, het overgrote deel van ons bestaan gevuld is met de consumptie, productie en verspreiding van memen.

 

Hieruit volgt de eerste tegenwerping bij de gedachte dat ouderen ‘nutteloos’ zijn. Voor de voortplanting van genen misschien wel, maar voor de verspreiding van memen absoluut niet! Juist ouderen hebben een enorme hoeveelheid memen, en juist zij kunnen ze verder vertellen. Typische memen die we met ouderen zouden kunnen associëren zijn bijvoorbeeld een simpele meem als ‘vroeger was alles beter’, maar ook controversiëlere memen als ‘moskeeën horen niet in Nederland’(een belangrijk deel van de PVV-stemmers bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 bestond uit ouderen), ‘hard werken is goed’. Maar de memen kunnen ook betrekking hebben op een persoonlijke familiegeschiedenis die verder door iedereen vergeten is. Dus: ze produceren memen (bv. famiegeschiedenis), bewaren ze (fotoalbums, memoires), selecteren memen (bv. uit politieke programma’s) en verspreiden deze (bv. doorvertellen). Memen kunnen uiteraard de vorm van kennis aannemen. Later in dit artikel ga ik in op het belang van kennis. Eerst wil ik dieper ingaan op een ander thema, namelijk de betekenis van het begrip ‘oud’.

 

Een tafel is een tafel, een allochtoon is ... Taal en realiteit

In het dagelijks leven gebruiken we taal en begrippen als verwijzingen naar echte realiteiten: het woord ‘tafel’ verwijst naar een veelal houten object met een plat bovenvlak en vier poten van ca. 20-75 cm hoog. We kunnen ons nauwelijks voorstellen dat we - sommige filosofen uitgezonderd - langdurige discussies hebben over waar het begrip ‘tafel’ nu eigenlijk naar verwijst. Anders wordt het voor abstracte begrippen, voor concepten als ‘ik’, ‘ziel’, ‘modern’, ‘vrijheid’ et cetera. Die begrippen ontlenen hun betekenis weliswaar deels aan vermeende realiteiten naar waar ze naar verwijzen, maar in belangrijke mate vinden ze hun betekenis in een sociaal discours dat zowel historisch als cultureel varieert.

 

Het aanleren van de betekenissen van begrippen is deel van het taalkundige, sociale en culturele opgroeien van kinderen. Kinderen leren taal in een langdurig diffentiatieproces waarin een aanvankelijk diffuse wereld steeds meer namen krijgt. In hun ontwikkeling wordt ‘papa’ van ‘mama’ onderscheiden, ‘melk’ van ‘yoghurt’, maar ook leren ze abstracte begrippen als ‘groot’ en ‘klein’, ‘warm’ en ‘koud’.  De begrippenparen jong en oud, en mooi lelijk of ‘goed’en ‘slecht’ zijn subtieler. Het gebruik van die begrippen is in eerste instantie bewust maar zoals bij de meeste dingen die we leren in het leven - autorijden als klassiek voorbeeld - vinden ze gaandeweg grotendeels onbewust plaats. Dat gaat levenslang door.

 

Het is belangrijk zich te realiseren dat bij veel concepten allerlei onbewuste morele connotaties meesluipen, die er voor zorgen dat begrippen verborgen betekenissen met zich meedragen waarvan de gebruiker zich meestal niet bewust is. Het is ook belangrijk te beseffen dat de realiteit verandert, en dat de onbewust geworden connotaties bij begrippen niet meer kloppen met de werkelijkheid. Sociale realiteiten veranderen. Als men dat beseft en belangrijk vindt, kan een samenleving gaan zoeken naar nieuwe begrippen, zoals te zien is bij de opeenvolging van ‘gastarbeider’, allochtoon, Nieuwe Nederlander of andere vormen van New Speak, etc. Maar vaak blijven de verborgen betekenissen onder de oppervlakte sluimeren. Degene die de ‘norm’ vertegenwoordigt, zal sowieso begripsverschuiving meestal niet relevant vinden; de druk om andere termen te vinden voor realiteiten komt niet zelden van degenen die belang hebben bij het plaatsen van vraagtekens, zoals in het geval van allochtonen, of om de meegeslopen connotaties te expliciteren (zoals in genderstudies gebeurt met de begrippen ‘man’ en ‘vrouw’ en ‘gender’). Interessante begrippen zijn in dit perspectief de begrippen ‘oud’ en ‘jong’.

 

We denken niet iedere keer na over de meegekomen betekenissen als we het over oud of jong, of mooi of lelijk hebben. Maar we hebben ooit wel geleerd dat ‘jong’ goed is, en ‘oud’ niet. Dat ‘mooi’ goed is, en ‘lelijk’ niet. Een lelijke oude heks moet wel slecht zijn, een mooie oude heks is vast wijs... (als we die woordcombinatie al tegenkomen!). Het vergt enig mentaal doorzettingsvermogen om zich bewust te worden van dat soort onbewuste associaties en om er vraagtekens bij te plaatsen. In sprookjes is die rol voorbehouden aan de wijze nar, een figuur die wordt uitgelachen om zijn rare vragen, in de filosofie is Socrates die nar die de bestaande kaders betwijfelt, door middels de ironie ruimte te creëren om vraagtekens te plaatsten bij vermeende vanzelfsprekendheden.

 

Oud en jong als categorie

Het is interessant om de categorieën ‘oud’ en ‘jong’ vanuit het gezichtspunt van de wijze nar te beschouwen. Zonder ze daarmee te willen ridiculiseren, wil ik in dat verband het werk van Gergen en Gergen aanhalen. In de jaren ’80 en ’90 wekte dit psychologenechtpaar beroering met hun opvattingen over de sociale constructie van de realiteit. Hun idee is dat de werkelijkheid weliswaar bestaat, maar dat, zodra we onze mond opendoen om erover te spreken, we een wereld van vertoog betreden: een wereld van woorden die de realiteit benoemt en daarmee kaders aangeeft waarbinnen we de amorfe massa van betekenisloze verschijnselen een werkelijkheid toekennen die ze sociaal begrijpelijk maakt. Die kennis is niet objectief of waarde-neutraal, juist omdat ze haar bron heeft in de sociale wereld en er daarom altijd impliciete overtuigingen en waarden meesluipen in het proces van betekenistoekenning. De manier waarop we de wereld in taal verwoorden zegt daarom niet zozeer iets over de realiteit, al gebruiken we die begrippen in het dagelijks leven wel om de realiteit aan te duiden en hierin onze weg te vinden, maar zegt veeleer iets over sociale processen tussen mensen. Taal is een sociale onderneming en wie nadenkt over kennis, laat staan over waarheid, moet beginnen met een ’radical doubt in the taken-for-granted world’, aldus Gergen[3].

Terwijl Kenneth en zijn vrouw Mary zich in de jaren ’80 en ’90 onder meer bezighielden met de radicale twijfel over de zo logisch lijkende en onbetwijfelbare onderscheidingen in ‘man’ en ‘vrouw’, zijn ze zich de laatste jaren gaan richten op het plaatsen van vraagtekens bij ‘oud’ en ‘ouderen’, juist vanwege alle subtiele (voor)oordelen die hieraan verbonden zijn[4]. Zij storen zich in hoge mate aan het aanhoudende beeld van ouderdom als een proces van neergang en proberen het vertoog om te buigen naar een richting waarin die latere levensperiode juist op groei en verrijking kan duiden.

 

Oude denkers, oude helden?

Wie de klassieke filosofen erop naslaat, komt bij veel filosofen nogal stereotype associaties tegen rond het ouder worden. Seneca associeert ouderdom met moeheid en aftakeling, Cicero wijst op genieten van het groen van de weilanden en het aanschouwen van het opkomen van de wijnstok en schrijft over het uitdoven van de begeerten. Meerdere filosofen wijzen op de bezinning.[5] Het leren sterven, terugtrekken uit het leven en contempleren over de dood wordt alom aanbevolen. Wie het leest, kan wel meegaan in die overbekende associaties, maar kan tevens een gevoel van irritatie niet onderdrukken: het zal allemaal wel, maar mag er niet wat meer geleefd worden op de oude dag?! Is het geschetste beeld niet wat ouderwets? Jan Baars bekritiseert in zijn boek ‘Het nieuwe ouder worden’ de middeleeuwse trap van de levensstadia, met daarin het inmiddels in ons onbewuste bezonken beeld van groei tot ca. het 40-45 jaar, en vervolgens een gestaag proces van terugtrekking uit het leven. Dat beeld klopt niet meer, schrijft hij: de hedendaagse oudere blijft zich ontwikkelen.

            Dat het beeld niet meer klopt, valt des te meer op wanneer we wat bekende persoonlijkheden van vijftig jaar en ouder de revue laten passeren: Iggy Pop, popzanger en podiumbeest (63 jaar), Mick Jagger, popzanger (67 jaar), Jan Peter Balkenende, politicus (56 jaar), Neelie Kroes, Eurocommissaris (69 jaar). De meeste CEO’s zijn de leeftijd van vijftig allang gepasseerd en zijn niet zelden ouder dan zestig (Ad Scheepbouwer, 66 jaar; Gerlach Cerfontaine, 64 jaar; Steve Jobs, 55 jaar)[†]. Het klinkt absurd om hun leeftijd voorop te stellen. Als we hun namen horen, denken we aan hun prestaties en kwaliteiten, en niet aan hun leeftijd. Waarom dan wel bij de anonieme Nederlanders of grotere groepen die associatie van een leeftijd met ‘oud’,  in het verlengde daarvan ‘ouderwets’, ‘minder capabel’, ‘uit de tijd’? Met ‘oudere werknemers’ wordt zelden iets positiefs bedoeld, maar is Neelie Kroes geen oudere werknemer, en mag Dries van Agt nog wel iets zeggen als bejaarde? Moet Mick Jagger met pensioen? Het is raar dat we bij specifieke personen hun leeftijd als neutraal gegeven zien, maar bij een bureau voor ’oudere werkzoekenden’ of een instelling als het ‘hoger onderwijs voor ouderen’ al snel negatieve associaties krijgen, terwijl het hier voor een belangrijk deel gaat om vijftigers en zestigers die midden in het leven staan. Er mankeert iets aan de lading die het begrip ‘oud’ heeft meegekregen. En ook begrippen als ‘senioren’ en ‘vijftigplussers’ slagen er niet in zich van die associatie te ontdoen. Blijkbaar zit het vooroordeel erg diep - iets wat volgens mij te maken heeft met het in de eerste alinea aangestipte vooroordeel van ‘genetische overbodigheid’ van ouderen. Dat komt ook weer terug in de vraag of ouderen zouden moeten blijven leren.

 

Levenslang leren - ook na je vijftigste

Blijven studeren omwille van je algemene ontwikkeling is iets dat - tot mijn eigen verbazing - in sommige kringen op groot onbegrip stuit. Waarom zouden oude mensen willen leren, vroeg iemand mij ooit. Het achterliggende idee is dat kinderen wel moeten leren, omdat dat nuttig is voor later, en dat er voor ouderen geen ‘later’ is, en dus leren zinloos is. Dit blijkt uit de prachtige notitities over ‘levenslang leren’, die, bij nadere beschouwing alleen maar gaan over leren voor werknemers, met een leeftijdsgrens van 65 jaar. Daarna is leren blijkbaar niet meer nodig. Een absurde aanname. Wat is het nut van leren?

            Vrijwel iedereen vindt het nuttig dat kinderen leren. Maar waarom? Gaat het om de kennis? Veel van wat kinderen leren zakt snel weg - basisschoolkennis van geschiedenis, biologie, middelbare schoolkennis van wiskunde of natuurkunde blijft echt geen decennia lang oproepbaar en veroudert bovendien. De meeste kennis wordt verwerkt, zakt weg en dient vooral om een persoon te vormen tot een ontwikkeld mens. Daarin schuilt meer dan alleen ‘nut’ van feitenkennis; het gaat om zinvolle ontwikkeling tot een persoon. En ontwikkeling is nooit klaar. Het woord duidt beweging aan, groei, verandering. Het is een organisch begrip, waarbij het beeld van een zich ontwikkeldende plant zich opdringt.

            Ontwikkeling is eigen aan levende wezens - het metabolisch systeem wijst al op continue transformatie van eten in voedingsstoffen op microniveau, en in een periode van een mensenleven is ontwikkeling onafwendbaar. Alleen in een metaforisch paradijs is geen ontwikkeling: daar is alles perfect en is stilstand de norm. Maar het echte leven wordt gekenmerkt door dynamiek en verandering. Als de wereld continu verandert, kan een mens zich niet permitteren zich niet mee te ontwikkelen in die wereld. Ontwikkeling betreft niet alleen een persoonlijke wens, maar ook een noodzakelijke aansluiting bij een wereld in beweging. Dat geldt niet alleen voor kinderen, maar ook voor volwassenen van 18 tot 100. Alleen al in een periode van 15 jaar (het aantal jaren dat men na de pensionering nog gemakkelijk in redelijke gezondheid kan doorbrengen) is de wereld zodanig veranderd - de massale opkomst van de mobiele telefoon, internet, de aanslagen op 11 september 2001 - dat men wel gedwongen is daar wel of niet aan mee te doen, simpelweg negeren is nauwelijks een optie.

 

Misschien was het honderd jaar geleden eenvoudiger zich niet te ontwikkelen. Zonder TV, telefoon, internet, spoorwegen en vliegtuigen, was de informatie over de buitenwereld vrij beperkt. Als we denken aan de hoeveelheid informatie die we nu ontvangen in vergelijking met toen, duizelt het. Daarom zou je kunnen stellen dat het zelfs van levensbelang is om die informatie te kunnen plaatsen. Daarin speelt het ‘hoger onderwijs voor ouderen’ (Hovo)

een belangrijke rol.

 

Waarom is het relevant dat ouderen leren?

Uit een onderzoek van Volkskrant Banen bleek enkele jaren geleden dat vijftig procent van alle werknemers graag ‘slimmer’ wil worden[6]. De helft van deze groep wil met name de eigen intelligentie ontwikkelen. Maar liefst zeven van de tien werknemers zijn van mening dat ze hun hersenen effectiever kunnen gebruiken! Kortom, de gedachte dat kennis opdoen alleen ‘nuttig’ zou moeten zijn voor het werk, is een misvatting. Veel werknemers gaven ook aan dat ze zich verveelden en uitdaging zochten - niet direct in hun werk, maar wie zich niet (existentieel) verveelt zal waarschijnlijk ook meer plezier in het werk hebben en dit beter doen.

            Er is een grote leerbehoefte, die waarschijnlijk juist toeneemt wanneer de schooljaren verder weg liggen en men zich in het werk tot een bepaald niveau heeft ontwikkeld waar minder uitdaging in te vinden is. Het Hoger onderwijs voor Ouderen speelt al bijna een kwart eeuw in op die zuivere behoefte aan leren. Aan ca. veertien Nederlandse universiteiten en hogescholen worden colleges en cursussen aangeboden voor de derde levensfase - niet bedoeld voor praktisch nut, maar om te appelleren aan het zinvolle van studeren op zich. Hovo speelt in op de behoefte de ‘eigen intelligentie te ontwikkelen’ met een breed aanbod aan cursussen en colleges die op algemene vorming zijn gericht - variërend van de oudste culturen van Mesopotamië, wiskunde, filosofische problemen, tot de geschiedenis van de laatste vijftig jaar. Exacte vakken, kunst, letteren, met zowel hele specifieke thema’s als brede inleidingen blijken jaarlijks duizenden mensen in heel Nederland te boeien. Deels door het aanbod van colleges die direct aansluiten op maatschappelijke thema’s, zoals over de Amerikaanse presidentsverkiezingen, het klimaat of hedendaags psychologisch onderzoek. Maar ook door de klassieken, de kunst- en cultuurcursussen, die inzicht geven in manieren om de wereld te beschouwen, anders dan op een directe en niet-reflectieve manier. Of de filosofie, die denkgereedschapppen aanreikt om de wereld te kunnen interpreteren. Om niet zondermeer aan te nemen wat een cultuur als gemakkelijkste antwoord geeft, maar handvatten verschaft  in de vorm van begrippen, vraagstellingen en mogelijke antwoorden. HOVO Nederland gebruikt met een knipoog het begrip ‘eeuwige student’, maar niet zonder serieuze ondertoon.

 

Kennis is macht; kennis geeft vrijheid

            Zowel al die leergierige mensen uit het Volkskrant onderzoek als de Hovo-studenten bevinden zich in goed gezelschap van diverse filosofen, waaronder Aristoteles. Hij schreef in de Ethica Nicomachea, vierde eeuw v.C., waarom studeren in zichzelf goed is. Het ultieme doel van de mens is gelukkig te worden, en daartoe moet men zowel zijn verstand als zijn karakter ontwikkelen. Het ultieme geluk is te vinden in activiteiten die louter om zichzelf worden ondernomen, waaronder de zuivere studie - Aristoteles dacht met name aan filosofie, maar studie in het algemeen kunnen we hier ook onder rekenen. Weet in dit verband dat het woord ‘schole’ gerelateerd is aan ‘vrije tijd’ - opmerkelijk dat juist dit woord later zo de associatie met ‘verplicht leren’ heeft gekregen!

 

Latere filosofen hebben meer munitie aan Aristoteles’ liefde voor de studie gegeven. Het adagio van Francis Bacon, kennis is macht, bijvoorbeeld. Subtieler is Spinoza, die in zijn Ethica schreef over de aandoeningen van de geest, zoals emoties en passies, en hoe de mens in principe de macht heeft zich van een willoze onderwerping daaraan te bevrijden. Kennis geeft vrijheid! Wie in staat is zélf te denken, zelf een eigen oordeel te vormen, hoeft niet langer de speelbal te zijn van toevalligheden, van de politieke mode, de historische dwaling, de opdringerige voorbijganger of psychologische vooroordelen. Bewustwording op alle fronten geeft inzicht en vrijheid - ook trouwens om te weten waar grenzen en beperkingen liggen! Uiteraard geldt dit niet alleen voor de werknemer van vijftig plus, maar ook voor gepensioneerden. Levenslang leren is een noodzaak voor de mens, die bij kan dragen aan inzicht, gezondheid en levensgeluk.

 

Juist in een levensfase waarin de mens niet wordt meegezogen in een maalstroom van werk, kinderen grootbrengen, carrière maken et cetera, is het van belang om te weten waar men zijn tijd mee vult. Studie en verdieping zouden juist dan een eerste levensbehoefte moeten zijn.

Is die studie zinvol? Ja - voor de persoonlijke ontwikkeling van mensen is het goed zich te blijven ontwikkelen. Is het nuttig voor de maatschappij? Ach, wie denkt aan een enorme grijze massa die de laatste vijfentwintig jaar van zijn leven niets meer bijleert, kan het antwoord zelf toch wel bedenken? Laat mensen alsjeblieft een voorbeeld nemen aan de Hovo-studenten die werkelijk tot hun allerlaatste adem blijven studeren! Het lijkt mij van groot belang dat we als samenleving afscheid nemen van het beeld van de genetisch overbodige oudere en dit vervangen door het beeld van de zich blijvend ontwikkelende oudere, die tot zijn of haar laatste dag een actief onderdeel vormt van de maatschappij.

 


[*] De auteur is programma manager van HOVO Rotterdam en heeft tevens diverse filosofische publicaties op haar naam staan (zie www.carolienvanbergen.com).

[†] Alle leeftijden anno 2010

 


[1] Richard Dawkins, The Selfish Gene, 1976

[2] Susan Blackmore, The Meme Machine, Oxford University Press,  1999

[3] Bijvoorbeeld Kenneth Gergen, The social construction of the person. New York: Springer-Verlag, 1985 (edited with K. E. Davis).; The saturated self, Dilemmas of identity in contemporary life. New York: Basic Books. 1991; 2nd. Ed. 2001.

[4] Zie www.taoisinstitute.net

[5] Joep Dohmen & Jan Baars (red.), De kunst van het ouder worden. Ambo, 2010

[6] Ianthe Sahadat, Volkskrant Banen, Slimmer Worden? Ja graag!  (25 september 2007)