Heropening debat over het politieke benoemingsbeleid

Civis Mundi Digitaal #1

door Wim Couwenberg

Heropening debat over het politieke benoemingsbeleid

Wim Couwenberg

 

Als reactie op de verklaring van Maxime Verhagen en Mark Rutte als leiders van respectievelijk het CDA en de VVD dat zij bepaalde meningsverschillen met de PVV zullen accepteren, is er een Comité voor de Rechtsstaat opgericht, dat hiertegen op principiële gronden stelling neemt. De PVV keert zich namelijk tegen bepaalde fundamentele beginselen van de rechtsstaat, zoals het discriminatieverbod en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Dat discriminatieverbod wordt echter sinds lang door de gevestigde politiek zelf geschonden. Dat verbod vindt nadere uitwerking in artikel 3 van de Grondwet, waarin gesteld wordt dat de gelijke toegang van alle Nederlanders tot openbare ambten gewaarborgd wordt. Die waarborg is in onze partijendemocratie al sinds lang tenietgedaan. Daartegen is veel verzet gerezen, maar dat heeft nog steeds geen effect gehad. Vandaar dat er alle reden is de discussie daarover te heropenen. Ter inleiding ervan geef ik eerst een overzicht van de eerder gevoerde discussie over de uitholling van het gelijkheidsbeginsel, zoals verankerd in artikel 3 van de Grondwet.

 

Extreme geslotenheid van onze politieke regentenklasse

Het politieke benoemingsbeleid is in Civis Mundi al in de jaren ’70 in twee nummers ter discussie gesteld. Ook hier fungeert het ambtelijk apparaat als object van politieke buitverdeling, constateerde o.a. de bestuurskundige A. van Braam in een van die nummers[1]. Nadien is dat beleid in allerlei andere bladen aan de kaak gesteld. Bijzonder scherp deed dat bijvoorbeeld de publicist Geert Mak in NRC-Handelsblad: het systeem van de Nederlandse ‘nomenclatura’ verschilt in wezen niet van dat van de voormalige Sovjet-Unie. Ook hier gaat het om een half politieke, half bestuurlijke ‘inner circle’ met nimmer uitgesproken maar niet minder belangrijke privileges. En een van de belangrijkste is het eeuwige recht op een belangrijke positie, ook al heeft de betrokkene geenszins blijk gegeven van bepaalde speciale vaardigheden of in het verleden zelfs een spoor van wanbeleid achter zich gelaten. Ook de leden van onze nomenclatura zijn niet zozeer bezig met zich in te zetten voor hun dierbare principes, maar met het veilig stellen van hun posities, aldus Mak.

 

Van individueel tot groepsrecht

Ook in de ‘Groene Amsterdammer’ is in meerdere artikelen fors van leer getrokken tegen die extreme geslotenheid van onze politieke regentenklasse. Vooral de PvdA kreeg er ongenadig van langs. Onder de ironische titel: ‘hoe de reëel bestaande sociaal-democratie kennis, macht en inkomen onder partijgenoten verdeelt’, werd deze partij hardhandig in haar hemd gezet. Het weekblad ‘Vrij Nederland’ wijdde hieraan op zijn beurt een omslagartikel en sprak in dit verband zelfs van Nederland als een bananenrepubliek. Het paarse kabinet, aldus dit blad, zou een bijdrage kunnen leveren aan het herstel van vertrouwen in de politiek als het zich van dat beleid zou distantiëren. Maar dat is niet gebeurd. Integendeel, die praktijk is onverminderd voortgezet. Partijpolitieke achtergrond is nog steeds van doorslaggevend belang als kwalificatie om voor een vacante bestuursfunctie in aanmerking te komen. Objectieve profielschetsen spelen daarbij geen rol.

Een dergelijk beleid, zo heb ik zelf in het Nederlands Juristenblad uiteengezet[2], staat op gespannen voet met artikel 1 van onze grondwet (verbod van discriminatie op grond van politieke gezindheid) en artikel 3 (het grondrecht van gelijke benoembaarheid volgens objectieve criteria). Als gevolg van dat beleid krijgt het in dat artikel gewaarborgde grondrecht een corporatief karakter. Het wordt van een individueel een groepsrecht dat men alleen kan uitoefenen als men tot een bepaalde partijpolitieke groepering behoort. De overgrote meerderheid van de bevolking - zo’n 98% ervan is politiek niet georganiseerd - wordt hierdoor uitgesloten van publieke functies in het openbaar bestuur en publieke adviesorganen. Een dergelijk beleid, aldus de politicoloog A. Hoogerwerf, kan niet alleen makkelijk afbreuk kan doen aan de kwaliteit van het politiek-bestuurlijke personeel, maar ook aan de legitimiteit van het overheidsbeleid en het politieke systeem. Vandaar zijn pleidooi bij de selectie van bestuurders ook partijlozen aan bod te laten komen.[3]

De kritiek hierop is door de Nederlandse politiek jarenlang volstrekt genegeerd, al waren er soms wel enkele kritische geluiden van bekende partijleden te horen zoals bijvoorbeeld van PvdA-criticus Tromp[4] die de bestaansreden van de oude partijpolitiek reduceert tot een uitzendbureau voor wie carrière wil maken in het openbaar bestuur; en van PvdA-politicoloog Ph. van Praag[5] die in die politiek niet veel meer ziet dan een aanhangsel van het staatsapparaat, ja als één grote staatspartij die nieuwkomers buiten de deur houdt en er een eigen gedragscode op nahoudt.

 

Empirisch onderzoek bevestigt de kritiek op het benoemingsbeleid

Die kritiek kon een tijd lang niet onderbouwd worden met empirisch onderzoek. Maar daarin is nu voorzien door de Maastrichtse politicoloog N. Baakman in zijn breed opgezette studie over de praktijk van politieke benoemingen die sinds eind jaren zestig snel om zich grijpt.[6] Sindsdien kun je zonder goede partijpapieren niet meer in aanmerking komen voor belangrijke openbare bestuursfuncties. Op ministeries gaat dat zelfs om functies tot onder het niveau van directeur. Als partijloze maak je in die gevallen geen schijn van kans meer, zo luidt zijn conclusie. Voor het werk maakt het niets uit wat je partijpolitieke kleur is. Waar het om gaat is tweeërlei. Die functies dienen om partijleden aan de partij te binden. En het lidmaatschap van partijen die er toe doen ziet men bovendien als een garantie dat je binnen de in dit land geldende politieke codes past. Die vereisen kwaliteiten als meegaandheid, discretie, bereidheid tot plooien, schikken en gladstrijken, zich voegen naar de heersende lijn van denken en doen, dus de neiging tot zelfstandig denken zoveel mogelijk onderdrukken en dus niet voor je beurt praten, e.d.. Iemand als bijvoorbeeld Pim Fortuyn paste daar kennelijk niet in. Vandaar dat hij nergens een poot aan de grond kreeg en via Leefbaar Nederland tenslotte voor zichzelf is begonnen.

 

Partijloze als politieke paria

Als partijloze, zo is ook mijn ervaring, ben je in dit land een politieke paria, een non-person, zoals overal waar achter de façade van een parlementaire democratie een particratie schuil gaat die publieke functies gesloten houdt voor ieder die er voor kiest politiek onafhankelijk te blijven. Een prominent PvdA-lid als de politicoloog J van den Berg[7], enige tijd opperhoofd van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten die in de top ook strikt partijpolitiek is samengesteld, erkent nu volmondig de praktijk van politieke benoemingen. Niet lid van een partij zijn is dom als je enige ambitie koestert. Maar, zo voegde hij er even verder aan toe, als we niet-partijleden blijven uitsluiten is dat dodelijk voor onze eigen toekomst.

Openbreken van wat de Tilburgse bestuurskundige P. Frissen[8] de extreme geslotenheid van de Nederlandse politieke klasse noemt vergt een nieuwe politieke tegenstroming die het onbehagen hierover op een aansprekende wijze weet te vertolken, zoals ik een aantal jaren geleden in een opiniebijdrage hierover betoogde. Die tegenstroming verscheen eind 1999 met de oprichting van Leefbaar Nederland die de bestrijding van de gangbare vriendjespolitiek tot een van zijn eerste programmapunten gemaakt heeft. Die bestrijding behoorde ook tot de kern van het gedachtegoed van Pim Fortuyn. Bij de zee van bloemen en vele andere tekenen van aanhankelijkheid zoals onroerende afscheidsbrieven voetbalshirtjes e.d. bij het Rotterdamse stadhuis na de moord op hem stond ook een groot bord tegen de muur met daarop de tekst: ’hoe stoppen we nu de vriendjespolitiek zonder een vriendje in die politiek?’

 


[1] A. van Braam, Enige aspecten van de recrutering van hogere ambtenaren in de Nederlandse Rijksdienst, in: Het benoemingsbeleid en het vraagstuk van de machtsverdeling, II, Civis Mundi, 11/12, 1974

[2] S.W. Couwenberg, Politisering benoemingsbeleid en de grondwet, Nederlands Juristenblad, 7 mei 1992

[3] A. Hoogerwerf, Politiek als evenwichtskunst, 2003, pp. 20-21

[4] Geciteerd bij G. van Westerloo, Niet spreken met de bestuurder, 2003, p. 250

[5] Geciteerd bij G. van Westerloo, a.w. (noot 4), p. 250

[6] N. Baakman, De nomenklatoera in Nederland: over het verschijnsel van partijpolitieke benoemingen, in: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Jaarboek 2003, 2004.

[7] Geciteerd bij G. van Westerloo, a.w. (noot 4), pp. 255-256

[8] Geciteerd bij G. van Westerloo, a.w. (noot 4), p. 262