Civis Mundi Digitaal #2
Bestaat de neoliberale marktideologie eigenlijk wel?
Observaties van Jan Willem Jongejans, politiek filosoof
In zijn Introductie van Civis Mundi Digitaal geeft Wim Couwenberg een heldere en korte samenvatting van de wereld anno 2010, de mondiale wereld na de kredietcrisis en opvolgende economische crisis, waarbij inbegrepen de algemeen verwachte implosie van het flitskapitalisme.
Dit flitskapitalisme wordt door Couwenberg niet benoemd, maar dat doe ik omdat naar mijn mening dit flitskapitalisme, dat onder het gunstige gesternte van de immer doorgaande digitale revolutie sinds de jaren negentig niet meer te stoppen is, een apart onderdeel is geworden van het kapitalisme in den brede, en daarmee ook in het bijzonder van de marktideologie en -technologie.
Maar eerst geef ik de kaders aan van mijn volgende kritische betoog. Via mijn komende promotie zal ik hopelijk kunnen verdedigen dat het liberalisme een politieke ideologie is die nauwelijks inhoudelijk omschreven is en daarom vele definities kent, die ik allemaal verwerp. Daarmee heeft het liberalisme, zoals ik dat omschrijf nauwelijks verwantschap, laat staan innige banden met het moderne flits- of superkapitalisme, zoals ik dat wil omschrijven, omdat het huidige kapitalisme een andere is dan het kapitalisme in zijn begindagen. Het klassieke liberalisme is dan ook een wezenlijk ander liberalisme dan het moderne sociaal-liberalisme, zoals dat idealiter geformuleerd kan worden. Vanuit deze optiek kan ik mij geheel bij Couwenberg aansluiten bij zijn kritiek op het neoliberale model.
Ik schrijf als politiek filosoof (specialisme ‘politieke theorie’ binnen de politicologie) en specialist op het terrein van het - Nederlandse - liberalisme en de daarmee ‘verwante’ liberale marktideologie.
Het Nederlands liberalisme blijkt bij ‘nadere’ bestudering - via mijn doctoraalscriptie over Liberalisme en verzorgingsstaat (Leiden 1980) - een complex verschijnsel, dat zelfs veel complexer is dan het simpele en ‘eenvoudige’ beeld van liberalisme en marktideologie.
Als de lezer beseft dat deze bijdrage geschreven is op 15 oktober 2010, de dag na de beëdiging van het nieuwe liberaal-confessionele (of christendemocratisch?) kabinet-Rutte, dan zal het velen verbazen dat ik als onafhankelijk liberaal flinke weerzin heb tegen dit kabinet, dat ik een onversneden rechts-liberaal karakter toedicht en dat ik strijdig acht met de eerste beginselverklaring van de VVD (1948). Dat eerste beginselprogram was een uitgesproken consensustekst tussen de vooroorlogse conservatief-liberale Liberale Staatspartij en de eveneens vooroorlogse hervormingsgezonde - en in eigentijds jargon progressief - vrijzinnig-liberale Vrijzinnig Democratische Bond, die na de oorlog in overgrote meerderheid opging in de ook nieuwgevormde Partij van de Arbeid.
Dit eerste VVD-beginselprogram werd vervolgens de basis voor de bundel Enige aspecten van het moderne liberalisme, dat in 1958 in boekvorm onder redactie van Oud, Van Esveld en anderen verscheen[1]. In dit boekje werd het - mijns inziens terechte - fundamentele onderscheid gemaakt tussen het staatkundig, economisch, sociaal, cultureel en geestelijk liberalisme (in ons land). Deze indeling wordt door mij beschouwd als dé fundamentele vormgeving van de liberale theorie, dat ten principale een liberalisme van het politieke midden is, hoezeer het politieke midden nu ook aan het vervlakken en wankelen is. Dus uitdrukkelijk geen éénzijdig economisch liberalisme, dat nu als ‘neoliberalisme’ door het leven gaat en de afgelopen decennia het economisch wereldbeeld heeft bepaald; gedomineerd zelfs.
Neoliberalisme een achterhaalde theorie
Na deze inleidende woorden zal het duidelijk zijn geworden dat ik het neoliberalisme niet als uiting van maatgevend liberalisme beschouw en dat ik het huidige rechtse kabinet daarom met argusogen zal volgen, in de verwachting overigens dat het klassieke liberalisme onder Rutte zijn doodstrijd zal voeren. Ik bedoel hiermee dat het klassieke liberalisme van Rutte niet bestand zal blijken te zijn tegen de tand des tijds. Zoals het eerste beginselprogramma ook verwoordt: het klassieke liberalisme van ‘laissez faire, laisser faire’ is achterhaald en wordt door de VVD van 1948 afgewezen.
Mijn stelling is dat de moderne liberale marktideologie een revitalisatie van dat laissez faire, laisser aller betekent en daarom het terugdraaien van de klok betekent.
Omdat de klok niet kan worden teruggedraaid, betekent het laatste VVD-verkiezingsprogramma, en ook het regeerakkoord, niet alleen maar een misverstaan van tijdsverschijnselen, maar ook het feitelijke einde van het klassieke liberalisme. Maar ik zie ook het einde van alle traditionele partijen in ons land en elders, want overal spelen zich avondlandverschijnselen af. Onder onze eigen ogen speelt zich ongemerkt een historische revolutie af.
Terecht constateert Couwenberg dat de moderne markteconomie een nieuw dogma - ik spreek liever van nieuw geloof, het nieuwe gouden kalf - is geworden, dat de nodige irritaties oproept door alle gebleken defecten en uitwassen. Het heeft de aanvankelijke neoliberale euforie (Fukuyama: End of History(1992), Daniel Bell: End of Ideology (1960), en in deze opsomming past óók Freuds ‘God is dood’) na het afbreken van de Berlijn se Muur (1989) tot zwijgen gebracht.
De economenwereld (zowel academisch als zakenwereld) wil van geen schuld weten en is zich heftig aan het verzetten tegen de aantasting van hun dominantie en gezag. Die strijd zal niet op slag worden opgegeven. In dat verband doet zich een aloude machtsstrijd (Machiavelli) voor en die strijd zal uiteindelijk beslist worden door de partij die de tekenen des tijds het beste zal verstaan.
Het heeft er veel van weg dat het een strijd is tussen klassieke economie en de ‘laatmoderne’ realiteit, waarbij opgemerkt dat ik ‘laatmodern’ gebruik om het onderscheid met ‘postmodern’ te accentueren om duidelijk te maken dat ik de postmoderne ideologieloosheid volledig verwerp. De politieke wereld kan niet worden bestuurd zonder ideologie, zonder visie. Daarom zal het postmodernisme als de moderne filosofische school herijkt moeten worden. Het is mijn overtuiging dat spreken over politieke werkelijkheid en politieke doelstellingen een laatmoderne en geen postmoderne aangelegenheid is. Het is dus op voorhand wel duidelijk wie de strijd wint, maar hier schuilt de eeuwige adder onder het gras: de klassieke economie heeft zich opgetuigd met geavanceerde wapens in de vorm van computergestuurd denken en CPB-berekeningsmodellen, die de createurs het odium van heiligheid hebben verschaft. Zij zijn het die de politieke wereld dicteren wat er moet gebeuren. Mijn voorspelling is dat de ideologie in nieuwe, eigentijdse, vorm terugkeert in onze politiek en dat het postmodernisme een voorbijgaande bevlieging blijkt te zijn geweest.
Populisme als actueel begeleidingsfenomeen
Het huidige unieke minderheidskabinet ‘met gedoogsteun’ van PVV laat óók een ander, en nieuw politiek fenomeen zien, te weten dat de maatschappelijke en technologische vooruitgang hand in hand gaat met het algemeen opkomend populisme (alle Europese landen hebben te maken met een onweerstaanbare opkomst van anti-establishmentpartijen), van rechts radicaal tot aan ‘links/rechtspopulisme’ van Wilders. Dit gebeurt mijns inziens onder invloed van de mediacratie. Er is een tweede front zichtbaar naast de kloof tussen burger-bestuurder, te weten de kloof tussen intellectualisme (academici, kunstenaars, schrijvers) en de meningsverkondiging van het platte wereldbeeld (op de radio en internet: Stand.nl). Let wel: het platte wereldbeeld (ongenuanceerd en recht voor de raap-meningen) wordt steeds meer óók gedeeld door menig academici (zo was onlangs in een weekblad te lezen, meningen opgetekend op wandelgangen op een universiteit).
Het gevolg hiervan is dat het binnen politieke partijen steeds moeilijker wordt om tot consensus over gevoelige onderwerpen te komen en dat het daarom wordt overgelaten aan partijprofessionals buiten de achterban om. Maar ook die komen er niet uit zodat daarom de meest brandende kwesties onbeantwoord blijven liggen en terzijde worden geschoven en gelaten. Dit verband kan de opkomst van Geert Wilders verklaren, terwijl aanvankelijk ook Rita Verdonk, als de andere VVD-dissident die hoge ogen gooide, is weggezakt in vergetelheid. Vanuit de redenering dat anti-partijen met sterke mediaposities bepalend zijn voor het terugdringen van electorale steun van de gevestigde partijen, had Trots op Nederland een even grote kans gemaakt als de PVV van Wilders nu. Weg met de oude ideologieën! De interne troebelen van werd ToN echter fataal en Wilders speelt het nu handiger met strafbladen van netgekozen Kamerleden. Wilders lijkt er dus met het erfgoed van Pim Fortuyn vandoor te zijn gegaan: de aanhang van Fortuyn (26 zetels in 2002) laat zich vertalen in de verwachting dat Wilders zal en kan dóórgroeien!
Rijnlandse model als alternatief
Tot slot sta ik stil bij de laatste alinea van Couwenbergs betoog, als hij het Rijnlands model als derde weg bespreekt. Na mijn analyse zal het niemand verbazen dat ik het ideaal van het moderne liberaal-kapitalistische model herken in de gemengde markteconomie, zoals dat door Couwenberg wordt omschreven als sociale markteconomie. Dit gemengde marktmodel met overheid en bedrijfsleven als centrale partners zie ik als het ideale model van de liberale economie dat in mijn ogen een mengsel is van economisch en sociaal liberalisme. Het nadeel van het Angelsaksische model is dat de gewone burger als werknemer geen enkele beslissingsmacht heeft, tenzij de gewone burger als koper/consument (‘vraag en aanbod’) wordt beschouwd, en dan is de burger gedegradeerd als kopende robot. Alles draait om de aandeelhouder.
In tegenstelling tot dit technocratische Angelsaksische model is het Rijnlandse model het oorspronkelijke Europese model, dat ook uitstekend in de Nederlandse polderverhoudingen past, veel modern (sociaal) liberaler en minder klassiek liberaal dan het Angelsaksische. Het Rijnlandse model houdt rekening met alle economische participanten: eigenaars/werkgevers, aandeelhouders, werknemers en de consument. Daarmee wordt het best tegemoet gekomen aan het ideale marktevenwicht van alle betrokken partijen, die alleen al vanwege de betrokkenheid van alle relevante maatschappelijke sectoren en ‘ingrediënten’ een maatschappelijke balans kunnen opleveren. En daar draait het in de toekomst om, in onze complexe en steeds complexer wordende wereldsamenleving.
[1]Oud, P.J., Modern staatkundig liberalisme, in: Enige aspecten van het moderne liberalisme. Uitgeverij Stenfert Kroese, Leiden 1958