Christendemocratische politiek nader beschouwd

Civis Mundi Digitaal #4

door Wim Couwenberg

Christendemocratische politiek nader beschouwd

Wim Couwenberg

Van katholieke naar christendemocratische politiek

Na eerdere analyses van het CDA als politiek fenomeen in de eerste drie nummers van Civis Mundi volgt hier nog een nadere beschouwing ervan vanuit mijn eigen betrokkenheid hierbij. Ik ben zelf opgegroeid met katholieke politiek als vanzelfsprekende loyaliteit. Begonnen als journalist bij een katholieke krant werd van mij dan ook verwacht dat ik pal zou staan achter de katholieke zaak. In de jaren ’50 stond prof. C. Romme aan het hoofd van de politieke afdeling van de katholieke zaak. Katholieke politiek onderscheidde hij in die dagen van niet-katholieke politiek doordat katholieken politiek bedreven in het licht van de eeuwigheid. In dat licht was katholieke politieke eenheid ook een vroom beleden dogma dat in 1954 krachtig bevestigd werd door het Bisschoppelijk Mandement van dat jaar. Eind jaren ’50 verstoutte ik mij niettemin die katholieke eenheid ter discussie te stellen en het stoutmoedige idee te opperen van een politieke bundeling van katholieke en protestantse politiek in een gemeenschappelijk politiek verband dat zich als christendemocratisch zou presenteren, wat toen als overkoepelend politiek concept van katholieke en protestantse politiek in dit land nog niet gangbaar was.[1] Tot dan toe had men meer oog voor onderlinge verschillen tussen beide confessionele politieke richtingen.

Het idee van een christendemocratische partij van katholieken en protestanten was toen dan ook nog volstrekt buiten de orde. Romme zag daar voorlopig niets in evenmin als protestantse politieke kopstukken. De oude Tilanus van de CHU twijfelde aan mijn historische kennis. Want wist ik dan niet dat er tussen Rome en Reformatie sinds lang een kloof van bloed en tranen gaapte?  Onder invloed van de voortgaande en versnellende afbrokkeling van de machtspositie van de confessionele partijen in de jaren ’60 sloeg dat kortgeleden nog als onwezenlijk idealistisch afgewezen idee in de KVP opeens aan. Om verder dreigend machtsverval te stuiten is toen koortsachtig gewerkt aan de overbrugging van de politieke kloof tussen katholieke en protestantse politiek in een christendemocratisch geheten partij. Om in de politiek in die jaren mee te tellen moest men zich bij voorkeur in radicale termen presenteren. Vandaar dat het CDA zich als evangelisch radicale partij aan de kiezers voorstelde. Een politieke middenpositie zoals door mij verdedigd en belichaamd in het Democratisch Centrum Nederland als moderniserende stroming in de KVP, werd als onverenigbaar hiermee in de ban gedaan. Wie toch aan zo’n middenpositie bleef vasthouden was niet langer welkom.

Politiek wensdenken

Al is ter verklaring van de totstandkoming van het CDA in een dissertatie daarover[2] terecht grote nadruk gelegd op de behoefte aan een expliciete relatie tussen christelijk geloof en politiek handelen, in de praktijk is dat toch blijven steken in "wishful thinking". Dankzij de vorming van het CDA als grootste partij kregen christendemocraten namelijk opnieuw de regie in de Nederlandse politiek in handen. De behoefte aan evangelische getuigenispolitiek is daardoor spoedig geweken voor de eisen van de praktische politiek. Het was de bij de voorbereiding van het CDA nauw betrokken ARP-voorzitter A. Veerman[3] die dat eind jaren ’70 al signaleerde, toen hij opmerkte dat het appèl op de geloofsovertuiging in de CDA-fractie geen enkel effect sorteert. Daar bekommert men zich alleen nog om de vraag: hoe zal een bepaald standpunt overkomen bij de kiezers en welk effect heeft dat op de positie van het kabinet? Als het zo doorgaat, is het gedaan met de antirevolutionaire invloed in het CDA, waarschuwde Veerman. Een jaar later bekende de toenmalige CDA-minister van Justitie Job de Ruiter[4], zelf behorend tot de AR-bloedgroep in het CDA, dat hij de verbinding van christendom met politiek als een bijna ondragelijke last ervoer. Vooral in de zaak-Spijkers heeft hij dat op pijnlijke wijze ervaren.[5] De evangelische radicaliteit die bij de ideologische voorbereiding aanvankelijk zo’n vurig gekoesterde optie was, is een vrome herinnering geworden. Die evangelische bevlogenheid van de jaren ’70 was een sterk tijdgebonden fenomeen, wereldvreemd ook, althans in een partij met zo’n sterke gouvernementele oriëntatie als het CDA, maar in die jaren niettemin naar buiten toe vreselijk serieus genomen.

Afgezien van wat uiterlijk christelijk politiek vertoon onderscheidt het CDA zich al lang weinig meer van gewone seculiere partijen. Het is om een ouderwetse term uit het traditioneel-christelijke denken te citeren in vergaande mate ‘wereldgelijkvormig’ geworden, niet alleen in, maar ook van de wereld (saeculum). Voor een principiële christendemocraat als Henk Woldring[6] is een christelijke partij alleen plausibel als haar christelijke identiteit op integere, authentieke en spirituele wijze zichtbaar wordt. Vandaar zijn verzet tegen het vereenzelvigen van christelijke partijen en organisaties met de heersende moderne burgerlijk-liberale cultuur en haar belangen. Maar de assimilatie met die cultuur is al jarenlang gaande.

Succes CDA dankzij een unieke combinatie van Hollandse dominees- en koopmanstraditie

In de wereld van de politiek draait het vooral om de vraag hoe succesvol met macht om te gaan, hoe derhalve de daarbij behorende regels van politieke strategie en tactiek op effectieve wijze te hanteren. Daarvoor heeft de christendemocratie dankzij haar langdurige machtsuitoefening een sterk instinct ontwikkeld. Geen partij heeft met zoveel succes de principiële attitude van de Hollandse domineestraditie en de pragmatische houding van de niet minder Hollandse koopmanstraditie weten te combineren met enerzijds een welluidend appèl op hoge ethische beginselen dat het Hollandse geweten aanspreekt en anderzijds in de geest van de koopmanstraditie een heel pragmatische opstelling als het op zakendoen aan komt en dus een hoge mate van politieke flexibiliteit, kortom een doeltreffende melange van politiek moralisme en realisme. Dat realisme is vooral te danken aan de inbreng van de katholieke staatkunde. De huidige informele CDA-leider Maxime Verhagen is daarvan een eminente exponent en vertolker. In een verkenning van het huidige partijlandschap in 2008 wordt het CDA in Elsevier nog gekarakteriseerd als een gladde machts- en carrièremachine die heel slim inspeelt op alle mogelijkheden die de moderne techniek aanreikt ter instandhouding van zijn machtspositie.[7] Dat klopte op dat moment nog. Inmiddels is het CDA echter in ernstig politiek verval en daardoor ook verdeeld geraakt, met name tussen moralisten (primaat christelijke beginselen) en realisten (primaat machtsmotief) met laatst genoemden als overwinnaar.

Van ideologische naar pragmatische politiek

Sinds het einde van de Koude Oorlog leven we in het postideologische tijdperk. Niettemin leeft bij uit het ideologische tijdperk voortgekomen partijen als het CDA en de PvdA nog steeds een zekere nostalgie naar dat tijdperk, toen hun politieke identiteit nog verankerd was in een eigen ideologisch herkenbare grondslag. De ideologie die zij nu nog in beginselprogramma’s of -verklaringen uitdragen, is verschrompeld tot niet veel meer dan politiek vlagvertoon waaraan men blijft hechten om althans naar buiten toe de suggestie te wekken dat men in ideologisch opzicht nog iets eigens vertegenwoordigt. Vergeleken met de beginselprogramma’s uit het tijdperk van de verzuiling heeft die ideologie echter nauwelijks nog een specifiek eigen kleur en duidt zij slechts op een vage en bewust algemeen gehouden waardenoriëntatie, die men naar bevind van zaken interpreteren kan, zoals een voormalig CDA-ideoloog de ideologische grondslag van zijn partij eens omschreef.[8] In feite wordt de politiek allang voornamelijk bepaald door maatschappelijke druk, wetenschappelijke expertise, politieke haalbaarheid en actuele kwesties. Personificatie van politieke macht en visie wordt daarbij steeds meer een nieuwe bron van politieke identificatie in plaats van de oude ideologie. Die veronderstelt een wijsgerig gefundeerde, samenhangende visie op mens en samenleving. En die is ver te zoeken in de hedendaagse politiek, waar instrumenteel en pragmatisch denken en politiek specialisme de toon zetten.

Nu oude ideologische bindingen in verval geraakt zijn en het machtsmotief niet langer door ideologische motieven aan het oog onttrokken wordt, treedt dat motief nu in alle naaktheid aan de oppervlakte. In bijzondere mate is dat het geval in het CDA. Machtsoverwegingen krijgen daar nu meer dan ooit de overhand. Vandaar ook de deelname van het CDA aan het kabinet Rutte, nota bene een kabinet met een rechts/conservatief stempel, dat vanaf de oprichting van het CDA onverenigbaar geacht werd met de christelijke inspiratie van die partij.

De moeizame worsteling met de confessionele erfenis

Het principiële verzet tegen samenwerking van het CDA met de PVV in de media en op het CDA-congres begin oktober 2010 is voornamelijk gebaseerd op zijn christelijke beginselen die met die samenwerking verloochend zouden worden. Maar om welke beginselen gaat het dan eigenlijk? Dat is in de discussie daarover niet duidelijk geworden. Dat zijn niet beginselen, rechtstreeks ontleend aan bijbel of evangelie, zoals in die discussie beweerd werd, maar aan de zogenaamde christendemocratische politieke overtuiging als antwoord op wat bijbel of evangelie van christenen in de politiek vraagt. Als we die overtuiging, zoals die in een aantal beginselen vertaald is, nader bekijken, blijkt  echter dat zij niets specifiek christelijks hebben, reden waarom het CDA ook een moslimachterban gekregen heeft met moslim-Kamerleden, -statenleden en raadsleden. Van christen-democratische zijde is dat ook herhaaldelijk bevestigd.[9]

Welke koers is authentiek christendemocratisch? Daarover wordt ook verschillend gedacht. Zo is sinds de oprichting van het CDA tot in de jaren ’90 een politieke middenpositie principieel afgewezen, want niet te rijmen met een evangelisch-radicale opstelling. Daarna is die middenpositie geruisloos omarmd als de vaste stek van christendemocratische politiek. Maar nu verkondigt CDA-minister Hans Hillen dat christendemocratische politiek vanzelfsprekend een conservatieve politiek is. Maar opkomen voor zo’n conservatieve koers was in het CDA jarenlang nog meer vloeken in de christendemocratische kerk dan een lans breken voor een politieke middenpositie. Hoe geloofwaardig is een partij voor kiezers met zo’n uiteenlopend zelfbeeld?

De gebruikelijke retoriek over de eigen christelijk geïnspireerde beginselen die nu opnieuw opleeft overtuigt al lang niet meer. De ambities van het CDA als bestuurderspartij staan daar nu eenmaal haaks op. Een voormalige CDA-minister, gevraagd wat die C voor hem betekent, antwoordde mij eens badinerend: ach, die C staat gewoon voor pragmatisme verpakt in Bijbelteksten. Dus, zo interpreteer ik, voor politiek vlagvertoon om nog iets eigens te suggereren, wat er eigenlijk niet meer is.

Toen het CDA onder de paarse regeringscoalitie in de oppositie verkeerde, was er ook discussie over die C. Het CDA, zo betoogde de toenmalige CDA-leider J. de Hoop Scheffer in een rede op 1 mei 1998, wil de dragende kern worden van een nieuwe politieke hoofdstroming die zich inzet voor de realisering van sociale en christelijke waarden en zodoende het belangrijkste alternatief kan en wil worden van de heersende neoliberale markteconomie in plaats van de PvdA die door haar bekering tot het pragmatisme haar bestaansgrond verloren heeft. Balkenende haakte daar bij zijn aantreden als fractievoorzitter meteen instemmend op in om vervolgens evenals eerder CDA-premier Ruud Lubbers een leidende rol te spelen bij de aanpassing van de verzorgingsstaat in neoliberale zin.

Het CDA-congres begin oktober 2010 is terecht geprezen vanwege het open debat, dat daar gevoerd werd over de koers van de partij. In de geschiedenis van het CDA was dat echter hoge uitzondering. De missie van Balkenende over christelijke en sociale waarden die opnieuw de nodige aandacht verdienden, aldus Trouw-redacteur Hans Goslinga, verkeerde spoedig in een politiek van louter machtsbehoud met als vertrouwd kenmerk het smoren van intern debat, het vermijden van lastige kwesties zoals het migratie- en integratievraagstuk en het verdacht maken van elk tegengeluid.

 


[1] S.W. Couwenberg, Pleidooi voor een christelijke doorbraakgedachte, 1959; idem., De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959, p. 357 e.v.; idem, Het Nederlandse partijenstelsel in toekomstperspectief, 1960, p. 89 e.v.

[2] Zie H.M. ten Napel, ‘Een eigen weg’. De totstandkoming van het CDA (1952-1980), 1992, p. 325

[3] Zie speciaal nummer Anti Revolutionaire Staatkunde over 100 jaar ARP, 1979. In dezelfde zin ook oud-voorzitter van de ARP, H.A. de Boer

[4] Zie AR-Staatkunde, februari 1980

[5] Die last ondervond deze CDA-minister namelijk op navrante wijze in de geruchtmakende zaak- Spijkers die jarenlang een smet geworpen heeft op de integriteit van de overheid en teruggaat tot een door Spijkers niet uitgevoerde opdracht tot liegen die hem namens deze minister was opgelegd.

[6] Zie H.E.S. Woldring, Op zoek naar openheid, in: S.W. Couwenberg (red.), Geloof en christendom in de jaren negentig, Civis Mundi jaarboek 1992, p. 59 e.v.; idem, Cultuur, christendom en identiteit, CDV, 8, 1992; idem, Politieke filosofie van de christen-democratie, 2004

[7] Zie E. Vrijsen, Het CDA als machtsmachine, Elsevier, 21 juni 2008

[8] Zie A.C. Zijderveld, Staccatocultuur, flexibele maatschappij en verzorgende staat, 1991 p 37

[9] Zie o.a. J. Boukema, De terugtredende staat, CDV, 7/8, 1985; A.C. Zijderveld, Staccatocultuur, flexibele maatschappij en verzorgende staat, 1991, p. 37; en B. de Vries, De christelijke politiek voorbij?, CDV, 9, 1994