Civis Mundi Digitaal #4
Ralf Bodelier
Intellectuelen, gevangen in een deftig cultuurpessimisme denken er nog heel anders over, maar het lijkt erop dat onze empathie met de ander, waar ter wereld deze zich ook bevindt, een onlosmakelijk deel van ons leven wordt. Het is de hoogste tijd om een streep te zetten door het sombere idee: Scratch an altruïst, and watch a hypocrite bleed, meent Ralf Bodelier
Zijn we empathisch? Het lijkt er wel op, constateren niet alleen primatologen als Frans de Waal maar ook neurofysiologen als Jonathan Cole of business goeroes als Dev Patanik. Steeds meer mensen wekken bovendien de indruk dat ze het niet bij inleven laten. Ze lijken er ook naar te handelen. Ze gedragen zich altruïstisch. Ze kopen Max Havelaar koffie, doneren hun bloed, steunen internationale NGO’s als Amnesty International of het Rode Kruis en doen in hun bedrijven aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Je zou het een toename van beschaving, van civilisatie, ja van filantropie [van ὁ φιλος ὁ ὰντροπος - mensenvriend] in haar meest ruime variant kunnen noemen.
Of deze observatie gedeeld wordt door intellectuelen is nog maar de vraag. Veel intellectuelen zijn cultuurpessimisten. Dit cultuurpessimisme gaat terug tot de vroege 20e eeuw. Van Oswald Spengler’s Der Untergang des Abendlandes uit 1918/22, via José Ortega y Gasset’s La rebelión de las masas uit 1930, tot John Grays Black Mass uit 2007 concluderen denkers dat de beschaving nooit meer zal zijn dan een lokkend perspectief of voorbehouden aan een kleine groep uitverkorenen, wonend in een boekenkast.
Wanneer een van de meest invloedrijke hedendaagse cultuurpessimisten, Theodore Dalrymple, een verhaal schrijft onder de titel ‘De filantroop’ is het niet verwonderlijk dat deze mensenvriend in werkelijkheid een seriemoordenaar is die zijn slachtoffers verleidt met fraaie woorden uit het filantropische, links-liberale denken.[1] Inderdaad: Scratch an altruïst, and watch a hypocrite bleed. Altruïsme is egoïsme in vermomming.
‘Wanneer het loutere nastreven van het eigenbelang, ongehinderd door de plicht om tegemoet te komen aan de belangen van anderen, functioneert als sociale norm, wat is er dan nog over om te voorkomen dat deze sociale norm zich tot het einde der tijden zal reproduceren?’ vat historicus Oliver Bennett de cultuurpessimistische stemming onder intellectuelen samen. De moderne cultuur is nu eenmaal doortrokken van ‘ongeremd individualisme’ en ‘puur egoïsme’.[2]
Hoe algemeen geaccepteerd deze idee ook is, her en der groeit de twijfel. Is de menslievendheid, die Dalrymple niet anders weet te interpreteren als het verleidingsjargon van seriemoordenaars, daadwerkelijk niet meer dan een vermomming van onversneden egoïsme? Of is het ook denkbaar dat altruïsme wel degelijk bestaat als een van egoïsme onafhankelijk verschijnsel?
Is het zelfs denkbaar dat we de gedachte van bioloog Michael Ghiselin -Scratch an altruist, and watch a hypocrite bleed- om kunnen draaien en stellen: Scratch an egoist, and watch an altruist bleed?
Miller: altruïsme in vermomming
Dat is zeker denkbaar. In een bijzonder prikkelend essay, probeert de psycholoog Dale T. Miller de gedachte dat altruïsme nooit meer kan zijn dan egoism in disguise te reconstrueren, om hem vervolgens stapje voor stapje te ontkrachten.[3]
Deze vanzelfsprekende achterdocht jegens altruïstisch handelen, culminerend in de altruïsme-is-egoïsme-theorie vindt Miller terug in het hart van de meest invloedrijke theorieën over menselijk gedrag, inclusief de evolutiebiologie, de neoklassieke economie, de speltheorie, het behaviorisme en de psychoanalyse. Wat aan het begin van de 20e eeuw nog een abstract theoretisch concept was, bleek aan het einde van die 20e eeuw een breed gedeelde culturele ideologie.
Zo heeft ze niet alleen een (wetenschappelijk) be-schrijvende functie, ze draagt ook een (normatief) voor-schrijvend karakter. Volgens Miller zien wij eigenbelang inmiddels als een onverbiddelijke natuurwet. De mens is niet alleen egocentrisch, hij dient ook egocentrisch te zijn. De Don Quichot die weigert om op te komen voor zijn belangen, gedraagt zich niet alleen als Gekke Henkie maar handelt ook tegen de menselijke natuur. Geen wonder dat mensen vandaag eerder geneigd zijn om vol trots te vertellen wat ze uit eigenbelang hebben gedaan, dan dat ze iets prijs geven van hun altruïstische motieven. Omdat mensen geen natuurwetten willen overtreden, proberen ze deze wet niet alleen te gehoorzamen, maar verzwijgen ze ook wanneer ze hem aan hun laars hebben gelapt.[4]
Hoe breed gedeeld onder wetenschappers, intellectuelen en gewone burgers de altruïsme-is-egoïsme-ideologie ook is, onproblematisch is zij niet. Miller haalt onderzoek aan waarin aan Amerikanen werd gevraagd hoe zij over egoïsme -eigenbelang, self-interest- denken.[5] De gegevens zijn opmerkelijk. Hoewel Amerikanen hoog opgeven van alles dat hun eigenbelang bevordert, noemt niet minder dan tachtig procent het een probleem dat Amerikanen hun eigenbelang doorlopend voorop stellen. Tweederde van alle Amerikanen menen dat Amerikanen helaas meer bezig zijn met hun eigen belangen dan met het helpen van mensen die het minder getroffen hebben. Tenslotte betreurt tweederde van alle Amerikanen het dat steeds minder Amerikanen bezig zijn met het helpen van elkaar.
En dat zijn niet louter objectieve constateringen, schrijft Miller. Het zijn normatief geladen oordelen. Amerikanen, zo zeggen Amerikanen, zijn egoïstisch maar ze zouden dat niet moeten zijn.
Miller wijst ook op de paradox dat de meeste individuele Amerikanen weliswaar pronken met hun activiteiten ter bevordering van het eigenbelang, maar dat zij desgevraagd óók erkennen dat ze anderen wel degelijk terzijde staan. Dit laatste echter, wordt eerder besmuikt toegeven en maar zelden aan de grote klok gehangen. Omdat niemand het aandurft om zijn altruïsme uit te dragen, kunnen Amerikanen dan ook niet anders dan constateren dat hun landgenoten zich niet aan de greep van het egoïsme weten te ontworstelen.
Hoe contra-intuïtief ook, de overtuiging dat alle menselijk handelen per definitie egoïstisch handelen is, wordt maar amper opgedaan in de dagelijkse ervaring. Het is een ideologie die werd verworven, wanneer ze al niet doelbewust werd aangebracht. In oude Marxistische termen, zou je kunnen spreken van een ‘vals bewustzijn’. Vanaf vaders knie tot op de universiteit krijgen jonge mensen keer op keer te horen dat opkomen voor het eigen belang niet meer dan logisch is. Vanzelfsprekend mogen ook beleefdheid en fatsoen niet ontbreken, al was het maar omdat honing beter lijmt dan azijn. En al even vanzelfsprekend moet iedereen rekening houden met de belangen van anderen. Al was het maar omdat de wet dit voorschrijft. Maar onder de streep zijn het toch de eigen schoolprestaties, de eigen carrière, de eigen veroveringen in de liefde, de eigen rechten en het eigen inkomen die tellen. Gaat deze ‘directe instructie’ vooraleerst nog via verhalen, anekdotes en goede raad, op latere leeftijd wordt er wetenschappelijk onderzoek bijgeleverd en het egoïstische handelen als natuurlijk gepresenteerd.
En het is vooral dit wetenschappelijk onderzoek, zo stelt Miller, dat we verantwoordelijk dienen te houden voor onze opvattingen dat alles draait om egoïsme. ‘Wetenschap schept concepten, verbeeldingen van ons wereldbeeld, inclusief onze positie daarin en heeft een reusachtig effect op ons denken en handelen’.[6] Wanneer jonge mensen keer op keer te horen krijgen dat onderzoek uit de evolutiebiologie, de neo-klassieke economie, de speltheorie of het behaviorisme aantoont dat alles draait om het eigenbelang, dan worden concrete dagelijkse ervaringen, ook al wijzen deze volstrekt de andere kant op, genegeerd of als niet-relevant ter zijde geschoven.
Singer: Darwin is verkeerd begrepen
Niet alleen ‘rechts’ koestert een grote genegenheid voor de altruïsme-is-egoisme-theorie, dit conglomeraat van vanzelfsprekend egoïsme en biowetenschappelijk realisme, heerst ook bij links, dat zich in dit leerstuk door ‘rechts’ liet overtuigen. Volgens de ethicus Peter Singer moeten we voor een beter begrip van de altruïsme-is-egoisme-theorie terug naar Darwin, ook al kennen we deze beroemde bioloog vooral vanuit een ‘verkeerd begrepen darwinisme’. Want Darwin en de evolutietheorie, zo stelt Singer, staan allesbehalve vijandig tegenover altruïsme en medemenselijkheid. Integendeel, deze emoties maken, net als egoïsme en wreedheid, deel uit van het totaalpakket aan evolutionaire mechanismen waarmee het leven nu eenmaal is uitgerust.[7]
Toch is Darwin, aldus Singer, van meet af aan ingepakt door ‘rechtse ideologen’ als de sociaal-darwinist Herbert Spencer, uitvinder van de term ‘survival of the fittest’. Dit inpakproces, schrijft Singer, begint al na de publicatie van The Origin of Species, (1859) wanneer Darwin tot zijn verrassing opmerkt dat men zijn evolutietheorie inzet om het machtsmisbruik van Napoleon III te legitimeren. Niet veel later gebruiken ondernemers als Andrew Carnegie en John D. Rockefeller Darwin’s vermeende ideeën om een spijkerharde concurrentiestrijd te rechtvaardigen in het vergaren van economische macht.
En zo krijgt ‘links’ (waarmee Singer de pleitbezorgers van betrokkenheid en mededogen bedoelt), door de sociaal-darwinisten al vroeg zand in de ogen gestrooid. Knarsetandend en in navolging van Alfred Lord Tennyson laten zij zich verleiden in te stemmen met de idee dat de natuur red in tooth and claw, een vijand is van de medemenselijkheid. Altruïsme en rechtvaardigheid, zo denken linkse ideologen, zal in een moeizaam proces telkens weer op de natuur veroverd moeten worden.
Geen wonder dat Karl Marx in deze aan Darwin toegeschreven theorie zonder meer de Engelse samenleving herkent met ‘haar arbeidsdeling, concurrentie, toegang tot nieuwe afzetgebieden, ‘uitvindingen’ en de Malthusiaanse ‘strijd om het bestaan’. Nog tot ver in de 20e eeuw blijkt ‘links’ op deze wijze schatplichtig aan het ‘rechtse’ Darwinisme. Zo noemt de beroemde darwinist Richard Dawkins, auteur van The Selfish Gene, de frase red in tooth and claw vandaag nog een bewonderenswaardige samenvatting van het moderne begrip ‘natuurlijke selectie’.[8]
Verandering lijkt op komst. In het moderne darwinistische denken groeit sinds de jaren ’70 de aandacht voor ‘wederkerig altruïsme’. Concurrenten hoeven elkaar niet per se naar het leven te staan. Ze kunnen ook een gemeenschappelijk belang hebben en in dat belang elkaar, waar mogelijk, een handje helpen. If you scratch my back I’ll scratch yours.[9]
Volgens Singer moeten we eigenbelang dan ook veel ruimer opvatten dan de rechtse sociaal-darwinisten doen. Dan kunnen we naast de individualistische en competitieve kant, waar ‘rechts’ zo sterk de nadruk op legt, ook vertrouwen op de sociale en coöperatieve kant die ‘links’ zo belangrijk vindt.
Nu veronderstelt dit wederkerige altruïsme echter nog steeds een rechts-darwinistische strijd om het bestaan. Alleen wordt deze enigszins afgezwakt door het Tit for Tat waarin de concurrenten beseffen dat ze samen sterker staan.
Dat beseft Singer natuurlijk ook. Volgens hem kun je evolutietheoretisch nog veel verder gaan. Het valt zelfs te verdedigen dat mensen bij tijd en wijle bereid zijn hun eigen belang op te offeren voor mensen om hen heen. ‘Altruïsme -niet alleen altruïsme tegenover verwanten of wederkerig altruïsme, maar daadwerkelijk altruïsme tegenover vreemden- bestaat echt’. Singer wijst daarbij niet alleen op onze vanzelfsprekende morele reflexen wanneer iemand in onze nabijheid in nood verkeert, maar ook op geïnstitutionaliseerde verschijnselen als bloedbanken waar mensen zonder enige vorm van beloning hun eigen bloed afstaan aan volstrekt vreemden.
De Waal: groeiende empathie
‘Er is een hele literatuur waarin wij worden afgeschilderd als bewoners van (...) een autistisch universum dat zich uitsluitend richt op de meedogenloze kant van de evolutie.’ ‘Ons wordt verteld dat vriendelijkheid iets is waar mensen alleen onder druk toe overgaan, en dat moraal weinig meer is dan een vernisje, een dun laagje dat onze zelfzuchtige aard aan het oog onttrekt. Maar wie leeft er daadwerkelijk in zo’n wereld?’[10]
Dat vraagt de primatoloog Frans de Waal op grond van een levenslang onderzoek naar agressie én empathie onder apen. Vandaag is De Waal een van de meest spraakmakende critici van de altruïsme-is-egoïsme ideologie, en een van de meest warme pleitbezorgers van de gedachte dat ‘empathie een van de krachtigste reacties is die er zijn, in feite nog sterker dan het spreekwoordelijke verlangen van een mensaap naar bananen’. Op grond van veel recent psychologisch en neurologisch onderzoek[11] onderschrijft De Waal zelfs de uitspraak van de klassieke Chinese auteur Mencius ‘dat mensen even vanzelfsprekend geneigd zijn tot het goede als water heuvelafwaarts loopt’.
Nu is dit inzicht ook relatief nieuw voor De Waal zelf. Zijn beroemde boek over primaten handelt voornamelijk nog over de ‘machiavellistische machtsstrijd’ die hij waarneemt onder apen in de Arnhemse dierentuin Burgers Zoo.[12] Maar ook dan merkt hij al op dat de door hem bestudeerde chimpansees het na een ruzie, hoe hard en bloedig die ook werd uitgevochten, het telkens weer goed proberen te maken. Dit ritueel zet hem aan tot verder onderzoek.
Voortbouwend op de neurologische verklaring die stelt dat mensen en dieren -apen, dolfijnen en olifanten- spiegelneuronen bezitten, lijkt het erop dat mensen die met andere mensen in contact komen, in staat zijn om de grens tussen het zelf en die ander uit te wissen. Spiegelneuronen stellen mensen in de gelegenheid om hun gedrag op anderen aan te laten sluiten, om vervolgens in andermans verdriet en vreugde te delen. Spiegelneuronen worden geactiveerd door het contact tussen mensen. Zo maakt contact empathie mogelijk.
De Waals conclusie, na meer dan twintig jaar observatie en interpretatie, is dat de machiavellistische machtsstrijd het geregeld aflegt tegen inlevingsvermogen, samenwerking en zelfopoffering. In een recente bestseller vult De Waal zijn apenonderzoek aan met data uit tal van andere disciplines, onder meer uit de polemologie.[13]
Zo blijkt bijvoorbeeld dat in oorlogssituaties de overgrote meerderheid van militairen nooit iemand doodt.[14] Tijdens de Tweede Wereldoorlog schoot maar één op de vijf Amerikaanse militairen daadwerkelijk op hun tegenstanders. Slechts een á twee procent van alle militairen is werkelijk moordzuchtig. Zij zijn verantwoordelijk voor meer dan vijftig procent van alle doden. En dit zijn dan, zo vermoedt De Waal, figuren met een psychopathische aandoening. Normale mensen voelen mee met hun medemensen en willen hen niet vermoorden.
Empathie leidt tot altruïsme, een hypothese
De Waal ondersteunt Dale T. Miller wanneer deze schrijft dat dit inzicht niet alleen in het westerse wéten maar ook in het westerse dénken zo goed als verloren is gegaan. Frans de Waal wijt dit ondermeer aan de nadruk die moderne filosofen legden op het belang van de rede als middel om een gewelddadige natuur onder controle te houden. Volgens De Waal echter, gaan empathie, altruïsme en het verlangen om voor elkaar op te komen aan de rede vooraf, wanneer zij al niet aan de rede voorbij zijn. Het is een inzicht waarmee de primatoloog onder meer aansluit bij de Amerikaanse sociaal psycholoog C. Daniel Batson.
Batson formuleert de hypothese dat empathie het verlangen wekt om die ander ook ter zijde te staan. Batson noemt zijn theorie de ‘empathie-altruïsmehypothese’.[15] Mensen die zich eenmaal betrokken voelen bij andere mensen, ervaren ook de behoefte om hen te helpen, met name wanneer zij hen ook daadwerkelijk kúnnen helpen. Dat geldt ook voor mensen die geen persoonlijke band onderhielden met degene die hulp nodig heeft. Wanneer zij via empathie overgaan tot altruïstisch gedrag, nemen ze zelfs de eventuele nadelen van dat helpen op de koop toe.
‘We moeten onze opvatting over de menselijke motivatie aanpassen,’ schrijft Batson. ‘De gedachte dat mensen louter gemotiveerd worden vanuit hun eigenbelang, is achterhaald. Hoe sterker mensen zich in iemand inleven, des te eerder zijn ze geneigd hem of haar te terzijde te staan.’[16]
Dale T. Miller, Daniel Batson en Frans de Waal lijken nog roepende in de woestijn. Toch wordt deze roep in toenemende mate gehoord. Ook buiten de wetenschap, bijvoorbeeld in de zakenwereld, erkent men vandaag het belang van empathie inclusief het daaruit voortvloeiende altruïsme.
Zo constateert de business goeroe Dev Patnaik dat de grote bedrijven die hij adviseert (waaronder Hewlett Packard, Nike en Target) zich danig te kort doen wanneer zij geen rekening houden met het empathisch vermogen van hun werknemers zowel binnen het bedrijf als in contact met klanten. Bedrijven die het lukt om dat vermogen meer ruimte te geven, zien eerder commerciële uitdagingen, voeren gemakkelijker veranderingen door en weten hun werknemers beter te motiveren voor de missie van het bedrijf dan bedrijven die dat niet doen. Patnaik legt ook uit waarom, naar zijn idee, empathie zo belangrijk is. ’Empathie is een tegengif in een wereld vol abstracties. Wie wordt geconfronteerd met een stortvloed aan informatie, is al snel de draad kwijt. Hij of zij loopt dan ook het gevaar om slechte besluiten te nemen, gebaseerd op incomplete of verdraaide informatie.’[17]
Dat is een interessante opmerking. Wanneer Patnaik stelt dat een emotie als empathie een vermogen is dat aan de rede voorafgaat en haar stuurt, dan krijgt dit empathisch vermogen een functie toebedeeld die niet strijdig is met de rede.[18] Wat niet, of niet meer, lukt op grond van rationele vermogens -het ordenen en schiften van relevante informatie- lukt blijkbaar wel op grond van het inlevingsvermogen.
En empathie doet meer. Net als bij Batson zet empathie via altruïsme aan tot daadwerkelijke zorg. Patnaik: ’Wie mensen bijeenbrengt, van aangezicht tot aangezicht, lokt een zorgzame reactie uit. De emotioneel geladen herinneringen van deze ervaring fungeren zelfs als een doorlopende stimulans om te blijven zorgen.’
Bijzonder interessant materiaal, tenslotte, levert de Britse neurofysioloog Jonathan Cole.[19] Ook voor Cole staat het belang van empathie vast. En ook hij legt een onmiddellijk verband tussen empathie en zorg. Maar Cole constateert nog iets. Hij stelt dat je alléén empathisch met iemand kunt zijn op grond van diens gezicht. Zonder een gelaat, is het maar amper mogelijk om persoonlijke contacten te leggen, laat staan om met iemand mee te voelen. ‘Er is wel betoogd dat het gezicht is ontstaan als resultaat van verschillende evolutionaire processen. Maar ook dat het gezicht bijzonder treffend is geplaatst om een rol te spelen als vertegenwoordiger van het lichaam, als vertegenwoordiger van gemoedstoestanden die zich steeds meer verfijnden toen primaten in moreel opzicht socialer werden, en als gevolg daarvan weer een complexe sociale intelligentie ontwikkelden.’[20] Pas wanneer iemand een gelaat heeft, schrijft Cole, pas wanneer iemand, letterlijk, ‘zijn gezicht laat zien’ is het mogelijk om met diegene empathisch te zijn.
De primatoloog Frans de Waal trekt uit zijn bestudering van apen dezelfde conclusie. Meer nog dan met woorden, meer nog zelfs dan via iemands lichaamshouding, leggen mensen directe verbindingen met elkaar via hun gezichten. Empathie heeft gezichten nodig. Gezichten vormen ‘emotionele snelwegen’ tussen de mensen. Wanneer Pink Floyd, in 1971, op hun onvolprezen album Meddle zingt I am you and what I see is me, geeft de band precies aan waar het volgens Cole en De Waal omdraait: in contact met anderen komen we onszelf tegen in onze menselijkheid.
Op grond van dergelijke gegevens wordt het voorstelbaar dat door de letterlijke toename van het aantal gezichten in een steeds mondialer wordende wereld, ook onze empatische vermogens groeien. En wel jegens de mensen aan wie deze gezichten toebehoren. Dankzij hun gelaat, dankzij de doorlopende disseminatie van gezichten, in foto’s, in films, op internet, via vakantiekiekjes en directe ontmoetingen tijdens vakanties of zakenreizen is het, bijvoorbeeld, aannemelijk 1,4 miljard extreem armen wereldwijd er steeds minder alleen voor staan.
Omdat we steeds meer op elkaar betrokken raken, zijn we meer en meer geneigd tot wederzijdse empathie. Er is A new cosmopolitanism in the air.[21] Het is aannemelijk dat meer mensen dan ooit tevoren elkaar als mens herkennen. Het is aannemelijk dat in een tijd van mondialisering meer mensen als ooit tevoren betrokken zijn op elkaar. Voor filosofe Martha Nussbaum[22] is dit nieuwe kosmopolitisme zelfs meer dan een aannemelijkheid, wanneer zij beargumenteert dat ‘alle mensen ter wereld deel uit maken van onze gemeenschappelijke zorg’ en dat de toename van deze mondiale zorg concreet zichtbaar is in de groeiende bemoeienis van het westen met het zuiden.
De stelling lijkt inderdaad verdedigbaar dat de ‘morele mondialisering’ meer is dan een wensdroom of een rallying cry. Morele mondialisering zou wel een empirisch constateerbare trend kunnen zijn die daarmee een draagvlak legt onder een kosmopolitisch denken waarin de zorg voor de ander een belangrijke rol vervult.
*Krab een egoïst en zie een altruïst bloeden, is een fragment uit het aankomende proefschrift van Ralf Bodelier ‘Tijd van Kosmopolitisme’.
[1] Theodore Dalrymple. De filantroop, testament van een seriemoordenaar. Amsterdam 2007
[2] Oliver Bennett. Cultural pessimism: narratives of decline in the postmodern world. Edinburgh. 2001
[3] Dale T. Miller. The Norm of Self-Interest. American Psychologist. December 1999 Vol. 54, No. 12, 1053-1060
[4] Jerome Kagan. Unstable ideas: Temperament, cognition, and self. Cambridge, MA. 1989
[5] Robert Wuthnow. Acts of compassion. Princeton. 1991
[6] Berry Schwartz. Psychology, Idea technology, and Ideology. Psychological Science 8, 1997. Pag. 21-27.
[7] Peter Singer. Darwin voor links. Amsterdam 2001
[8] Richard Dawkins. The Selfish Gene. Oxford 2009
[9] Robert Trivers. The evolution of reciprocal altruism. Quarterly Review of Biology. 46: 35-57. 1971
[10] Frans de Waal. De aap in ons. Waarom we zijn wie we zijn. Amsterdam 2007
[11] Stephanie D. Preston & Frans B.M. de Waal. Empathy: Its ultimate and proximate bases. In Behavioral and Brain Science. Cambridge, February 2002. Volume 25, Number 1: 1-20
[12] Frans de Waal. Chimpanzee Politics. London 1982
[13] Frans de Waal. The Age of Empathy; Nature’s Lessons for a Kinder society. New York. 2009
[14] Dave Grossman. On Killing. The Psychological Cost of Learning to Kill in War and Society. New York. 1995
[15] C. Daniel Batson. ‘Not All is Self-Interest After All’. Economics of Empathy-Induced Altruism. Voordracht Kellogg School of Management, 17 oktober 2004
[16] C. Daniel Batson et al. Is empathic emotion a source of altruistic motivation? Journal of Personality and Social Psychology, 1981, 40, Pag. 290-302.
[17] Dev Patnaik. Wired to Care: How Companies Prosper When They Create Widespread Empathy New Jersey 2009
[18] Martha Nussbaum. Oplevingen van het denken. Over de menselijke emoties. Amsterdam 2006
[19] Jonathan Cole. About Face. MITT 1999
[20] Jonathan Cole. Empathy needs a face. Journal of Consciousness Studies, 8, (5-7), P. 51. 2001.
[21] ‘A new cosmopolitanism is in the air. Sociologist Ulrich Beck presents seven theses to combat the global power of capital. http://www.signandsight.com/features/1603.html (Gelezen op 12.10.2009)
[22] Martha Nussbaum. For love of country. Boston 1996.