Civis Mundi Digitaal #4
Wim Couwenberg
Bescheiden reactie
Als men in de geest van de economische theorie van de politieke besluitvorming, de zgn. public choice-theorie, ervan uitgaat dat ieder die in enigerlei staatsfunctie optreedt, alleen de maximalisatie van eigen nut op het oog heeft[1], dan is het algemeen belang inderdaad niet meer dan een fictie of hoogstens de som van individuele voorkeuren. Tegen de overheersing van die economische denktrant en het daarbij behorende rationalistische en egoïstische mensbeeld in niet-economische vakgebieden als politicologie, psychologie, culturele antropologie en rechtsgeleerdheid, is er wel een bescheiden reactie te bespeuren. Het politieke handelen van politici, ambtenaren en kiezers, zo luidt de conclusie van een uitgebreid onderzoek[2], kan niet zo maar herleid worden tot louter egoïstische motieven. Men komt tot de verrassende ontdekking dat de mens niet alleen maar een op eigen belang gericht individu is, maar ook een sociale kant heeft en derhalve niet alleen op eigen belang uit is, maar ook meer algemene belangen mee laat spelen of wegen.
Op grond van die ontdekking spreekt men nu van een dualistisch of tweevoudig mensbeeld en daarmee heeft men opnieuw het wiel uitgevonden. Dit mensbeeld is immers al op klassieke wijze vertolkt door Aristoteles en Thomas van Aquino. En het burgerlijk-liberale mensbeeld had oorspronkelijk ook een tweevoudig karakter, niet alleen de calculerende burger als egocentrische bourgeois, maar ook de burger als citoyen, als staatsburger omvattend. Dit laatste aspect van het burgerlijke mensbeeld is juridisch operationeel gemaakt in het algemeen belang als gedemocratiseerd staatsdoel en in een aantal politieke (burgerschaps)rechten. Maar dat is zo onderontwikkeld gebleven dat het utilitaristische analysemodel van de neo-klassieke economie ook op het publieke domein kon binnendringen.
Sinds de jaren negentig zien we een hernieuwde belangstelling voor burgerschap in de zin van publiek verantwoordelijkheidsbesef. Men grijpt daarbij terug op het klassieke burgerschapsideaal van Aristoteles en Cicero en van de Amerikaanse Founding Fathers. In die context heb ik zelf het algemeen belang opgevat en uitgewerkt in tweeërlei zin: enerzijds als formeel-normatief begrip, maatstaf van publiek handelen en als zodanig gericht op een evenwichtige en zorgvuldige afweging van alle in het geding zijnde belangen - een specifieke toespitsing hiervan vindt men in bepaalde beginselen van behoorlijk bestuur -; anderzijds als een historisch - normatieve categorie, d.w.z. een zich voortdurend ontwikkelend complex van gemeenschappelijk geworden waarden en belangen.[3]
De interpretatie van wat als gemeenschappelijk belang dient te gelden, blijft uiteraard steeds inzet van politieke discussie en strijd. En bij die interpretatie blijven machtsoverwegingen evenzeer in het geding. In het democratische proces van besluitvorming blijven wetgeving en bestuur ondergeschikt aan de eisen van de politieke machtsstrijd, oordeelt de prominente econoom en socioloog J. Schumpeter zelfs. Het zijn in zijn ogen bijproducten van de voortdurende concurrentie om macht die ook het democratische proces blijft beheersen. Die dwingt politici en partijen ertoe voortdurend acht te slaan op hun politieke zelfhandhaving met vaak een kortzichtig en weinig rationeel beleid als gevolg[4].
Naïviteit een mooie sociale deugd?
In het ideologische tijdperk is de politiek erin geslaagd die voortdurende strijd om macht te verpakken in fraai klinkende seculiere en religieuze ideologieën en daarmee enigszins te verhullen. In onze tijd waarin die ideologieën hun inspirerende en tevens verhullende werking verloren hebben, komt die oriëntatie op macht echter in alle naaktheid aan de oppervlakte. Dat verklaart waarom burgers nu de politiek met veel meer achterdocht en scepsis tegemoet treden. Het heersende individualistische mensbeeld van de moderniteit wordt tegelijk opnieuw ter discussie gesteld. De publicist Ralf Bodelier die een proefschrift voorbereidt over kosmopolitisme, ziet en verwacht in zijn bijdrage in dit nummer hand in hand met de globalisering van politieke, economische en culturele ontwikkelingsprocessen een groei van onze emphatische vermogens over traditionele grenzen heen. En filosoof Ger Groot[5] stelt optimistisch dat op de keper beschouwd de meeste mensen veel aardiger en empathischer zijn dan in de heersende opvatting verondersteld wordt en dat naïviteit eigenlijk een mooie sociale deugd is. Dat klopt meestal wel, zolang er geen machtsposities in politieke of economische zin in het geding zijn. Zodra dat wel het geval is, is achterdocht, naar de ervaring leert, echter meer terzake dan naïviteit.
Scheiding der machten als uiting van gerechtvaardige achterdocht
We moeten, lijkt me, onderscheid maken tussen gerechtvaardigde en ongerechtvaardigde achterdocht. Wanneer Lord Acton stelt: "Power corrupts and absolute power corrupts absolutely", is dat en uiting van gerechtvaardigde achterdocht. Uit die achterdocht is een van de grondslagen van de westerse liberale democratie als constitutioneel ontwikkelingsmodel voortgekomen, namelijk de scheiding, spreiding en het evenwicht van machten (checks and balances). Want, aldus Montesquieu, iedere macht gaat zover tot hij op een andere stuit. Dat scheidingsbeginsel wordt in de geest van Montesquieu meestal gerelateerd aan de bekende trias politica: de scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Maar dat beginsel omvat veel meer, namelijk enerzijds een scheiding tussen politieke staatsmacht en niet-politieke machten, met name de (onder)scheiding tussen staat en burgerlijk-liberale maatschappij en de scheiding van kerk en staat;
anderzijds een interne politieke machtenscheiding: een (onder)scheiding tussen de grondwetgevende macht (pouvoir constituant) en de daarvan afgeleide staatsmachten (pouvoirs constitués), die op hun beurt opgedeeld worden in elkaar controlerende en in evenwicht houdende staatsinstellingen. Dat resulteert in twee verdere vormen van machtsspreiding: een functionele of horizontale machtsspreiding, die is verankerd in de bekende leer van de trias politica; en een territoriale of verticale machtsspreiding bestaande uit een verdeling van de staatsmacht over territoriaal gescheiden staatsdelen, op radicale wijze in het federale staatstype waarvan de VS van Amerika het prototype is, en op meer gematigde wijze in de gedecentraliseerde eenheidsstaat.
En ook in het bedrijfsleven heeft die gerechtvaardigde achterdocht geleid tot nieuwe toepassingen van het scheidingsbeginsel, zoals de Amerikaanse econoom John. Gailbraith dat in zijn ‘theory of contervailing powers’ overtuigend heeft aangetoond.[6]
[1] Zie o.a. J.M. Buchanan en R.D. Tollison, Theory of Public Choice, 1972
[2] J.W De Beus.; De onttroning van het eigen belang in de harde politieke wetenschap, Acta Politica, 4, 1991; P.R. Lehning, Beleid op niveau, 1991, p. 16 e.v.
[3] Zie mijn Gezag en Vrijheid, 1991, pp. 157-162
[4] J. Schumpeter, Capitalism, Socialism and Democracy, ed. 1954, p. 282
[5] G.Groot, Kleine sociologie van de achterdocht, NRC Handelsblad, 19/20 februari 2011 (Opinie en Debat)
[6] J.K. Gailbraith, American capitalism, 1970; idem, Economics and the public purpose, 1974