Civis Mundi Digitaal #4
De intellectuele bijdrage van Paul Cliteur aan het vreedzaam samenleven van religies
Recensie van Paul Cliteur (2010): Het monotheïstisch dilemma: of de theologie van het terrorisme. (Arbeiderspers (410 pp) en idem (2010): The Secular Outlook: In Defense of Moral and Political Secularism. Oxford: Wiley Blackwell (317 pp).
Door Bert Snel*
Inleiding
Van geleerden wordt verwacht dat ze deskundig zijn op hun vakgebied. Maar ten gevolge van de specialisatiegerichtheid van de huidige wetenschappen betreft die deskundigheid wel een steeds kleiner wordend gebied. Dit toch wat stereotype beeld is niet van toepassing op Paul Cliteur. In Het Monotheistisch Dilemma analyseert hij een grote hoeveelheid literatuur om aan te tonen dat er in de drie monotheistische godsdiensten: jodendom, christendom en islam aanknopingspunten zijn aan te treffen voor terroristisch geweld. In The Secular Outlook wordt in vier hoofdstukken op erudiete wijze betoogd dat een seculiere visie op de samenleving en de politiek noodzakelijk is om zich tegen de uitdagingen van het religieuze extremisme te kunnen verdedigen. Hoewel beide boeken van elkaar verschillen is er voldoende aanleiding beide tegelijk te bespreken.
Kenners van Cliteurs boeken zullen merken dat zijn standpunten over de verhouding tussen religie en moraal en tussen politiek en wetenschap opnieuw - in geperfectioneerde vorm - aan de orde komen. In Moderne Papoea’s: dilemmma’s van een multiculturele samenleving keerde hij zich al frontaal tegen het cultuurrelativisme. Daarmee zwengelde hij het debat aan over de multiculturele samenleving, de integratie en inburgering van nieuwkomers in onze maatschappij. In Tegen de decadentie: de democratische rechtstaat in verval onderzocht hij al de grondslagen van onze democratische rechtstaat, het belang dat we aan onze waarden hechten en de manier waarop we daarmee omgaan. Daarbij stelde hij dat we onze grondslagen niet genoeg kennen en verdedigen, waardoor het lijkt alsof we ‘decadent’ geworden zijn. Dat is inderdaad een probleem, want je kunt nieuwkomers moeilijk een norm van integratie voorhouden als je niet eens weet waarin ze zouden moeten integreren. In dit boek is ook een filippica tegen anarchie in het openbaar bestuur aan te treffen. In Moreel Esperanto: naar een autonome ethiek vind je al soortgelijke gedachten als die in The Secular Outlook. Ook daar was hij al op zoek naar een universele moraal die niet gegrondvest is in de religie.
Niet iedereen weet de rijke gedachten van Cliteur op hun waarde te schatten. Sommige critici citeren hem verkeerd of partieel. Anderen incorporeren zijn ideeën deels wel en deels niet in het eigen doorgaans beperktere denkkader. Daaraan wil ik niet zoveel woorden vuil maken. Zie daarvoor ook de op de website van de Leidse rechtenfaculteit geplaatste recensies. Maar dat Cliteur beschuldigd wordt van bagatelliseren of religie- en islambashen is volstrekt onterecht. Nauwkeuriger lezing van zijn boeken kan dit ontzenuwen.
Mij deed dit denken aan Gaston Bachelard (1884-1962) een scheikundeleraar die het tot hoogleraar filosofie aan de Sorbonne schopte. Hij meende dat filosofen zich best op concrete wijze met wetenschap kunnen inlaten zonder de eigen competentie te overstijgen en de eigen spreekbevoegdheid op het spel te zetten. Als filosofen ergens in geschoold zijn, dan is dat wel in zorgvuldige, nauwgezette lectuur van teksten. Anders gezegd ze kunnen goed lezen. Bachelard heeft bij mijn weten niet de eis gesteld dat filosofen helder moeten kunnen schrijven. Maar als er één filosoof in Nederland is die scherp geformuleerde teksten kan schrijven dan is het wel Paul Cliteur.
Secularisme staat niet vijandig tegenover religie
Cliteur kreeg al eerder het verwijt dat de waarden die besloten liggen in het secularisme vijandig zouden staan tegenover de religie. Terwijl hij juist betoogt dat het secularisme een essentiële voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van religie, of nog beter gezegd, het enige perspectief is voor mensen van verschillende godsdienstige overtuigingen om samen te kunnen leven. Een intrigerende gedachte, maar welke overtuigde gelovige zou dit acceptabel vinden of er zelfs blij mee zijn?
Volgens Cliteur moet secularisme niet verward worden met secularisering. Secularisering is het sociale proces waarin de religie steeds minder invloed krijgt op de samenleving. Secularisme houdt in dat de beste manier om zich met religieuze verschillen bezig te houden, is uit te gaan van een door iedereen gedeeld moreel neutraal vocabulaire en niet van een op religie gebaseerde moraliteit. In het debat daarover tussen staatsrechtsgeleerden, moraalfilosofen en politieke wetenschappers gaat het over de vraag hoe de staat en de samenleving zouden moeten reageren op de terugkeer van de religie in het publieke domein. Cliteur is duidelijk geen aanhanger van de secularisatiethese. Er is niet alleen sprake van een terugkeer van de religie in het algemeen, maar zelfs van gewelddadige, fundamentalistische of zelfs terroristische variëteiten van het religieus geloof. Niet alleen in het christendom, maar ook in de islam en zelfs in het boeddhisme.
Het gevaar bestaat, aldus Cliteur, dat het religieus (met name islamistisch) terrorisme dreigt te worden gebagatelliseerd. Veel meestal niet gelovige en zichzelf als links beschouwende intellectuelen hebben de neiging zich nogal vergoelijkende op te stellen tegen zich ‘vreedzaam’ noemende religies, waarvan sommige aanhangers in naam van hun opperwezen intolerant zijn jegens andersdenkenden of zelfs terroristische aanslagen plegen. Niet de religie zou mensen ertoe inspireren om terroristische aanslagen te plegen. Ze zouden misleid zijn door machthebbers of hun religie bewust misbruiken om hun handelwijze te legitimeren. Dit is volgens Cliteur een mythe. Op grond van een uiterst kritische en zeer leerzame analyse van een grote hoeveelheid soms onbekende literatuur toont hij aan dat de heilige geschriften van de drie monotheïstisch religies, christendom, jodendom en islam inderdaad aanknopingspunten bevatten om geweld en terrorisme te rechtvaardigen en te motiveren. Bijvoorbeeld de gruwelijke verhalen uit het Oude Testament van Abraham, die bereid is zijn zoon te doden zodra hij meent dat God dat van hem vraagt, en die van Jephta en Phinehas.
De drie genoemde godsdiensten gaan uit van de ‘divine command theory’ (de goddelijke bevelstheorie): het moreel juiste is synoniem met wat God voorschrijft, opdraagt of beveelt. Daarnaast baseren ze zich op de morele heteronomie: om te bepalen wat goed of kwaad is doet men een beroep op de goddelijke openbaring, in tegenstelling tot de morele autonomie waarbij de moraal onafhankelijk wordt gedacht van de goddelijke openbaring. Cliteur is bang dat genoemde Bijbelverhalen niet alleen als onschuldige verhalen worden gelezen, maar ook in praktijk worden gebracht. Het verhaal van Abraham en Izaak is een belangrijke illustratie van die heteronomie, maar ook een bron van inspiratie voor vele morele heteronomisten. Voeg erbij de bereidheid tot martelaarschap en het anti-moderne sentiment en je hebt het profiel voor de religieuze terrorist rond. Cliteurs grote zorg is dat de hedendaagse politici deze religieuze bronnen van het terrorisme over het hoofd zien en daardoor niet slagvaardig zijn tegen de Pinehassen van deze tijd. Het zijn vooral de orthodox christelijke critici die hun eigen geloof in de enige ware God van stal halen om Cliteur te verwijten dat hij ernaast zit.
Sociale wetenschappen en Cliteur’s stellingname
Is er vanuit de sociale wetenschappen[1] iets te zeggen over Cliteur’s stellingen? Tussen en binnen de diverse geledingen van de sociale wetenschap bestaat veel onenigheid en al helemaal geen eensgezindheid. Behalve een tamelijk groot aantal empirisch-analytische onderzoekers zijn er ook postmoderne relativisten actief. Het eerdere werk van Cliteur doen de laatsten doorgaans af als achterhaald conservatisme. Tot grote schrik van de academische sociologie durven zij domweg te stellen dat het object van de sociologie - de samenleving - helemaal niet bestaat. Want als dat wel het geval zou zijn, dan ben je als wetenschapper discriminerend bezig. Zodra je immers veronderstelt dat de samenleving werkelijk bestaat, dan sluit je de mensen die er nog niet toe behoren per definitie uit. Een gevaarlijke opvatting. Stel dat je deze redenering ook zou toepassen op het Nederlands recht. Het zou dan niet meer dan een toevallig product zijn van de menselijke geest naast andere vormen van recht. Je mag dan niet vinden dat dit recht beter doorwrocht is en beter past bij de moderne tijd dan andere vormen van recht. Want je moet objectief blijven en mag niet de ene religie stellen boven de andere. Als ‘neutrale’ sociale wetenschapper kun je dan niet anders dan de sharia gelijkwaardig achten aan het Nederlands recht. Cliteur laat nu juist zien dat het de invloed van de shariawetgeving is die een individuele terrorist doet denken dat hij in de naam van Allah mag moorden.
Een soortgelijke neutraliteit zie je bij antropologen die van oudsher weigeren de cultuur van volkeren die vroeger niet-westers volken werden genoemd als minder ontwikkeld te definiëren. Zo kreeg ik vijftig jaar geleden een compliment van mijn hoogleraar culturele antropologie Onvlee (een voormalige dominee) toen ik als voorbeeld van cultureel antropologisch gelijkheidsdenken opperde dat de troffel van mijn vader, die metselaar was, op hetzelfde niveau stond als de viool van Herman Krebbers. Tegenwoordig is een van de belangrijke vondsten van de culturele antropologie dat binnen Afrikaanse volken of stammen ook uitsluitingsmechanismen voorkomen.[2]
Het zal duidelijk zijn dat Cliteur geen relativistische visie op het recht en de samenleving huldigt. Hij hecht veel belang aan een strikte scheiding tussen staat en religie en tussen moraal en religie. Tot het seculiere wereldbeeld behoren zowel het moreel als het politiek secularisme.
Net als in de Nederlandse politiek is in de sociale wetenschap nog steeds de ideologie van het multiculturalisme dominant: de staat mag niet discrimineren, daarom moeten alle aanwezige religies door de staat hetzelfde worden behandeld, gerespecteerd en getolereerd. De paradox van het multiculturele model is evenwel dat onder de vlag van tolerantie intolerantie van de zijde van sommige aanhangers van bepaalde religies wordt getolereerd. Aanhangers van het multiculturalisme (de multiculturalisten) hebben de neiging te stellen dat er in Nederland eigenlijk nooit sprake is geweest van multiculturalistisch beleid. Toch hebben diverse sociale wetenschappers, waaronder ook politicologen en bestuurskundigen met een roze bril geschreven rapporten gepubliceerd die namens of in opdracht van de overheid zijn uitgebracht en die juist dit soort overheidsbeleid ondersteunden. Geen van hen heeft de ‘fortuynistische revolte’ zien aankomen. Mogelijk doordat ze vooral bezig waren met de verklaring van stemgedrag van de zwevende kiezers. Het multiculturalisme is nog springlevend. Je hoeft maar enkele recente publicaties van de Wetenschappelijke Raadvoor het Regeringsbeleid (WRR) en enkele andere denktanks van de overheid door te bladeren om dit in te zien.[3] Ook in de politiek is het multiculturalisme nog dominant.
‘Relativistische’ sociologen als Schinkel en Duyvendak kwamen tot de vaststelling dat de ooit vooruitstrevende ideeën van het liberalisme zoals bevrijding van de dictatuur, gelijkheid van de seksen, seksuele vrijheid en vrijheid van meningsuitingsuiting soms door zich liberaal noemende politici worden gebruikt als instrumenten om mensen buiten te sluiten.[4] En de begripsomschrijvingen die in hun ogen ertoe leidden dat mensen werden buitengesloten - de gemeenschap, de samenleving, de maatschappij, de natie - worden tot hun verbijstering niet zelden met emanciperende bedoelingen ingezet. Sommige sociale wetenschappers wordt verweten dat ze zich schuldig maken aan culturisme, omdat ze ‘nationalistische’ indicatoren in hun onderzoek toepassen. VU-socioloog Ruud Koopmans, kreeg bijvoorbeeld het verwijt foute ‘nationalistische’ indicatoren in zijn onderzoek te hanteren toen hij de mate van integratie van moslimmigranten in Nederland bepaalde op grond van de mate waarin ze minder religieus werden!
Veel discussies over binding en identiteit bestaan uit retorische territoriumdrift die uitgaat van een nogal overdreven eigen voorstelling van de multiculturaliteit, of juist van extreme vormen van nationalisme aan de kant van de tegenstander. Over de oplossingen verschillen de ‘conservatieven’ en de ‘modernen’ niet zoveel van elkaar, behoudens extreme meningen over exportering van alle migranten om de criminaliteit te bestrijden aan de ene kant en over de invoering van de sharia om immigranten gelijke rechten te geven aan de andere kant.
Van de Beek heeft in zijn proefschrift duidelijk aangetoond dat economen die onderzoek deden naar de kosten van immigratie en integratie het (wetenschappelijk) leven onmogelijk werd gemaakt.[5] In het licht van het recente politieke gekrakeel over de kosten van immigratie en integratie, is het opmerkelijk dat dit economisch thema door de politieke en de sociale wetenschappen gewoon is genegeerd. De sociaalwetenschappelijke onderzoeksgroepen aan de Nederlandse universiteiten laten zich weinig gelegen liggen aan economen die de bevindingen over allochtonen en het overheidsbeleid die hun projecten hadden voortgebracht, met harde empirische feiten onderuit halen. Helaas is sociaalwetenschappelijke kennis te vaak verzand in glazige postmoderne nietszeggendheid en stuitende vooringenomenheid, waar het bronnen betreft die inhoudelijk niet in de eigen kraam van pas komen.’ Het geloof in een heilstaat op aarde is nog lang niet verdwenen.
Over theïsme
Volgens Cliteur is theïsme het geloof in een persoonlijke, alwetende en gebiedende God. Omdat het atheisme bij velen negatieve connotaties oproept zoals provocatief, beledigend en fundamentalistisch, stelt hij voor niet meer te spreken van atheïsme, maar van nontheisme. Of je atheïst wilt zijn, is een eigen keuze; vrijheid van denken gaat meestal gepaard met religiekritiek en dit heeft een belangrijke openbare functie. Cliteur verdedigt met verve de stelling dat de democratische rechtstaat gebaseerd dient te zijn op een seculiere autonome moraal, zonder God en gebod. Maar de vraag is wel waarop die seculiere moraal is gebaseerd. Zelfs als het waar is dat de waarden waarop het christendom is gebaseerd ouder zijn dan het christendom, dan nog blijft overeind dat in de opvoeding en het onderwijs die waarden en normen van generatie op generatie via instituties als de kerk en het onderwijs zijn overgedragen. Velen vinden dat dit zo moet blijven. Zelfs mensen die zich heden ten dage niet meer met een kerkgenootschap verbonden voelen of niet of nauwelijks nog een kerk van binnen zien. Maar dit wil nog niet zeggen dat ze ook de eeuwenlang door het christendom uitgedragen kernwaarden en -normen over boord hebben gezet. Het zijn de waarden en normen die ook in het humanisme gestalte hebben gekregen.
In onze samenleving zijn de seculiere waarden en normen in de praktijk nauw verweven met de waarden en normen die kerkgenootschappen verkondigen en uitdragen. Maar de overheid mag nooit en te nimmer religieuze waarden en normen toestaan die strijdig zijn met de principes van de democratische rechtstaat. Als we die in zijn huidige vorm tenminste accepteren. Er zijn nu eenmaal ook mensen die de huidige rechtsstaat verwerpen. Bijvoorbeeld omdat ze deze zien als hét instrument dat de politieke elite misbruikt om haar macht te behouden.
Om het secularisme als de enige objectieve basis van ons normatieve handelen te beschouwen, hoeven we dus niet allemaal atheïst of nontheïst te worden. Iedereen mag geloven wat hij of zij wil, als hij/zij daar maar geen vrijbrief aan ontleent om de regels van de rechtsstaat te overtreden. Als ik in de laatste zin ‘onze rechtsstaat’ vervang door ‘onze cultuur’, ben ik dan ineens een nationalist?Aan elk bestaand theïstische wereld- en/of mensbeeld zijn wel een paar elementen te ontlenen die onverenigbaar zijn met de idee van een boven de partijen staande seculaire staat.
Sommige moderne theologen zien er geen been in om Bijbelteksten zo te (her)interpreteren, dat ze kunnen fungeren als grondslag van door hen gehuldigde ‘postmoderne’ opvattingen over denken en handelen. Met enige overdrijving gesteld: er is geen enkele moderne opvatting over moraliteit, of het nu gaat over sexualiteit, medisch-ethische kwesties of politieke voorkeuren, die niet met een of andere interpretatie van een Bijbeltekst valt te legitimeren.
In de wetenschappen waarmee ik min of meer vertrouwd ben, zie je iets dergelijks. Op tamelijk willekeurige wijze teksten van je voorgangers zo interpreteren dat je eigen moderne bij de huidige tijdgeest passende visie op de samenleving en haar problemen ‘wetenschapshistorisch’ kan worden onderbouwd, komt ook voor onder sociale wetenschappers. Ik ben heel wat merkwaardige ‘lezingen’ van teksten’ tegen gekomen. Aan de andere kant is het niet altijd nodig dat je iets kunt verklaren. Soms is iets kunnen verklaren een belemmering om iets te kunnen veranderen.
Door religieuze teksten op arbitraire wijze naar je eigen hand te zetten, is er dus altijd wel een manier te vinden om je eigen gedrag moreel te legitimeren. Dat kan ook een letterlijke lezing van teksten zijn. Ook teksten van beroemde filosofen worden daarvoor gebruikt. Daar hoef je nog niet eens een aanhanger van Derrida (1930-2004) of Deleuze (1925-1995) voor te zijn, laat staan uit te kunnen leggen wat ze eigenlijk bedoelen. Het net als met de echte mode: vluchtigheid is troef.
Godsdienst for ever?
‘Eens zullen we allemaal goede seculiere humanisten zijn.’ Zo begint Jay Tolson zijn recensie van Prothero’s boek: God is not one.[6] Sinds de aanslagen van 9/11 zijn we hard geconfronteerd met de terroristische kant van religie. De negatieve kant van godsdienst kwam in één klap midden in de belangstelling te staan.
Er zijn ook andere indicaties dat godsdienst geen gepasseerd station is. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de nadrukkelijk assertieve rol van het Hindoeïsme in de huidige Indische politiek of uit de hernieuwde belangstelling voor de Confuciaaanse principes in het nog steeds in naam communistische China. Voor wie het orthodoxe geloof der vaderen passé is, zijn er nog vele mogelijkheden om de zingevingsbehoefte te bevredigen. Er valt tegenwoordig heel wat te reli-zappen. Voor elk wat zins: reïncarnatietherapie, chakrapsychologie, neurolinguistisch programmeren, creatieve therapie of de New Age, die zelfs sommige respectabele kerkgenootschappen beïnvloedt en zich openlijk manifesteert in spirituele managementadviezen of in meditatiecursussen met dieptecoaching. Er bestaat zelfs ‘integraal esoterisch personeelbeleid’ in de vorm van ‘transformatiemanagement’. Al dan niet met ‘zweethutceremonie’. De grootste ‘religieuze’ instellingen schijnen niet meer de kerken, maar de multinationals te zijn. Iedereen wil nu eenmaal zijn onzekerheid bezweren. Of dit allemaal religie kan worden genoemd, valt te betwijfelen. Maar het is zeker te beschouwen als een zoektocht naar de zin van het leven.
Religie is, hoe dan ook, nooit weg geweest. Maar de verkondiging van de boodschap is inmiddels aangepast aan de moderne mogelijkheden. Naast de preek, de geschreven brief, het gedrukte pamflet en de radiomeditatie zijn er nu de tv-evangelisten en de cybergemeenschappen. Religie ondergaat ook de invloed van de globalisering, de macht van de markt en de nieuwe media. Zonder de digitale cultuur, de jetsite en de tv zijn religieuze manifestaties onmogelijk, pausreizen en pauselijke toespraken eveneens, en straalt de joodse, christelijke of islamitische cultus, al dan niet ‘fundamentalistisch’ niets meer uit, zegt de Franse filosoof Jacques Derrida.[7]
Waarschijnlijk komt de gedachte dat godsdienst haar beste tijd heeft gehad voort uit de manier waarop veel intellectuelen - filosofen, artiesten, geleerden en zelfs religieuze leiders naar godsdienst kijken: door de bril van de Verlichting. Ze hebben de neiging de verschillen qua ritueel en dogma tussen de verschillende godsdiensten te minimaliseren om de nadruk te legen op een veronderstelde universele en goedaardige waarheid die door alle mensen kan worden onderschreven. Het Alle Menschen werden Brüder idee. Mensen die dit geloven, vormen zo’n beetje een eigen nieuwe religie. Ze lijken in verschillende gradaties het bekende adagium van de dalai lama te onderschrijven dat de wezenlijke boodschap van alle godsdiensten ruwweg hetzelfde is.
Vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting
Het is ongerijmd dat de vrijheid van meningsuiting aan banden kan worden gelegd met een beroep op de vrijheid van godsdienst. Er is geen sprake meer van vrijheid als de ene vrijheid de andere zou knechten. Een te ruime interpretatie van het begrip godsdienstvrijheid kan leiden tot een onnodige botsing van grondrechten. ‘Godsdienstvrijheid’ is niet hetzelfde als vrijheid van godsdienst. In het eerste geval gaat om de bescherming van de godsdienst zelf, in het tweede geval om het recht van de burger.[8]
De historische betekenis is de burger toe te staan zijn geweten te volgen en de godsdienst van zijn keuze ‘vrij te belijden’, zoals art. 6 GW zegt. Dat vrij belijden betekent niet dat hij zijn godsdienst aan anderen mag opdringen, of zelfs maar in het openbaar mag verkondigen. De vrijheid een religie te belijden, te praktiseren en uit te dragen kan met recht beschouwd worden als een oergrondrecht van onze democratie.
Het is een misverstand te denken dat het beperken van de vrijheid van meningsuiting het begrip en respect voor godsdiensten zou bevorderen. Alleen de vrijheid van meningsuiting schept ruimte in het publieke en wetenschappelijke debat. Zonder deze vrijheid moeten christenen, moslims en andere gelovigen zich weer terugtrekken in schuilkerken en schuilmoskeeën, omdat de mening van de een kwetsend zou kunnen zijn voor de ander. Een heilloze ontwikkeling. Zonder de vrijheid van meningsuiting is een dialoog met andersdenkenden niet mogelijk. Nadenken over godsdiensten kan leiden tot kritiek, maar het is het onvervreemdbare grondrecht van de burger zich een eigen levensovertuiging te vormen. Dit individuele grondrecht moet worden beschermd, niet de religieuze of politieke overtuiging.
Het is ook een misvatting dat vrijdenkers altijd zouden menen dat de godsdienst met wortel en tak moeten worden uitgeroeid. Er zijn passages te vinden in de Heilige Schrift die vrijdenkers zouden kunnen verdedigen. Cliteur zelf beschouwt een passage uit het Nieuwe Testament als de essentie van de vrije gedachte.[9] Het gaat om de volgende tekst Beproeft alle dingen; behoudt het goede (1 Thessalonicensen 5:21). Dat betekent dat ook de Bijbel moet worden onderzocht: sommige passages zijn goed, sommige zijn slecht.[10]
Negatief is hij over de spectaculaire groei van een nieuw discours met betrekking tot godsdienst en vrijheid van meningsuiting die op het eerste gezicht onschuldig en zelfs vruchtbaar leek. Het gaat om concepten als respect en dialoog. Uiteindelijk loopt dit zijns inziens uit op onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en van wat hij geneigd is werkelijke dialoog te noemen. Zulk vroom vragen om dialoog wordt gewoonlijk alleen geuit om impopulaire ideeën tot zwijgen te brengen.[11]
De wetenschappen zouden het geestelijk centrum van de vrijheid van meningsuiting moeten zijn. In de praktijk valt dit tegen. Net als in de politiek wemelt het bijvoorbeeld in de sociale wetenschap van de taboes. Taboes op onderzoeksvragen die afwijken van wat gebruikelijk is in een onderzoeksgroep of afdeling. Er is zelfs sprake van censuur die verhindert om buiten de geaccepteerde kaders in vrijheid onderzoek te doen en vrijuit te kunnen spreken. Maar wetenschappers en politici die een andere visie vertolken dan in de eigen groep gebruikelijk is, mogen wel belachelijk worden gemaakt en zelfs gedemoniseerd. Of wat nog pijnlijker is, doodgezwegen.
Hoe belangrijk een seculiere basis á la Cliteur voor de publieke moraal is, valt goed te illustreren met de wetenschappelijke discussies die de laatste decennia zijn gevoerd over integratie en burgerschapsvorming. Jarenlang was de dominante opvatting dat etnische minderheden kunnen integreren in de Nederlandse samenleving zonder hun eigen identiteit geweld aan te doen. Deze opvatting werd gerechtvaardigd met een beroep op de publieke moraal van onze samenleving die de vrijheid van personen en groepen garandeert om het eigen leven vorm te geven in overeenstemming met de zelf onderschreven private moraal. In die visie paste ook de gedachte dat ook immigranten de vrijheid moest wordt geboden om te leven volgens hun eigen waarden en normen. Allemaal in de verwachting dat ze zich zouden kunnen voegen in de Nederlandse samenleving zonder dat dit ten koste ging van hun eigen identiteit. Maar al dertig jaar hebben Nederlandse kabinetten nagelaten het immigratiebeleid te baseren op feiten.. Dat wordt pijnlijk zichtbaar als je eens terugbladert in de adviezen die zijn uitgebracht door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).
Tegenstanders van onderzoek naar het feilen van en de tekorten in het immigratiebeleid maken vaak gebruik van moral reading. Bij moral reading gaat het niet om de waarheid of onwaarheid van een bepaalde tekst an sich, maar om de mogelijke morele, sociale en politieke gevolgen van het als waarheid accepteren van de tekst.
‘Those who employ the method of moral reading imagine what horrendous things could happen if the statements in question were accepted as truths and perhaps implemented in the social and political practices’[12]
In allerlei commentaren bijvoorbeeld op het voorstel van de Partij voor de Vrijheid (PVV) om de kosten van immigratie en integratie uit te rekenen, werd gretig gebruik gemaakt van moral reading.[13] Enkele daarbij gebruikte kwalificaties noem ik kort: een poging om een bevolkingsgroep te beledigen, stigmatisering en aantasting van de solidariteit, bevestiging van een onderbuikgevoel, opmaat voor etnische zuivering, afrekenen op basis van etniciteit en afkomst, munitie opleveren voor de kruistocht van de PVV tegen de ‘islamisering van Nederland’, fascistisch en mensen reduceren tot beleidsinstrument wat de deur openzet naar mishandeling en erger.
Waar gaat dit eigenlijk over?, zult u zich afvragen. Het gaat natuurlijk over gedrag van mensen die zich conformeren aan het heersende dictaat van (de leiding van) een onderzoeksgroep. Het gaat ook over de macht van het heersende discours in een groep over de mensen die daar deel van uitmaken. Over druk vanuit de sociale omgeving om je op een bepaalde manier te uiten of te gedragen. En over ‘blinde’ gehoorzaamheid, eveneens een belangrijk thema in Cliteurs boeken.
Sociale omgeving
Paul Cliteur voert ter verklaring van het door Umar Farouk Abdulmutallab, Jigal Amir en Scott Roeder gebruikte geweld een religieuze legitimatie aan. Maar ook deze mensen hebben niet in een luchtledige geleefd. Voor een sociale wetenschapper is het niet voldoende om de motivatie van daders van religieus terrorisme te zoeken in het geweldspotentieel van hun monotheïstische religie. Hij zal ook willen kijken naar de omgeving waarin religieus geïnspireerde terroristen zijn opgegroeid, omdat nu eenmaal niet iedereen met dezelfde achtergrond overgaat tot terroristische aanslagen.
Bij ‘omgeving’ kan men denken aan een partner, familieleden, andere mensen, groepen, organisaties, maatschappelijke instellingen en collectieve kennis. Ze hebben grosso modo dezelfde invloeden ondergaan van personen uit hun omgeving: ouders, broers en zusters, het onderwijs, vrienden en andere bekenden enzovoort. Om dit te onderzoeken zouden diepte-interviews moeten worden gehouden om de motieven te peilen. Zo nodig zouden ook psychologische tests moeten worden afgenomen om na te gaan of de persoonlijkheid van invloed is op hun keuze om over te gaan tot religieus geïnspireerd geweld. Soortgelijk onderzoek is ook in de criminologie gedaan waar het de motieven voor publiek geweld betreft. Ook al zegt Cliteur in The Secular Outlook dat hij niet in wil ingaan op andere vormen van geweld, toch kan het onderzoek daarnaar ook een belangrijke bijdrage leveren aan de verklaring van de motieven van daders van religieus geweld tegen personen.
Op sensatie en reuring gerichte publiciteit over schokkende geweldsmisdrijven roept bij veel mensen al gauw de reactie op: wie zo iets doet die moet wel ‘gestoord’ zijn. Soortgelijke reacties zie je ook naar aanleiding van de berichtgeving over religieus geïnspireerd terrorisme. Meestal zonder iets te weten van of te begrijpen over de diepere oorzaken. Een rol kan spelen dat het psychiatrische discours in de media domineert. Psychiaters en psychologen verschijnen in praatprogramma’s en nieuwsuitzendingen om een toelichting te geven. Die toelichting gebeurt uit de losse pols, wat pro forma wordt gerechtvaardigd met ‘ik ken het dossier niet’. Vervolgens wordt er driftig gegeneraliseerd en zonder enige gêne van alles te berde gebracht wat in het eigen frame past.[14] Ook psychologen en psychiaters hebben immers een winkel. Maar met wetenschap heeft dit weinig te maken. Hun aanpak maakt het moeilijk om onder ogen te zien dat ernstige misdrijven - en dat geldt wat mij betreft ook voor religieus gemotiveerde terroristisch gewelddaden - tegen personen door ‘normale’ mensen (kunnen) worden gepleegd.[15] Het wordt in sommige milieus zelfs zo normaal gevonden dat ze ervoor beloond worden.
Ook onderzoek naar biologische grondslagen van menselijke emoties als angst en woede kan interessante perspectieven bieden op de mogelijkheid tot diepere verklaringen te komen voor (elke vorm van) agressief gedrag.[16]
Cliteur zelf gebruikt ook inzichten uit de sociale wetenschap. Uit het feit dat hij de theorieën gebruikt van ontwikkelingspsychologen als Piaget en Kohlberg blijkt al dat hij op zoek is naar ‘aanvullend bewijs’ voor zijn stellingen. Het zelfde kan worden gezegd over zijn aandacht voor de experimenten van Milgram (1974) We weten uit dergelijk onderzoek dat de ‘gemiddelde mens’ in staat is tot verregaande gehoorzaamheid. Het bekende veel stof opwaaiende Stanford gevangenisexperiment van Zimbardo waarbij de studenten de rol van bewaker of gevangene moesten spelen laat dit nog veel duidelijker zien.[17] De deelnemers speelden hun rol zo goed dat Zimbardo het experiment stop moest zetten. De studenten die de rol van bewaker speelden, waren bereid vergaande autoritaire maatregelen te nemen en de gevangenen uiteindelijk zelfs aan martelingen te onderwerpen. De studenten die rol van gevangene speelden ontwikkelde passieve houdingen en accepteerden zelfs gelaten het fysiek misbruik.
Meertens c.s. merken op dat arabisten, islamologen, Amerikakenners en historici het niet eens zijn over de verklaring van de terroristische aanslagen.[18] Sommigen menen dat ze worden voorgeschreven in de koran, of dat ze voortkomen uit afgunst van arme landen op het rijke Westen of uit woede over de Palestijnse kwestie. Vaak wordt er op microniveau een voor de hand liggend antwoord gegeven. Het zouden stuk voor stuk geestelijk gestoorden zijn; het waren uitzonderlijk gevaarlijke gekken, of waanzinnige godsdienstfanaten. Niets van dit alles blijkt juist. In de resultaten van de wetenschappelijke onderzoeken van psychiaters, psychologen en andere gedragsdeskundigen wordt daarvoor geen enkel bewijs gevonden, zelfs geen aanwijzing. Ze blijken normaal te zijn.
*Emeritus hoogleraar Bert Snel (69) is socioloog, criminoloog, gedragsdeskundige.
[1] Om de eenheid van de verschillende subspecialismen te benadrukken geef ik de voorkeur aan deze term boven de omschrijving in het meervoud.
[2] Zie daarvoor o.a. Meyer, B. and P Geschiere (Eds) (1999) Globalization and Identity: Dialectics of Flow and Closure. London: Wiley-Blackwell.
[3] Zie hiervoor: ‘Is de WRR met blindheid geslagen?’ In Hans Jansen en Bert Snel (2009) Eindstrijd: de finale clash tussen het liberale Westen en een traditionele islam. Amsterdam: UVP.
[4] Zie bijvoorbeeld: J.W. Duyvendak, J.W. (2004) Een eensgezinde, vooruitstrevende natie. Over de mythe van dé individualisering en de toekomst van de sociologie. Amsterdam: Vossius pers, 2004 (inaugurele rede UvA). En Willem Schinkel (2007), Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Uitgeverij Klement, 517 pp. Duyvendak heeft diverse publicaties vanuit multiculuralistisch perspectief op zijn naam staan. Zie daarvoor: http://www.jwduyvendak.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=67&Itemid=30.
[5] Beek, J. H. van de (2010) Kennis, Macht en Moraal. De productie van wetenschappelijke kennis over de economische effecten van migratie naar Nederland, 1960-2005. Proefschrift Universiteit van Amsterdam: Amsterdam University Press.
[6] Jay Tolson review of God Is Not One, by Stephen Prothero (New York: Harper one, 2010). In: Washinton Post, 23 May, 2010.De Nederlandse titel van de door uitgeverij Bert Baker uitgegeven vertaling (2011)God is niet één:overzicht van de grootste godsdiensten geeft een verkeerd beeld van het boek. In het Engels heet het Boek God is Not One. The Eight Rival Religions That Run the World - and Why Their Differences Matter.
[7] Zie: Jacques Derridas et Jürgen Habermas (2004) Le "concept" du 11 septembre, Dialogues à New York (octobre-décembre 2001) avec Giovanna Borradori. Paris: Galilée.
[8] Zie hierover: Mat Herben (2009) ‘Over geloof en politiek.’ In: Hans Jansen en Bert Snel, o.c., pp. 235-236.
[9] The Secular Outlook p. 74.
[10] O.c. p. 75
[11] O.c. p. 153
[12] Geciteerd door Van de Beek: P. Pietikäinen, (2004). Truth Hurts: The Sociobiology Debate, Moral Reading and the Idea of ‘Dangerous Knowledge’. Social Epistemology, 18 (2-3), pp. 165-179.
[13] Zie voor vindplaatsen en uitvoerige beschrijvingen het proefschrift van Van de Beek.
[14] Zie: C. McCauley (2004) ‘Psychological issues in understanding terrorism and the respons to terrorism.’ In: C.E. Stout (ed.) Psychology of terrorism, condensed edition: Coping with continuing threat (pp. 33-65). Westport: Praeger. En: M. Sageman (2004) Understanding terror networks. Philadephia, PA: University of Pennsylvania Press.
[15] Zie: W.J.M. de Haan (2010) Mag het ietsje meer zijn? Criminologisch onderzoek naar geweld in het publieke domein. Rede bij het afscheid als hoogleraar criminologie Aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deventer: Kluwer.
[16] Uit onderzoek blijkt dat mensen, die in hun leefomgeving, vaker en indringender zijn blootgesteld aan een hoge concentratie van armoede, sociale problemen en geweld, vaker en dringender fysiologisch geprikkeld worden en daarmee een grotere kans lopen gevoelens van woede en agressie te ontwikkelen. Zie: T.J. Bernard, ‘Angry Aggression among the "Truly Disadvantaged."’ In: Criminology, 28, 1990, 1, 73-95.
[17] P.C. Zimbardo, W.C. Banks en D. Jaffe (1974). The psychology of imprisonment: deprivation, power and pathology. In: Z. Rubin (ed.) Doing unto other: explorations in social behavior. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall, pp. 61-73. Zie ook: www.prisonexp.org.
[18] R.W. Mertens, Y.R.A. Prins en B. Doosje (2006) In iedereen schuilt een terrorist. Een sociaal-psychologische analyse van terroristische sekten en aanslagen. Schiedam: Scriptum.