Civis Mundi Digitaal #4
In de geest van Edmund Burke
Scruton schrijft duidelijk en bijna steeds met kritisch gezond verstand over onder meer immigratie, onderwijshervormingen, onsamenhangende filosofen, moderne kunst, architectuur en de Franse, Russische en Culturele revoluties. Zijn verbindend thema daarbij is de gedachte dat de mensheid zich veel ellende op de hals heeft gehaald door valse hoop ofwel te groot optimisme bij het nastreven en implementeren van radicale maatschappelijke veranderingen. Hij is daarmee een van de bekendste woordvoerders van het hedendaagse conservatisme als levenshouding en treedt in de voetsporen van Edmund Burke die zich al in 1790 tegen de praktijk en geest van de Franse revolutie keerde. Zijn ideeën sluiten aan bij de denkwereld van Bart Jan Spruyt en Andreas Kinneging.
Aanvankelijk verbaasde het mij, op Internet te zien dat Scrutons boek lovend werd besproken in de progressieve Volkskrant en Groene Amsterdammer. Nadat ik het boek had gelezen en overdacht, is die verbazing nagenoeg verdwenen. Waardoor, wordt later duidelijk. Mijn verwondering verdween zelfs ondanks de omstandigheid dat Scruton over immigratie niet veel anders denkt dan Geert Wilders, de geest van de jaren ’60 achter ons vooral toeschrijft aan hedonisme en ontspoord vrijheidsstreven, meent dat de seksuele revolutie veel meer kwaad dan goed aanrichtte en heel onvriendelijk is over de Franse revolutie. (Het kan raar lopen in ideologenland.)
Verder is de auteur - zoals te verwachten - even positief over Reagan en Thatcher als afwijzend tegenover de Europese Unie. Aan de laatste deelt hij een dreun uit door te vermelden dat het acquis communautaire van de EU - zoveel als de verzamelde wetten, bepalingen, procedures en dergelijke ervan - 170.000 bladzijden bevat (p. 118).
Wel de centrale boodschap van de schrijver is dat hervormers en ideologen steevast de slagingskansen van hun plannen overschatten en de negatieve bijwerkingen die ze hebben - op gevestigde instellingen en ander cultural capital, qua bureaucratie, kosten enzovoort - nauwelijks plegen te zien. Scruton wijst ook op een "regelmatig mechanisme" bij de Franse en de Russische revolutie dat als - door tekort aan inzicht, onverwachte gebeurtenissen, machtsspel of gewoon omdat de nagestreefde idealen strijdig of anderszins onverwezenlijkbaar zijn - de resultaten van omwentelingen tegenvallen, naar zondebokken wordt gezocht. Contrarevolutionairen, adellijke émigré’s, koelakken, of gewoon wie van mening verschilde met Robespierre of Stalin, heetten keer op keer de veroorzakers van ongewenste resultaten. Tekort aan inzicht in de nieuwe loop der gebeurtenissen wordt in dit verband bijvoorbeeld geïllustreerd door het opmerkelijke feit dat nu juist Robespierre ongeveer de enige onder de prominente revolutionairen van 1789 was die weinig heil zag in een agressief optreden van het Franse leger tegen anti-revolutiegezinde buurlanden, omdat hij voorzag dat juist een succesvolle militaire campagne tot een militaire dictatuur zou kunnen leiden. (Robespierre had niet altíjd ongelijk.)
Het is wel consequent in zijn visie wanneer de auteur aan religie onder meer het positieve aspect toeschrijft dat zij vele verlangens en idealen "overbrengt naar hemelse of transcendente sferen", waar zij minder kwaad kunnen stichten dan in onze realiteit. Religie werkt als ventiel voor ’s mensen hoop...
De culturele revolutie van mei 1968
In het verlengde van zijn gedachten zoals boven aangegeven keert de auteur zich evenzeer tegen de (westerse) Culturele revolutie van de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw. Ook die immers ging uit van de opvatting dat "onvrijheden van het systeem" oorzaak waren van de meeste euvelen in de samenleving, tot aan psychiatrische klachten toe. Op p. 64 brengt de schrijver de ideeën van R.D. Laing ter sprake, die schreef: "Gezinnen, scholen en kerken zijn de slachthuizen van onze kinderen". Dit soort meningen leidde er onder meer toe dat vele psychisch gestoorden vanuit hun zorginstelling de straat werden opgestuurd, met weinig positieve gevolgen. Denk hier ook aan de "ontscholing" van Ivan Illich en aan een tot goeroe opwaarderen van de niet zeer coherente Michel Foucault, wiens Les mots et les choses (1966) langdurig hét cultboek van Frankrijks studenten werd.
Scruton keert zich zelfs ten principale tegen de gedachte dat mensen vrij worden geboren, zoals al door de Franse revolutie werd geponeerd. Eerlijk gezegd lijkt het mij hier vooral om een woordenspel te gaan. Scruton merkt op dat ieder individu sowieso aan beperkingen is gebonden die het onvolledig vrij maken, van het milieu en de tijd waarin het wordt geboren tot en met het kardinale feit dat het, al of niet via de wet, rekening zal moeten houden met anderen. Dat zullen echter zowel Rousseau als Voltaire ook niet hebben ontkend, terwijl de stelling in kwestie toentertijd desondanks zin had. Ik mis bij Scruton trouwens enige serieuze argumentatie tegen zowel Voltaire als de Encyclopaedisten en had zijn standpunt willen vernemen over onder meer Voltaires niet ongevaarlijke werk om enige barbaarse rechterlijke vonnissen gereviseerd te krijgen. Wat vindt hij overigens überhaupt van een ancien régime waarin zulke vonnissen niet ongebruikelijk waren? We kunnen aannemen dat hij een meer geleidelijke transformatie van dat régime had gewild. De vraag blijft dan wel hoe lang dat alles zou hebben geduurd zonder (de dreiging van) revoluties.
De auteur beseft terdege dat de Culturele revolutie van 1968 allerminst verleden tijd is, maar dat "de mars door de instituten" die velen zich toen voornamen in nogal hoge mate is gerealiseerd, vooral in de alfa en gamma sectoren van de academische wereld en in de zorg-apparaten. Men denke hier aan filosofie, criminologie, onderwijskunde en de - nu afnemende - dominantie van de nurture boven de nature visie. (Vrijwel alle menselijke tekorten waren of zijn te verhelpen in het nurture model.) Bij de humaniora kon men zelfs jarenlang spreken van het salonfähig worden van wartaal. Zoals deze recensent daarvan diverse malen concrete voorbeelden gaf, doet ook Scruton dat, om te illustreren hoe een "bevrijding van alle regels en eisen" iedereen tot "creatieve denker" kon maken. Een bijkomend voordeel dat het extreme relativisme en subjectivisme in kwestie (die deels de vorm aannamen van postmodernisme) hadden voor het establishment in ruime zin, was dat daardoor in feite de hele dimensie van het kritisch denken ter ziele ging. Tegenover elke argumentatie kon immers met evenveel recht een andere (even vrijblijvende) worden gesteld. Overigens betwijfel ik of dit tot Scruton is doorgedrongen in zijn impliciete liefde voor het establishment als conservatief. (Deze recensent meent dat algemener gezien de "revolutie" van de jaren ’60 en ’70 als geheel meer een romantische contrarevolutie tegen de rede was en is dan een werkelijk vooruitstrevende beweging; vandaar ook dat de betrokkenen nooit te klagen hadden over publiciteit.)
Bij zijn terechte kritiek op de relevante "bevrijding" (van vele regels, eisen en gewoonten), waarbij namen horen als Althusser, Foucault, Derrida, Irigaray,..., geeft Scruton een specimen uit het werk Pour Marx (1965) van de eerste:
"Dit is niet alleen de principiële situatie (de situatie die wordt ingenomen in de hiërarchie van instanties in relatie tot de bepalende instantie: in de maatschappij, de economie), noch alleen de feitelijke situatie (of die nu, in het stadium dat hier aan de orde is, overheersend of ondergeschikt is), maar het is de relatie van de feitelijke situatie tot de principiële situatie, dat wil zeggen de relatie die er in feite voor zorgt dat deze situatie een variatie van de - `invariante’ overheersende structuur van de totaliteit wordt." (p. 187)
Een extra wantrouwen wekkend aspect van dit soort expressies - zoals men ze ook overvloedig bij Heidegger, Lyotard en anderen kan vinden - is, dat men ze door slechts weinige anderen dan Scruton en zijn huidige recensent aan de kaak gesteld kan zien, hun nonsensicale aard ten spijt. Let overigens wel: Scruton past ze in het kader van onterechte "progressieve bevrijding" (van regels, conventies,...) en uw recensent ziet ze als een radicale antipode van rede en Verlichting.
Met verstandige argumenten keert de auteur zich ook tegen geest en praktijk van de onderwijshervormingen waarin vrije expressie van de leerling zo veelvuldig voor degelijke kennisoverdracht in de plaats kwam. (Zie onder andere pp. 56 - 58.) En opnieuw treedt als boven een verschil in benadering op door respectievelijk hem en mij: hij ziet in de "progressieve" hervormingen doorgeschoten vrijheid, ik zie een vorm van reactionaire ont-intellectualisering, ofwel een nieuwe vorm van domhouden.
Het historische vrije spel van onzichtbare handen en Michels’ IJzeren Wet van de Oligarchie
Zoals te verwachten van een deels liberale conservatief als deze denker ziet hij - zowel op economisch als op algemeen historisch-maatschappelijk terrein - het vrije spel van krachten en "onzichtbare handen" (het historisch groeiende) als te verkiezen boven uitvoerige planning (Hoofdstuk 6). En nogmaals verschijnt een vrij wezenlijk verschil tussen auteur en recensent. De eerste betoogt dat het ruim opgevatte vrije spel doelmatiger is dan meer dan minimale planning. De laatste wijst erop dat dit vrije spel alleen al in het kader van de "IJzeren Wet van de Oligarchie" van Robert Michels (uit 1911) zonder overheidsingrijpen tot problemen leidt. Namelijk niet slechts tot machts- en partij-oligarchieën maar in eenzelfde kader evenzeer tot kartels en andere "netwerken" die weinig overlaten van vrije competitie, ook buiten de economische sfeer. Dat vrije spel zoals door Scruton in ruime zin boven planning verkozen, leidde er bijvoorbeeld toe dat een senior partner bij Ernst & Young (zoals oud-premier Balkenende) 750.000 euro verdient, ongeveer het bedrag dat een Nobelprijswinnaar eenmalig ontvangt. "The best and the brightest" gaan dan ook in de westerse wereld overwegend naar de juridische en financiële sectoren in plaats van hun leven aan onderzoek te wijden. In dit kader wordt dan ook slechts 0,3 procent van het nationaal product aan fundamenteel onderzoek uitgegeven. Met andere woorden: ’s mensen neiging tot kortetermijndenken en het vrije spel van krachten zouden best eens door zodanige planning mogen worden gecorrigeerd dat onder meer die 750.000 door drie werd gedeeld en die 0,3 - waarom niet? - met tien vermenigvuldigd. Planning zou die "best en brightest" zo moeten "investeren" dat niet uitsluitend het vrije spel van kortetermijnvoorkeuren aan bod komt. (Men vergelijke: het "schuiven met geld" door banken en andere financiële instellingen levert 26 % op van alle winsten die in de VS door beursgenoteerde bedrijven worden gemaakt.)
Kortom: Scrutons voorkeur voor het vrije spel is verre van consistent in verband met die IJzeren wet, en teveel in de geest van een kortetermijnhedonisme waar hij terecht niet erg positief over denkt.
Een vraag die open blijft bij het wantrouwen van de auteur tegen planning, sluit aan bij wat we boven opmerkten over oligarchieën en kartels. Namelijk, wat vindt hij van de enorme complicatie van regels en procedures die met name het Engelse en Amerikaanse recht voor zovelen onbetaalbaar maakt en die door juridische beroepsgroepen en overheid gezamenlijk tot "historisch groeien" is gebracht? "Onzichtbare handen" dus ook waar de beroepsbeoefenaren veel voordeel bij hebben. Het organiseren van een "Bartholomaeusnacht", nu niet van privilegiën zoals destijds in de Franse Nationale Vergadering, maar van procedure- en andere regels, zodat het recht meer in de buurt zou komen van een in ondubbelzinnige, duidelijke taal geformuleerd systeem om goed bij te staan tegen kwaad? Ik heb de indruk dat Scruton, en conservatieven meer algemeen, minder bezwaren hebben tegen complicaties en reguleringen die ten voordele werken van belangengroepen dan tegen "saneringen" die een ordenende en plannende overheid daar tegenover kan stellen, zoals ook gebeurde in die "Bartholomaeusnacht".
Zoals de meeste auteurs, heeft Scruton het überhaupt zelden over de mogelijkheid dat belangengroepen of overheden zich bij bepaalde handelingen, standpunten of ideologieën (on)bewust laten leiden door deelbelangen. (Dit wordt als "complottheorie" verworpen.) Mijn vermoeden dat de inflatie van wetten, regels, procedures en bureaucratische complicatie welkom zou kunnen zijn bij krachten met verworven posities die veranderingen zeer gecompliceerd en dus moeilijk willen maken, zal bij hem dus waarschijnlijk niet zijn opgekomen. Het vormt nóg een reden om het "vrije" spel te wantrouwen.
Ook Scruton koestert valse hoop en idealiseert "onzichtbare handen" en de "wij"-benadering
We ontmoeten een verstandige en meestal terecht sceptische auteur die bekwaam vele hervormers en (pseudo-)progressieven onder vuur neemt, van "verlichte" revolutionairen, jaren-60-"bevrijders" en Derde-Wereld-sympathisanten tot veel moderne kunst en filosofie, anti-Amerikanisme en hybrisprojecten op het terrein van de architectuur. Maar het wordt nu tijd om ons rekenschap te geven van enkele niet geringe idealiseringen - opnieuw met ingrijpende negatieve gevolgen - die zijn eigen denk- en gevoelspatroon kenmerken. .
Ten eerste spreekt Scruton nergens over de minder prettige dingen die ancien régimes, tradities inzake huwelijk en de positie van de vrouw, de standenmaatschappij en religieuze dogma’s en conflicten daarover ons hebben gebracht. Hij is mijns inziens veel te optimistisch over de "wijsheid en bedoelingen" achter de "onzichtbare handen" die hij nergens verbindt met minder edele bedoelingen van machtszoekers en vested interests.
Ten tweede staat hij een vérgaand prevaleren voor van de wij-houding boven de ik-houding, en dan niet in de beperkte zin van altruïsme, maar op een wijze die blijkt uit citaten als deze (pp. 22 - 23):
"Waar de `ik’-houding naar verandering en verbetering streeft, en de uitdagingen der natuur wil overwinnen, zoekt de `wij’-houding naar stilstand en aanpassing, om ons met elkaar en met de wereld te laten samenleven."... "[De `wij’-houding] probeert niet om gezamenlijke doelen maar om gedeelde restricties te formuleren. Haar ambities zijn eindig en ze kan er gemakkelijk van worden afgebracht; ze is bereid om een toename in macht en bereik op te geven voor het grotere goed van de sociale affectie."..."Wanneer we ons omstandigheden voorstellen waarbij sprake is van het remodelleren van de menselijke natuur, zodat al die eigenschappen die de traditionele ethiek moest reguleren - agressie, kwetsbaarheid, sterfelijkheid; liefde, hoop, verlangen - ofwel verdwijnen, ofwel niets meer hoeven te kosten, roepen we werelden op die we niet kunnen begrijpen en waar wij in feite geen deel meer van uitmaken." Op p. 234 lezen we:
"Alles wat deze beschaafde wezens ter harte gaat is verbonden met hun sterfelijkheid en alleen door het `wij’ dat ontstaat door compromis en opoffering kunnen ze hun problemen oplossen..."
Bij beide punten (ten eerste en ten tweede) heb ik om te beginnen een gemeenschappelijk probleem. Want juist mijn scepsis en pessimisme over de bestaande mens en zijn natuur weerhouden me ervan om vooral goede bedoelingen te zien achter ook niet-rationele bestanddelen van onze cultuur en samenleving. Diezelfde scepsis doet mij niet verlangen naar een meer dan marginale en zakelijke integratie in enig wij-verband met een geslacht dat getekend wordt door het morele niveau van de geschiedenis. Scruton is hier mijns inziens wel zeer inconsequent in zijn geloof in een wij dat leidde tot elkaar eindeloos beoorlogende wij-verbanden die onder meer individueel egoïsme vervingen door groepsvarianten daarvan (die het machtsstreven meer armslag gaven en daarom ook steeds luid werden aanbevolen).
Kort geformuleerd geeft Scruton prioriteit aan vérgaande solidariteit en aanpassing boven vooruitgang, terwijl deze recensent daarentegen aan een van zijn boeken het motto meegaf: "Ieder uur brengt mij nader tot het ogenblik waarop ik bij de machine in beroep zal kunnen gaan tegen de mens". De auteur blijkt óók een idealistisch geloof te hebben, ondanks zijn pessimisme. Geloof in een "utopie" die eist dat we onsterfelijkheid, vooruitgang en enigerlei "organisatie van het geluk" moeten opgeven voor de geseculariseerde religie van de bestaande Mens en, meer nog, die van de groepen en culturen waartoe zijn interacties historisch leidden. Ik begrijp nu beter waarom Volkskrant en Groene Amsterdammer nogal positief waren over deze (radicale) conservatief: heeft de (pseudo-)progressiviteit niet hetzelfde gedaan als wat Scruton idealiseert, namelijk het vooropstellen aan al het andere van de aanvaarding van en solidariteit met de mens zoals die is? Denk aan anti-eugenetica, egalitarisme, relativisme dat alles subjectiveert,... De voorkeur voor het "wij" dat Scruton en onze "progressieven" gemeen hebben uit zich ook in een hoge mate van "begrip" voor de Islam dat bij Scruton blijkt op pp. 151 - 152:
"Ja, als we een verklaring zoeken voor het islamisme, dan moeten we hier beginnen, bij het feit dat de nieuwe bureaucraten zich officieel bekeerden tot een drogreden die de legitimiteit bestreed van een geloof en een manier van leven die in essentie de blik op het verleden richten. ... De islamitische wereld wordt overal geteisterd door een schrijnend conflict, tussen modernistische bureaucratieën die werden gecreëerd door de drogreden van de voortgaande geest en gemeenschappen voor wie de heersende geest eeuwig onbeweeglijk en alwetend is en buiten tijd en verandering staat."
Scruton zou, met zijn pessimisme, veel wantrouwender moeten zijn ten aanzien van menselijke drijfveren en bedoelingen, ook waar het om collectiviteiten gaat en wanneer die drijfveren onbewust zijn. Nú ziet hij alleen maar vergissingen en onbedoelde bijwerkingen, zelfs met betrekking tot de vele zaken die hij terecht bekritiseert (onderwijshervormingen, bureaucratie, multicul,...). Hij herkent het kwade in de mens niet in onbewuste bedoelingen van onder meer groepsculturen. Als hij minder aan de oppervlakte was gebleven, dan zou hij wellicht hebben ingezien dat "zijn" en "mijn" bêtes noirs en maatschappelijke euvelen het beste kunnen worden bestreden door een zodanig verlichte geesteshouding dat die zelfs consequent wordt "doorgetrokken" tot op de terreinen van het emotionele en het onbewuste. En dan komen we noch terecht bij het conservatisme, noch bij de pseudo-progressieven die Scrutons voornaamste doelwit vormen.
Toch is een auteur die zijn "valse hoop" heeft gesteld op het "wij" inderdaad wel consequent als hij aan dat "wij" niet snel (onbewuste) kwade bedoelingen toeschrijft, zoals aan krachten achter religies, tradities en grootschalige misstanden. En ik kom opnieuw bij de Volkskrant en de Groene Amsterdammer: de huidige "progressieven" belijden in feite slechts een andere variant van dezelfde religie als die Scruton belijdt: die welke, meer nog zelfs dan de bestaande Mens, het "wij" nog altijd even centraal stelt als de Middeleeuwer, gelovigen, nationalisten, Riesmans other-directed personality en de "bevrijders" van 1968. Geen wonder, want het vormt het conformerings- en dus machtsinstrument par excellence.
-----------------------------
Roger Scruton: Het nut van pessimisme - en de gevaren van valse hoop (Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2010, 240 pp.)