Waarom een middenpositie? Een politiek filosofische onderbouwing

Civis Mundi Digitaal #5

door Wim Couwenberg

Waarom een middenpositie? Een politiek filosofische onderbouwing

Wim Couwenberg

 

Theoretische verantwoording van een lange tijd omstreden politieke houding

Hoewel ik sinds de jaren ’50 een politieke middenpositie als een relevante politieke keuze verdedig, wordt die positie nog altijd ter discussie gesteld als het ontlopen van een duidelijke keuze. Tussen links en rechts is geen derde positie denkbaar, waarvoor we doelbewust kunnen kiezen (tertium non datur), omdat het, aldus de filosoof Hans Achterhuis[1], in de politiek in laatste instantie steeds gaat om een wij-zij tegenstelling, dus om een of-of keuze. Dat er tussen links en rechts ruimte is voor een zelfstandige positie, voor een bemiddelende en verbindende rol zoals beoogd in een middenpositie, was lange tijd een dissidente opvatting. In een themanummer van Civis Mundi over progressiviteit en conservatisme heb ik die middenpositie in 1979 nog eens verdedigd en gekarakteriseerd als theoretisch verwaarloosd, ideologisch veracht, maar electoraal sterk begeerd.[2] En vervolgens heb ik dat opnieuw gedaan in een terugblik op 40 jaar intellectueel en maatschappelijk engagement, getiteld: "In opdracht van de tijd" (1992). Het is een positie die zich onderscheidt door het streven de eendimensionale oriëntatie van links en rechts te overstijgen.

Wat in dit verband opvalt, is tweeërlei. Degenen die om juist genoemde reden een middenpositie afwijzen, maken tegelijk vaak bezwaar tegen invoering van het referendum omdat dat politieke controverses reduceert tot een eenvoudige of-of keuze. Dan hecht men ineens aan een meer genuanceerde keuzemogelijkheid. Voorts staat het concept van een nationale, i.c. een Nederlandse identiteit sinds lang ter discussie omdat het een wij-zij denken impliceert, bijv. wij Nederlanders, die anders zijn dan andere volkeren. Maar als het om politieke controverses gaat, wordt het links-rechts schema en dus het wij-zij denken probleemloos als vanzelfsprekend voorgesteld.

Ook in het betoog van Rietdijk klinkt de kritiek van Achterhuis door tegen een politieke middenpositie. Vandaar dat ik hier nog eens nader inga op een politiek-filosofische onderbouwing ervan. Dat is te meer relevant, omdat het nu wel niet langer gênant is met dat eens gesmade politieke midden geassocieerd te worden, maar een politiek filosofische onderbouwing ervan nog steeds niet serieus genomen wordt, ook niet in het CDA. In die partij was die positie jarenlang omstreden, want onverenigbaar geacht met de christelijke inspiratie als beslissende toetssteen van die partij. Maar de laatste jaren presenteert het CDA zich, zij het zonder theoretische verantwoording, nadrukkelijk als een middenpartij. Dat gebeurde ook nog, toen het besloot deel te nemen aan het rechts geheten kabinet Rutte.

 

Polaire versus antagonistische dialectiek

Een middenpositie valt m.i. theoretisch te verantwoorden in het kader van een polair-dialectisch werkelijkheidsbesef. Daarin wordt uitgegaan van het polaire karakter van de menselijke bestaanswijze. Die polaire dialectiek ligt ook ten grondslag aan de maatschappelijke ontwikkeling. Die beweegt zich voortdurend heen en weer tussen de polaire aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid, zoals gezag en vrijheid, gemeenschap en individu, recht en macht, norm en feit, goed en kwaad, integratie en differentiatie, universaliteit en particulariteit, rationaliteit/verlichting en emotionaliteit/romantiek, subjectiviteit en objectiviteit, het masculiene en het feminiene aspect van het mens-zijn, concurrentie en samenwerking, continuïteit en verandering, rechten en plichten, lotsbestemming en zelfbestemming, enz. Die polariteiten, ook wel aangeduid als binaire tegenstellingen, kunnen worden opgevat als een geïntegreerde (twee in een) of als een gepolariseerde (dualistische) spanningsrelatie. In een geïntegreerde visie worden de polen van die relatie gezien als logisch onverenigbaar, maar ontologisch onverbrekelijk met elkaar verbonden en gaat het derhalve telkens opnieuw om het vinden van een redelijk-verantwoorde balans, een dynamisch evenwicht tussen beide polen, ‘une balance des contraires’. De antinomieën van de sociale en politieke werkelijkheid lossen zich derhalve niet op in een hogere synthese, zoals bij Hegel, maar handhaven zich in een zekere balans in voortdurende beweging.

Het is een denkwijze die stamt uit de premoderniteit - het jing-jang principe van het Taoïsme is daarvan een bekende expressie - en in de moderniteit op aangepaste wijze voortleeft, bijv. in het constitutionele denken van staatsrechtbeoefenaars als M. Hauriou[3] en D. Schindler[4], in het politiek-filosofische denken van Raymond Aron[5], het federalisme van Denis de Rougement, H. Brugmans e.a. in het te weinig bekende driedelige mensbeeld van de antroposofie[6] en in "The Aquariam Conspiracy" van New Age coryfee M. Ferguson. In de jaren ’50 was zij ook kenmerkend voor de zogenaamde Utrechtse School, een netwerk van fenomenologisch ingestelde psychologen, psychiaters, pedagogen, criminologen en juristen die zich na de oorlog in dienst stelden van de geestelijke wederopbouw van Nederland. Ondanks duidelijke accentverschillen deelden zij als cultureel project hun strijd tegen de cartesiaanse scheiding tussen subject en object en tussen lichaam en geest; en tegen de kantiaanse scheiding tussen Sein und Sollen, feitelijke en normatieve oordelen, kennen en keuren.[7] 

In de gepolariseerde denkwijze van de moderniteit is het gebruikelijk het menselijke bestaan als tweepolig spanningsveld te reduceren tot een van die polen, en daarmee tot het gangbare gepolariseerde of-of denken, dat absolute scheidingen maakt waar in feite sprake is van een polaire samenhang, en zodoende resulteert in een eendimensionaal mens- en wereldbeeld. De ontwikkeling van de moderne samenleving en cultuur is daardoor in vergaande mate beïnvloed en bepaald. Het heeft geleid tot een continu en zich versnellend proces van splitsing, opdeling van al wat zich daartoe leent, zoals bijvoorbeeld splitsing van de materie en voortgaande deling van het arbeids- en het denkproces met toenemende specialisatie en differentiatie ervan tot gevolg. Het is ook de voedingsbodem geworden van het proces van ideologische polarisatie in de politieke ontwikkeling van de moderniteit, het verabsoluteren van bepaalde polaire aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid (antagonistische dialectiek). Dat krijgt gestalte in de talrijke ‘-ismen’ van het moderne denken (idealisme vs. materialisme, rationalisme vs. irrationalisme; voluntarisme vs. determinisme; individualisme vs. collectivisme; pluralisme vs. universalisme; empirisme/positivisme/realisme vs. moralisme; liberalisme vs. autoritarisme, enz.); en voorts in het links-rechts schema als rigide en simplistische indeling van het politieke krachtenveld. Kenmerkend voor die polarisatietendens is een neiging tot dogmatisme. En dat staat uiteraard op gespannen voet met het streven naar een vrije en open discussie als een van de uitgangspunten van het moderne liberale denken.

 

Sloterdijk’s visie op het politieke midden te absoluut

In de hoogtijdagen van de ideologische polarisatie en radicaliteit met de culturele revolutie van de jaren ’60 als een laatste uitbarsting[8], stond een polair-dialectische denkwijze uiteraard haaks op het heersende denkpatroon. Dat is inmiddels geschiedenis geworden. Wel is dat sindsdien gevolgd door de religieus geïnspireerde radicaliteit van de politieke islam. Dat wordt nu echter als een aberratie ervaren en bestreden.

Met het einde van het reëel bestaande socialisme als ideologische inspiratiebron van de wereldrevolutie, betoogt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, is er ook een einde gekomen aan het tijdperk van extreme en radicale ideologieën. Radicaliteit leeft, althans op het westelijke halfrond, alleen nog voort als esthetische houding, wellicht als filosofische stellingname, maar niet meer als politieke stijl[9]. Dit is, lijkt mij, te absoluut geformuleerd. Waar religieus- en etnische-culturele tegenstellingen en spanningen de samenleving sterk verdeeld houden is opnieuw sprake van polarisatie en radicaliteit.[10]

Het polair-dialectische werkelijkheidsbesef, ook wel het denken in dilemma’s genoemd[11] of het zoeken naar het juiste midden dat sinds de jaren ’60 jarenlang het stempel van dissident gedrag droeg, beantwoordt nu meer aan de heersende tijdgeest. Er-zijn en in het midden zijn betekent tegenwoordig hetzelfde, stelt Sloterdijk. Zo ver ga ik niet. Feit is wel dat alle grote partijen uit het ideologisch tijdperk elkaar nu in het eens zo vermaledijde politieke centrum verdringen en zich daarvoor niet langer gêneren. Dat verliest daardoor wel z’n zinvolle bemiddelde en verbindende functie tussen links en rechts. Politiek wordt zodoende een betrekkelijk kleurloos en in zichzelf gekeerd gebeuren zonder veel mobiliserende kracht. De grote partijen in het midden onderscheiden zich ook in beleid en politieke stijl expliciet te weinig van elkaar om een duidelijke politieke keuze mogelijk te maken. Zij komen niet veel verder dan het opvoeren van een placebo-rivaliteit zoals het wel genoemd wordt. Veel kiezers zijn daarom geneigd uit te wijken naar de flanken van het centrum als signaal van hun politieke onvrede daarover, al hangt de neiging daartoe uiteraard af van wisselende politieke omstandigheden.

Dat dat politieke midden zich nooit voldoende bewust is geweest van zijn motieven en filosofische implicaties, zoals Sloterdijk beweert, is opnieuw te absoluut gesteld. Die bewustwording gaat al terug tot Aristoteles en valt te herleiden tot een polair-dialectische werkelijkheidsbesef als juist omlijnd. Opgevat als streven naar een redelijk verantwoorde integratie van op het oog tegengestelde organisatie- en beleidsprincipes, ligt het bovendien ten grondslag aan het klassieke politiek-filosofische ideaal van de gemengde constitutie.[12] Ja, het kan met allure beleden worden, mits gevrijwaard van opportunistische motieven.[13] In de herlevende traditie van de deugdethiek die het weinig vruchtbaar gebleken normen- en waardendebat op de achtergrond lijkt te dringen[14], geldt het juiste midden vanouds als een centrale categorie. Op het terrein van de religie en spiritualiteit ontwikkelt zich een religieuze flexibiliteit die eveneens ervaren en gepresenteerd wordt als deugd van het juiste midden.[15] 

 

Opschuiving van links naar het politieke midden

Dat de meeste linkse intellectuelen en politici nu neigen naar dat midden dat zij sinds de jaren ’60 zo laatdunkend en denigrerend plachten te bejegenen, is een opmerkelijke koerswending, waarvan o.a. oud PvdA-leider Wouter Bos zich herhaaldelijk tolk gemaakt heeft. De PvdA heeft in zijn ogen alleen nog toekomst als een brede middenpartij. Politiek is, hoe saai ook, altijd zoeken naar een redelijke balans, stelt hij nu zonder blikken of blozen. Een radicale middenkoers is nu nog de enige mogelijke linkse keuze, luidt ook de conclusie van twee andere bekende sociaal-democraten.[16] Met die opschuiving naar het midden die bovendien gepaard gaat met een groeiende gouvernementele instelling, krijgt de PvdA een gematigde politieke uitstraling, waardoor het onderscheid met het CDA steeds meer lijkt te vervagen. Het CDA is op zijn beurt bezig meer naar rechts op  te schuiven.  Het idee van een linkse meerderheid wordt door die opschuiving van de PvdA richting politiek midden meer en meer een paskwil. Met het verslapt raken van de ideologische polarisatiekramp van het ideologische tijdperk groeit in de politiek de ontvankelijkheid voor het zoeken naar een adequate balans tussen op het oog tegenstrijdige waarden en wensen, zoals het stimuleren van zelfverantwoordelijkheid en gemeenschapszin, economische dynamiek en sociale bescherming, vrije markt en ecologische duurzaamheid, globalisering en hernieuwde accentuering van lokaal-, regionaal en nationaal identiteitsbesef (the zg. global paradox). We zien die tendens naar een adequate balans tussen polaire tegenstellingen en waarden ook op andere terreinen dan de politiek zoals bijv. op een nieuw vak- en onderzoeksgebied als de techniekfilosofie en de filosofie van de geneeskunde.[17]

 

Bobo als expressie van een nieuwe levensstijl

Daartoe, lijkt mij, valt ook de tendens te rekenen naar erkenning van het complementaire karakter van de drie kenbronnen die zich in het beschavingsproces ontwikkeld hebben: menselijke verbeeldingskracht en intuïtie, waarvan kunst en religie de belangrijkste uitingen zijn; wijsbegeerte als uiting van menselijke denkkracht; en wetenschap als vrucht van empirisch onderzoek; en in samenhang hiermee het streven die verschillende benaderingen van de werkelijkheid zo op elkaar te betrekken dat ze elkaar aanvullen en corrigeren. Het is een tendens die theoretisch verwerkt is in het integrale denken en er van uit gaat dat zicht op de ene werkelijkheid pas mogelijk is als we die drie kenbronnen met elkaar in verbinding brengen.[18]

Het is een omslag in het moderne denken die zich ook openbaart in een nieuwe levensstijl, zoals die bijvoorbeeld treffend uitgebeeld is door de Amerikaanse socioloog D. Brooks in zijn boek Bobos in Paradise: the New Upper Class and how they get there (2000). Met bobo - een samenvoeging van de eerste twee letters van bourgeois en bohémien - doelt hij op een type mens dat in zijn levensstijl probleemloos elementen uit de bourgeoiscultuur vermengt en verbindt met die van de bohémien-cultuur. De bobo is als het ware de personificatie van de vervaging van grenzen - blurring of boundaries - tussen logisch-contraire polen van de maatschappelijke werkelijkheid, zoals oud en nieuw, conservatief en progressief, concurrentie en coöptatie, ratio en emotie, masculien en feminien, orde en chaos, enz. In die levensstijl les extrêmes se touchent. Op religieus gebied zien we die tendens in het vermengen van elementen uit heel verschillende religieuze en spirituele tradities tot een persoonlijke levensvisie en levensstijl.[19] Het is een tijdsverschijnsel dat als syncretisme benoemd is. De Fortuyn-revolte was daarvan eveneens een opvallende uiting.[20]

 


[1] H. Achterhuis, Met alle geweld, 2008, p.379 e.v.

[2] Zie Progressiviteit en conservatisme anno 1979 I, Civis Mundi, mei 1979 p.90

[3] Zie voor zijn werk R. Schnurr, Die Theorie der Institution, 1965

[4] D. Schindler, Verfassungsrecht und Soziale Struktur, 1932

[5] Zie o.a. P. van Velthoven, Raymond Aron -  het verantwoorde engagement, 2005

[6] Zie o.a. H.S. Verbrugh, Wat heeft de antroposofie te bieden?, Wending, 1981

[7] Zie o.a. I. Weijers, Terug naar het behouden huis, 1991; S.W. Couwenberg, In opdracht van de tijd, 1992 pp 65-67

[8] Zie o.a. Polarisatie en structurele hervormingen, Civis Mundi 1/2, 1974

[9] Zie P. Sloterdijk, Woede en tijd, 2007, p. 239 e.v.

[10] Zie S. Harchaoui (red.), Hedendaags radicalisme, verklaringen en aanpak, 2008

[11] De politicoloog A. Hoogerwerf meent dat het denken in dilemma’s iets anders is dan  wat hij noemt de burgerlijke hang naar het juiste midden. Het juiste midden had voor hem kennelijk nog een abjecte betekenis. Zie zijn afscheidsrede Het verval van de politiek - evenwichtsstoornissen bij blijvende dilemma’s van waarden, 1993; later uitgewerkt in zijn Politiek als evenwichtskunst, 2003

[12] Zie o.a. S.W. Couwenberg, Modern constitutioneel recht en emancipatie van de mens I, 1979, pp 60 en 108; II, 1981, pp 51,100 en 229

[13] Zie Carel Peeters, De ideeën van Bas Heijne, De allure van het midden, Vrij Nederland, 3 november 2007

[14] Zie o.a. R. Taylor, Virtue Ethics, 2002, P. van Tongeren, Deugdelijk leven. Een inleiding in de deugdethiek, 2003; en A. Kinneging, Geografie van goed en kwaad, 2005; en P.H. Steenhuis en E. Hakkenes, Voortreffelijk leven,2009

[15]Zie Ch. Doude van Troostwijk, E. van den Berg en L. Oosterveen (red.), Buigzame gelovigen, 2008, pp. 8-15

[16] Zie J. Bussemaker en R. van der Ploeg, Leven na Paars, 2004; en L. van Zoonen, De zachte krachten zullen zeker winnen in het eind, in: F. Becker en R. Cuperus, Verloren slag, 2007, pp. 73 en 83

[17] Zie bijv. M. Schermer, De maakbare mens: utopie, dystopie of realiteit?, Civis Mundi 3, 2011; en Peter Paul Verbeek, De grens van de mens, 2011

[18] Zie o.a. H. Vincent, Ons wereldbeeld en het integrale denken, 2000

[19] Zie o.a. A. van Harskamp, Het nieuw-religieuze verlangen, 2000

[20] Zie o.a. S.W. Couwenberg, Opstand der Burgers, Civis Mundi jaarboek 2004, p. 60 en 162 e.v.