Civis Mundi Digitaal #6
Wim Couwenberg
Er zijn weinig instellingen, die zo snel geschiedenis geworden zijn als het Nationaal Historisch Museum. Vanwaar de behoefte aan zo’n museum? Om het Nederlandse volk via zijn geschiedenis in zijn identiteit te bevestigen, is een veel gehoord antwoord daarop. Men gaat er daarbij van uit dat verbondenheid met de eigen geschiedenis een belangrijk element is in het Nederlandse identiteitsbesef. In intellectuele kringen heeft men daar nog altijd moeite mee. Die identiteit wil men liever niet associëren met culturele integratiefactoren als een eigen geschiedenis, een eigen taal, een eigen stijl van samenleven en dergelijke. Door dat te doen, zo vinden die critici, raken we in etnisch vaarwater en daarmee in strijd met de universalistische oriëntatie van de Verlichtingstraditie waarmee Nederlanders (i.c. verlichte Nederlandse elites) zich juist menen te kunnen onderscheiden van andere meer nationalistisch denkende volkeren.[1] Dat impliceert volstrekt niet een bevestiging van een enkelvoudige en ongedeelde nationale identiteit, zoals de critici altijd weer veronderstellen en tegenwerpen. Dat is een spookbeeld.
Constitutioneel pattriotisme
Voorzover die elites nog van een nationale identiteit willen spreken, willen zij dat met de Duitse filosoof J. Habermas en in lijn met het Franse laïcistische staatsmodel liefst beperken tot constitutioneel patriottisme, d.w.z. tot staatsburgerschap en de daarmee samenhangende waarden van de democratische rechtsstaat zoals die aan de grondwet ten grondslag liggen. Tegelijk hebben die waarden in hun zienswijze een universeel karakter en valt daaraan derhalve moeilijk een specifiek nationale identiteit te ontlenen. Als symbool en expressie van nationale identiteit heeft de grondwet in Nederland trouwens, afgezien van de allang vergeten Staatsregeling voor het Bataafse Volk van 1798, nauwelijks een rol van betekenis gespeeld. Zowel in politiek als juridisch opzicht is de Nederlandse grondwet niet veel meer dan een weinig gekend muurbloempje in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Duitse grondwet die model staat als grondwet in liberaal democratische zin en als zodanig ook een grote rol speelt in het streven naar democratische burgerschapsvorming (Politische Bildung). Zoiets als grondwetspatriottisme in de geest van de Duitse filosoof J. Habermas kennen we hier dan ook volstrekt niet.
Voorzover in hun ogen nog van zoiets als een Nederlandse identiteit sprake is, zijn kritische intellectuelen geneigd die zoveel mogelijk te relativeren en zo weinig mogelijk te benadrukken. Vandaar dat zij ook kritisch reageerden op de naturalisatieceremonie die gemeenten sinds 1 januari 2006 moeten organiseren voor nieuwkomers die na hun inburgeringsdiploma gehaald te hebben de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Zij zien dat namelijk als een nieuwe uiting van het neopatriottisme - ook wel als spruitjesnationalisme getypeerd - dat sinds de Fortuyn-revolte ingang gevonden heeft. Tot die kritische intellectuelen behoort zeker de socioloog Dick Pels.[2] Na een tijdelijk verblijf als hoogleraar in Londen waar hij zich ervan bewust werd als Nederlander toch iets eigens te hebben, bekent hij nu als linkse kosmopoliet wel een zwak voor Nederland te hebben, maar dan wel voor een Nederland met een zwakke en dunne identiteit, een onzeker idee van zichzelf en niet langer gehecht aan traditionele bronnen van verbondenheid zoals een eigen taal, geschiedenis en territoir, maar zijn toekomst veeleer zoekend in een steeds verdergaande integratie in een Europese en wereldsamenleving. Een liberale politiek, meent ook de publicist Ralf Bodelier, is content met een nationale identiteit die zich nauwelijks van zichzelf bewust is.[3]
Global paradox
Maar het is juist door de steeds verdergaande integratie in een Europese en wereldsamenleving, dat we ons weer meer bewust worden, ook van onze nationale identiteit. Dat is een gebruikelijke reactie, die in de literatuur als ‘global paradox’ benoemd is en te maken heeft met de polaire spanningsrelatie tussen universaliteit en particulariteit. In feite is een alles overstijgende Nederlandse identiteit nooit een historische werkelijkheid geweest, stelt Joep Leerssen, hoogleraar moderne Europese letterkunde, in een themanummer van het D66 tijdschrift ‘Idee’ over liberalisme en identiteit (juni 2011). Feit is zeker dat Nederland een multiculturele samenleving is in deze zin dat hier vanouds bijzonder identiteiten en loyaliteiten van wisselende aard sterk gekoesterd worden. Maar sinds de Bataafse Omwenteling van 1795 worden die wel meer en meer overkoepeld door een zich ontwikkelende Nederlandse identiteit als expressie van een zekere culturele integratie. Heel globaal gaat het hierbij om een gemeenschappelijke taal, geschiedenis, politieke cultuur, stijlkenmerken en gedeeld cultureel erfgoed. Dat lijkt mij een verdedigbare omlijning. Zij duidt op een collectieve programmering van de geestesgesteldheid (gedeelde mentale software) van een natie[4] een gemeenschappelijk referentiekader en voor veel mensen op een zeker thuisgevoel.
Organisch geworteld kosmopolitisme
Leerssen neemt in zijn uiteenzetting over de relatie tussen liberalisme en identiteit ook stelling tegen wat hij noemt de huidige politisering van nationale identiteit. Hij doelt daarbij op, zoals hij stelt, de xenofobe monopolisering van nationale identiteit ten dienste van het nieuw rechtse populisme. Tot die politisering hebben critici zoals hij echter bijgedragen, doordat zij nationale identiteit als cultuursociologisch concept niet alleen niet serieus nemen, maar het ook associëren met xenofobie en racisme.
Ik zie zelf helemaal geen tegenstrijdigheid tussen het cultiveren van een nationaal identiteitsbesef en kosmopolitisme. Ik ga daarbij wel uit van een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme, dat wil zeggen de ontwikkeling van een mondiaal bewustzijn en daarop geënt mondiaal burgerschapsbesef dat stoelt op een bonte verscheidenheid van culturen, sociale en politieke structuren, talen, gebruiken en religieuze tradities; op het besef derhalve dat we leven in een complexe reeks van interdependent geworden kringen van menselijke activiteit met ieder een eigen identiteit en loyaliteit, zich uitstrekkend van het subnationale (lokale en regionale) tot het topniveau van de wereldmaatschappij. Het is een besef dat we, zoals gezegd, kort kunnen omschrijven als een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme.[5]
Vanwege de graad van complexiteit van de wereldmaatschappij veronderstelt een mondiaal burgerschapsbesef een intellectueel niveau van kennis en inzicht, waaraan alleen hoogopgeleide intellectuele en politieke elites vooralsnog bij benadering kunnen beantwoorden. Ook voor die elites is wereldburgerschap overigens veeleer een rationele categorie dan een emotionele identificatie met de wereldsamenleving en haar belangen. Juist vanwege het bijzonder complexe karakter daarvan kan men daarom beter ook niet spreken van ‘global village’. Sinds de jaren negentig rijpt dan ook het besef dat glocalisering eigenlijk een betere term is om het complexe proces van mondiale eenwording weer te geven.
In dat complexe mondiale integratieproces is de nationale dimensie en identiteit nog steeds een belangrijke schakel die onze manier van denken en doen, dus onze identiteit mede bepaalt en de laatste jaren sterker dan voorheen beleefd en benadrukt wordt. Zo functioneren veel dingen in Nederland nog altijd krachtens tal van nationale tradities, zelfs al menen we daarmee afgerekend te hebben zoals dat bijvoorbeeld sinds de jaren zestig het geval leek met onze burgerlijke manier van denken en doen.[6] Nergens ter wereld wil men zo graag wereldburger zijn als in Nederland, zoals de Nederland-kenner H. Pleij[7] in dit verband opmerkt. Maar je kunt dat pas zijn, als je actief blijft participeren in je eigen cultuur. Een mooi voorbeeld hiervan is Mardjan Seighali, een Iraanse van origine en twintig jaar geleden uit Iran naar Nederland gevlucht met twee kleine kinderen. Ze studeerde hier met steun van het UAF sociaal-pedagogische hulpverlening, werkte een tijdlang in de zorg en is nu in de directie opgenomen van Erfgoed Nederland, het landelijke instituut voor cultureel erfgoed van Nederland. Zij voelt zich als zodanig uiteraard verbonden met de cultuur van haar nieuwe vaderland en wil actief bijdragen aan de toekomst van onze samenleving en cultuur. Maar ze is tegelijk kosmopolitisch ingesteld.[8]
[1] Zie o.a. P. Hilhorst, Eén keer juichen, twee keer zuchten, in: K. Koch en P. Scheffer (red.), Het nut van Nederland, 1996, p. 113 ev; en D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, p. 90 ev
[2] Zie D. Pels, a.w. (noot 1), passim
[3] Zie R. Bodelier, Tegen de angst, 2005, p. 92
[4] G. Hofstede, Cultures en organisations. Software of the mind, 1994, p5.
[5] In dezelfde zin U. Libbrecht, Geen muren rond culturen, 1995; en M. Cohen, Rooted Cosmopolitism, in: M. Walzer (ed.), Toward a Global Society, 1995, p. 233
[6] Zie A. Felling, J. Peters, O. Schreuder, Burgerlijk en onburgerlijk Nederland, 1983, pp. 199-200
[7] H. Pleij, Nederland lijdt aan polderkoorts, NRC Handelsblad, 24 juni, 1991
[8] Zie kwartaalblad voor donateurs UAF, juli 2011