Civis Mundi Digitaal #6
Wim Couwenberg
Dat de recente heisa rond de Eerste Kamer verkiezingen een rechtstreeks gevolg is van de uitslag van de Tweede Kamer verkiezingen van 2010 is een pijnlijk feit, waarmee we voorlopig moeten leven. Toen is namelijk gebleken dat de vorming van een regeerkrachtig kabinet alleen nog mogelijk is met behulp van een bijzondere politieke constructie. Dit is aan de kiezers geweten. Maar de politieke klasse treft daar op de keper beschouwd alle blaam voor. In de vorming van het kabinet Rutte met gedoogsteun van PVV-leider Wilders zien voor- en tegenstanders van Wilders en zijn partij een keerpunt in de Nederlandse politiek. Ik ben geneigd hierin een nieuwe fase tot onderkennen in de langzaam zich voltrekkende implosie van het oude politieke bestel. Terwijl de samenleving waarin de politiek ligt ingebed en de mentaliteit onder burgers grondig veranderd is, is de politieke klasse niet in staat gebleken de politieke structuur en cultuur van dit land daaraan aan te passen. Sinds de jaren ’60 is op initiatief van D66 een tijdlang wel een politieke hervormingsbeweging op gang gekomen. Maar die is jammerlijk mislukt met een breed gespreide politieke apathie als uitvloeisel.
Behalve duurzaamheid is innovatie een van de sleutelwoorden om deze tijd te begrijpen. Maar politieke innovatie is nog slechts een vage herinnering aan voorbije tijden. D66 heeft haar rug inmiddels toegekeerd naar dat politieke verleden en heeft haar politieke kroonjuwelen op de politieke rommelzolder opgeborgen. Ook de PvdA is weggezakt in een diepe politieke sluimer en herinnert nauwelijks nog aan haar progressieve pretenties van weleer. Dat blijkt opnieuw uit haar huidige houding tegenover de modernisering van de Eerste Kamer en van de monarchie. Ook in deze partij is conservatisme troef geworden. In volgende nummers wordt nader ingegaan op de modernisering van de Eerste Kamer en van de monarchie.
Vanwaar die politieke innovatiezwakte
Hoe deze politieke onmacht tot aanpassing te verklaren In de eerste plaats heeft dat uiteraard te maken met het conservatisme van gevestigde belangen, denkpatronen en structuren dat dwars door alle partijen van rechts naar links heenloopt en zich niets hoeft aan te trekken van de werking van het marktmechanisme dat bedrijven in de maatschappij telkens weer noopt tot aanpassing. Voor politiek-bestuurlijke vernieuwing, zo blijkt, staan partijen alleen open voor zover zij daar op een of andere manier belang bij hebben. Maar het heeft ook te maken met eigenaardigheden van een bepaalde politieke cultuur. In de regel is onze politieke klasse niet ontvankelijk voor constitutionele hervorming van brede allure. Thorbecke klaagde daar al in de jaren veertig van de negentiende eeuw over. In dit verband heb ik eerder gewezen op de "tolerance of maladministration", het dulden van slecht of gebrekkig functionerende structuren uit angst voor het ongewisse van veranderingen daarin. Ondanks hun progressieve pretenties of althans hun pretentie niet conservatief te zijn zijn politici die deel uitmaken van de gevestigde orde geneigd zolang mogelijk vast te houden aan vertrouwd geraakte structuren, hoe problematisch die ook geworden zijn.
Politieke en bestuurlijke vernieuwing vereist veel geduld en een lange termijn perspectief.[1] En daar ontbreekt het veelal aan. Zo hebben de meeste politieke vernieuwers van de jaren zestig zich na de mislukking van hun streven snel weer aangepast aan de oude politiek en dat streven ondergeschikt gemaakt aan hun persoonlijke ambities.
Een belangrijke remmende factor bij het streven naar versterking van het democratisch gehalte van ons staatsbestel is ongetwijfeld onze diepgewortelde regententraditie en de daarmee samenhangende neiging het democratiseringsproces te versmallen tot regeren voor, ten dienste van het volk als voornamelijk consumenten van overheidsbeleid en het accent zo weinig mogelijk te leggen op regeren met actieve steun en participatie van het volk. Dat heeft ertoe geleid dat zelfbewust democratisch burgerschap als grondslag van een democratische gemeenschap van vrije burgers hier lange tijd niet tot ontplooiing kon komen.
Vooral bij het streven naar verandering van gevestigde politieke structuren en de daarmee gelieerde politieke cultuur beseft men eens temeer wat de socioloog Max Weber opgemerkt heeft over de aard van de politiek in zijn bekende publicatie Politik als Beruf (1919). ‘Politiek’, zo schrijft hij, ‘betekent krachtig en langzaam in harde planken boren met passie en onderscheidingsvermogen’. En met de nodige frustratietolerantie, voeg ik er zelf aan toe.
Belangrijkste vernieuwingsimpulsen
De belangrijkste stimulans tot aanpassing van de politieke cultuur en structuur ontspruit in de regel aan invloeden vanuit de samenleving en vanuit het buitenland. Zo is het snel groeiende secularisatieproces in confessionele kringen sinds de jaren zestig een veel belangrijker factor geweest als bron van politieke deconfessionalisering en ontzuiling dan de naoorlogse Doorbraakstrijd van de PvdA. In Nederland zijn de belangrijkste politiek-bestuurlijke veranderingsprocessen vooral het gevolg geweest van buitenlandse pressie. De vestiging van een modern nationaal staatsbestel met een meer gecentraliseerd staatsgezag is pas eind achttiende eeuw in de Bataafse Republiek gerealiseerd dankzij Franse interventie in 1795 nadat eerdere pogingen in die richting de kop waren ingedrukt. Zo wees de prominente jurist S. van Slingelandt al in 1716 en 1717 in verscheidene nota’s op de noodzaak gewestelijke en stedelijke autonomie in te perken ten gunste van een sterker centraal gezag. Maar diens aandrang in die richting werd door het toenmalige regentenbewind bekwaam op de achtergrond gedrukt door hem tot raadpensionaris van Holland te benoemen op voorwaarde dat hij voortaan zijn hervormingsdrang zou opgeven. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw heeft de rebellerende Patriottenbeweging een nieuwe en veel bedreigender poging in die richting ondernomen die zich ook richtte tegen het verstikkende regentennepotisme dat het openbaar bestuur praktisch tot een familie-aangelegenheid van de regentenstand gemaakt had. En die rebellie kon slechts met inschakeling van militair (Pruisisch) geweld onderdrukt worden.
De ingrijpende grondwetsherziening die Thorbecke in de jaren veertig van de negentiende eeuw noodzakelijk achtte en in 1844 als pril Tweede Kamerlid met acht andere kamerleden aan de orde stelde, had aanvankelijk geen schijn van kans. Maar dankzij de Franse revolutie van 1848 kreeg hij plotseling een nieuwe kans. En die heeft hij toen onmiddellijk met succes benut. De pacificatie tussen confessioneel rechts dat zich sterk maakte voor financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar lager onderwijs en seculier links dat zich inzette voor algemeen kiesrecht werd mede mogelijk onder invloed van de Eerste Wereldoorlog. En de dekolonisatie van ons koninkrijk in 1950 kwam pas tot stand na forse Amerikaanse pressie.
[1] Zie voor de theoretische achtergrond van bestuurlijke vernieuwingsprocessen: N.J.M. Nelissen, Vernieuwing van bestuur - inspirerende visies, 1996