Voortgezette discussie over de verdediging van een middenpositie

Civis Mundi Digitaal #6

door Wim Couwenberg

Voortgezette discussie over de verdediging van een middenpositie

Wim Couwenberg

 

Middenpositie en mainstream-denken

In discussies over het links-rechts schema en de tweedeling progressief-conservatief komt het positioneren in het politieke midden er in de regel heel bekaaid af. Het is een positie die weinig serieus genomen word en waaraan dan ook op intellectueel niveau nauwelijks aandacht geschonken wordt. Ik heb dat sinds eind jaren ’50 wel gedaan[1], maar dat heeft weinig weerklank gevonden. In een themanummer van Civis Mundi heb ik die positie eens gekarakteriseerd als theoretisch verwaarloosd, ideologisch veracht, maar electoraal (om opportunistische redenen) sterk begeerd.[2] Ik ben Wim Rietdijk dan ook erkentelijk dat hij die middenpositie in Civis Mundi 5, 2011 wel serieus genomen heeft en daar met een geharnast betoog tegen ten strijde getrokken is. Daardoor komt er eindelijk een intellectuele discussie op gang. Ik heb dat beantwoord door die positie nog eens politiek-filosofisch te onderbouwen.

Rietdijk associeert die middenpositie met mainstream-denken en steun aan gevestigde belangen en oligarchische machtsvorming. De politieke ironie is in dit verband, dat het verdedigen van een middenpositie in Nederland tot in de jaren ’90 min of meer taboe, want wat afweek van de politieke mainstream. Dat gold ook voor het CDA dat altijd als voornaamste exponent van het politieke midden beschouwd wordt. Maar, zoals ik al eerder uiteen gezet heb, werd ik bij de voorbereiding van het CDA met mijn verdediging van een middenpositie voor het CDA als een ongewenste stoorzender aangemerkt, in strijd als dat geacht werd met een christelijk of evangelisch radicale gezindheid. Zo’n middenpositie werd ook principieel afgewezen omdat zij neigt naar een pragmatische opstelling in politieke kwesties.

Opvallend is dat het CDA een uitspraak over zijn politieke opstelling steeds uit de weg gaat. Het wijst een positie links of rechts van het midden af, maar ook een middenpositie. Dit geldt trouwens evenzeer voor de ChristenUnie. Christelijke inspiratie is het enige houvast dat zij bieden. Maar in de praktijk blijkt dat heel verschillend uit te pakken en blijkt het CDA bij voorkeur pragmatisch te opereren, al wijst het pragmatisme zoals gezegd principieel af. Tot in de jaren ’90 gold het opkomen voor een middenpositie in het algemeen als afwijkend gedrag. Nu D66 zich zo pontificaal in het politieke midden positioneert, herinner ik eraan dat ook die partij daar jarenlang evenmin mee geassocieerd wilde worden.

Dat een middenpositie in de praktijk identiek zou zijn met mainstream-denken zoals Rietdijk stelt, is niet moeilijk te weerleggen. Zo heb ik bijvoorbeeld uitgaande van een polair-dialectisch werkelijkheidsbesef en daarmee samenhangende middenpositie afwijkende standpunten ingenomen in een reeks van politieke kwesties zoals het migratie-en integratiebeleid (begin jaren ’80), politiek en bestuurlijke vernieuwing (sinds de jaren ’60), het Israëlisch-Palestijnse conflict (sinds de jaren ’90), in het denken over Europese integratie (voorstander van een federaal Europa om democratische en politiek realistische redenen in afwijking van het heersende staatsnationalistische standpunt inzake Europese integratie sinds het begin van de 21e eeuw), over de Benelux (voorstander politieke unie), over nationale identiteit (o.a. in meerdere Civis Mundi jaarboeken vertolkt), over drugsbestrijding (voorstander van legalisering van softdrugs, zoals in dit nummer opnieuw bepleit), de maakbaarheid van de mens (een middenpositie tussen bioconservatieven en transhumanisten) en modernisering van de monarchie in eerdere publicaties van Civis Mundi. In mijn constitutionele rechtstheorie heb ik als uitvloeisel van mijn polair dialectisch werkelijkheidsbesef ook nadrukkelijk gekozen voor een middenweg tussen natuurrechtelijke denken en rechtspositivisme en daarmee ook voor een afwijkend standpunt. Aan het slot kom ik hier nader op terug.[3] De ijzeren wet van de oligarchie van Robert Michels, waar Rietdijk ook naar verwijst in zijn kritiek op mij en mijn middenpositie, heb ik zelf herhaaldelijk in stelling gebracht om oligarchische machtsverhoudingen te signaleren en te kritiseren.[4]

En is het alternatief van een middenpositie zoveel beter? Heeft politiek links zich niet vaak pijnlijk vergist in de beoordeling en aanpak van maatschappelijke en politieke ontwikkeling en problemen? En zijn radicale uitingen daarvan niet vaak ernstig ontspoord? Politiek rechts heeft op zijn beurt veel moderniserende ontwikkelingen afgeremd en vertraagd en is in zijn radicale uitingen niet minder ontspoord. Een middenpositie schept bovendien grotere ruimte voor politiek onafhankelijk denken. In die positie is men meer gevrijwaard van de invloed van groepsvooroordelen.

 

Vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid

De politieke ironie is in dit verband ook dat Rietdijk in de publieke opinie als een rechtse denker geldt, terwijl hij zichzelf als een  uitgesproken progressief denker ziet, wat in zijn visie identiek is met een linkse denker. In zijn denken gaat hij namelijk principieel uit van het waardenstelsel van de Verlichting en daarmee gericht op intellectuele en maatschappelijke vooruitgang en zich afzettend tegen alles wat daar tegenin gaat, wat in zijn visie identiek is met rechts of conservatief. De tweedeling progressief-conservatief is evenals het links-rechts schema een product van het moderne politieke denken. Het is derhalve een historisch-relatief fenomeen. De invulling ervan wisselt met de veranderende politieke en maatschappelijke context waarin die tweedeling aan de orde is en de accentverschuivingen die zich binnen het pluralistische waardenstelsel van de Verlichting in de loop van de tijd voltrekken. Denk bijvoorbeeld aan de spanningsrelatie tussen vrijheid en gelijkheid en de ideologische polarisatie tussen liberalisme (primaat vrijheid) en socialisme (primaat gelijkheid).

In de tweede helft van de vorige eeuw tekent zich echter een proces van ideologische convergentie af tussen die twee waarden en ideologieën en daarmee een tendens naar het politieke midden. Een theoretische onderbouwing hiervan vinden we in zekere zin in het bekende werk van de Amerikaanse rechtsfilosoof J. Rawls A Theory of Justice (1972). De spanning tussen de klassiek-liberale vrijheidsidee en de sociaal-democratische gelijkheidsidee is in die theorie op een originele, zij het omstreden wijze overbrugd. Als rechtvaardig geldt daarin een samenleving als zij zo ingericht is dat zij de grootst mogelijke vrijheid voor iedere burger garandeert en tegelijk de grootst mogelijke gelijkheid realiseert door alleen die ongelijkheden toe te laten waarvan redelijkerwijze te verwachten valt dat zij tot voordeel strekken van iedereen, in het bijzonder de minder bedeelden. Bovendien moeten die ongelijke posities voor allen toegankelijk zijn. Een samenleving die zo is ingericht, moet voor iedereen aanvaardbaar zijn, vindt Rawls.

Rawls deed dat met behulp van een abstract gedachte-experiment en abstraheerde daarmee van de maatschappelijke en ideologische context van zijn tijd. In feite was zijn theorie echter een rechtsfilosofische fundering en expressie van de ideologische convergentie tussen liberale en sociaal-democratische opvattingen van rechtvaardigheid die in zijn tijd groeiende was. Zijn theorie heeft uitsluitend betrekking op de normatieve basisstructuur van de samenleving. Als zodanig heeft zij de basis gelegd voor een meer objectieve afweging tussen liberale en sociaal-democratische opvattingen van rechtvaardigheid. In het liberale denken staat daarbij vanouds het beginsel van evenredigheid centraal - vandaar het prestatiebeginsel als vanzelfsprekende maatstaf voor een rechtvaardige inkomensverdeling -; in het socialistische denken is dat het gelijkheidsbeginsel dat in het liberale denken lange tijd beperkt gebleven is tot gelijkheid voor de wet. Het is daarna wel verruimd tot gelijkheid van kansen (meritocratie). Van sociaal-democratische zijde is men daarop in feite ook teruggevallen, nadat gelijkheid van resultaten geen realiseerbaar en daarmee plausibel perspectief bleek te zijn.

 

Dialectiek der Verlichting

Wat zich nu als links of progressief benoemt, identificeert zich niet langer met progressiviteit in de oorspronkelijke zin des woords, zoals Rietdijk nog altijd geneigd is te doen. Men heeft daar oog gekregen voor de dialectiek van de verlichte vooruitgangsidee. Het scherpst is dat tot uitdrukking gebracht door oorspronkelijk marxistische denkers als Adorno en Horkheimer. Dezelfde cultuurkrachten en -waarden die emancipatieprocessen, dus vooruitgang, op gang brengen, dragen tegelijk de kiemen in zich van het tegendeel, aldus deze linkse denkers. Zij noemden hun boek dan ook terecht Dialektik der Aufklärung (1947). Zij relativeerden daarmee - m.i. terecht - de pretenties van de Verlichting. In de polaire dialectiek van het historische proces waarin het emancipatiemotief onlosmakelijk verweven raakt met het machtsbeginsel blijken emancipatorische vruchten, eenmaal opgeborgen in juridische teksten en documenten, snel hun smaak te verliezen en worden emancipatorische idealen, zodra zij in instituties belichaamd zijn, makkelijk tot fraseologie of verkeren zij zelfs in hun tegendeel. Die neiging tot conservatieve verstarring en zelfs tot ontaarding en corruptie treedt in bijna iedere emancipatiebeweging op zodra zij zich institutionaliseert en succes heeft. Het is een tendens die ook optreedt in religieuze bewegingen, zodra zij hun continuïteit veilig stellen in institutioneel, i.c. kerkelijk verband en deel gaan uitmaken van de gevestigde orde. Na verloop van tijd worden zij van middel tot heil steeds meer een doel in zichzelf.

De loop der historie spot voortdurend met menselijke intenties en pretenties. Ondanks alle daaraan verbonden pretenties van beheersing en bevrijding en lineaire progressie dankzij wetenschap, technologie en rationeel bestuur ontkomt het westerse moderniserings- en emancipatieproces daar evenmin aan en pakt dit in de praktijk telkens weer anders uit dan de bedoeling was. Ook in linkse kringen krijgt men oog voor die complexe verwevenheid van positiviteit en negativiteit in historische processen en voor de onbedoelde negatieve neveneffecten van het emancipatorische vooruitgangsstreven.

Rietdijk is daar zeker niet blind voor. Maar, zo begrijp ik hem, dat deugt natuurlijk niet. En die verwording moet telkens opnieuw ontmaskerd worden. Daar ben ik het gaarne mee eens en daarom is de strijd voor verlichting en vooruitgang een "continuing story" met telkens nieuwe afleveringen waarin emancipatorische winst en verlies geboekt worden. Voor die ontmaskering heb ik mijzelf regelmatig ingezet. Ik heb dat vooral toegespitst op de relatie tussen ideologische intenties en pretenties en het machtsbeginsel. Op termijn, zo heb ik veelvuldig uiteengezet, wordt het machtsbeginsel van middel in dienst van ideologische pretenties steeds weer doel in zichzelf. Ik heb dat o.a. gesignaleerd met betrekking tot het communisme, de sociaal- en de christendemocratie. Ik heb in dit verband ook de hypocrisie ontmaskerd zowel van sociaaldemocraten, die in strijd met hun progressieve pretenties zich in feite in verdergaande mate conformeren aan de bestaande politieke en maatschappelijk orde; als van christendemocraten die achter de fraaie idealistische façade van een christelijk geïnspireerde politiek voornamelijk bezig zijn met werken aan hun politieke en maatschappelijke carrière. Ook de hypocrisie van de westerse twee-statenoplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict heb ik aan de kaak gesteld. Vanuit die politiek-realistische optiek heb ik eveneens de liberale idee van de rechtsstaat en de internationale rechtsorde in zekere mate ter discussie gesteld.[5]

 

Geïntegreerde en dualistische dialectiek

De polaire dialectiek als juist toegelicht is continu werkzaam in de maatschappelijke ontwikkeling. Zoals ik in mijn theoretische verantwoording nog eens uiteen gezet heb, beweegt die dialectiek zich voortdurend heen en weer tussen de polaire aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid, zoals gezag en vrijheid, gemeenschap en individu, recht en macht, norm en feit, goed en kwaad, integratie en differentiatie, universaliteit en particulariteit, rationaliteit/verlichting en emotionaliteit/romantiek, subjectiviteit en objectiviteit, het masculiene en het feminiene aspect van het mens-zijn, concurrentie en samenwerking, continuïteit en verandering, rechten en plichten, lotsbestemming en zelfbestemming, enz.

Die polariteiten, ook wel aangeduid als binaire tegenstellingen, kunnen worden opgevat als een geïntegreerde (twee in een) of als een gepolariseerde (dualistische) spanningsrelatie. In een geïntegreerde visie worden de polen van die relatie gezien als logisch onverenigbaar, maar ontologisch onverbrekelijk met elkaar verbonden en gaat het derhalve telkens opnieuw om het vinden van een redelijk-verantwoorde balans, een dynamisch evenwicht tussen beide polen, ‘une balance des contraires’. De antinomieën van de sociale en politieke werkelijkheid lossen zich derhalve niet op in een hogere synthese, zoals bij Hegel, maar handhaven zich in een zekere balans in voortdurende beweging. Hier ligt m.i. het essentiële verschil tussen de strijd van Rietdijk voor Verlichting en Vooruitgang en mijn interpretatie hiervan.

Diens strijd staat in het teken van blijmoedig vooruitgangsoptimisme in de geest van de Verlichting van de 18e eeuw en richt zich dus tegen het pessimistische denkbeeld van conservatieve denkers die bij voorbaat uitgaan van een teleurstellende afloop van al die hooggestemde interventies van progressieve zijde in de loop van de geschiedenis en daarvan dan ook afzien. Vanuit een middenpositie ligt het voor de hand beide posities achter zich te laten en in de geest van de verlichting wel te streven naar betere levenskansen en -perspectieven van mensen en hun sociale milieu, zij het wel in de verwachting dat het niet zelden met veel frustraties gepaard gaat en het resultaat minder positief uitpakt dan bedoeld en soms zelfs ronduit slecht.

 

Kijken met twee ogen

Kenmerkend voor het ideologische denken in de opbouwfase van de moderniteit (1789-1989), waarin het politieke denken van Rietdijk geworteld is, is een gepolariseerd of-of denken dat absolute scheidingen maakt, waar in feite sprake is van interdependentie, polaire samenhang en had als uitvloeisel een eendimensionaal mens- en wereldbeeld dat gestalte krijgt in de talrijke ‘ismen’ van dat tijdperk. Het links-rechts schema is daar eveneens een politieke vrucht van. Kenmerkend voor de politieke ontwikkeling in het postideologische tijdperk is een tendens naar een ideologisch meer integrerende denkwijze, het kijken met twee ogen: een analytisch, splitsend en een integrerend oog.

Met het verslapt raken van de ideologische polarisatiekramp van weleer groeit in deze tijd de ontvankelijkheid voor het zoeken naar een adequate balans tussen op het oog tegenstrijdige waarden en wensen, zoals het stimuleren van zelfverantwoordelijkheid en gemeenschapszin, economische dynamiek en sociale bescherming, vrije markt en ecologische duurzaamheid, globalisering en hernieuwde accentuering van lokaal-, regionaal en nationaal identiteitsbesef (de zg. global paradox). Een actuele vertaling van die omslag van antagonistisch (of-of) naar polair-dialectisch (en-en) denken vinden we in nieuwe concepten als maatschappelijk verantwoord ondernemen; duurzame ontwikkeling, de sociaaldemocratische Derde Weg (het combineren van de sterke kanten van markt en staat), enz. Die tendens komt op filosofisch niveau tot uitdrukking in de roep om een integraal mens- en wereldbeeld[6]

 

 


[1] Zie S.W. Couwenberg, De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959 p.

[2] Zie Progressiviteit en conservatisme anno 1979 I, Civis Mundi, mei 1979, p. 90

[3] Zie S.W. Couwenberg,, Gezag en Vrijheid, 1991, pp. 197-199

[4] Zie S.W. Couwenberg, Opstand der burgers, Civis Mundi Jaarboek 2004, p. 65 en 170/171; idem, Tijdsein, Civis Mundi Jaarboek 2011, p. 102-103

[5] Zie S.W. Couwenberg, Tijdsein. Peiling en perspectief van deze tijd, 2011, p. 249-253

[6] Zie o.a. K. van Egmond, Een vorm van beschaving, 2010