Civis Mundi Digitaal #6
Wim Rietdijk
Enige van Couwenbergs aandachtspunten even terzijde latend - de relatie van een middenpositie en mainstreamdenken, progressiviteit en emancipatie, John Rawls’ A Theory of Justice, de tijdgebondenheid van het recht, mijn linkse of rechtse signatuur, macht als middel of als doel.... -, concentreer ik me op vier kernbezwaren tegen zo’n positie.
1. Couwenberg laat onverlet het betoog in mijn vorige stukken (# # 4 en 5, 2011), waarop ik beneden nog terugkom, en dat behelst dat men de daar gereleveerde gotspes (die we aan het einde van dit punt 1. herhalen en die met tientallen andere kunnen worden aangevuld) niet zinvol kan benaderen door het deels integreren van polaire tegendelen of door middendenken meer algemeen. We recapituleren de gotspes in kwestie:
(a) Criminelen mogen zich voortplanten tot in de gevangenis, en 600 Amsterdamse veelplegers werden zo’n 30 maal aangehouden en weer vrijgelaten;
(b) Onze elites besteden geen aandacht aan de alarmerende omstandigheid dat hoger opgeleide vrouwen aanzienlijk minder nakomelingen plegen te hebben dan anderen;
(c) Ondanks het feit dat 57 % van de Nederlanders het toestaan van massa-immigratie de grootste beleidsfout acht van alle tijden, bleef dit onderwerp decennialang taboe;
(d) Zonder noemenswaardig protest kocht museum Boymans-Van Beuningen een met pindakaas ingesmeerde vloer aan als kunstobject;
(e) Over Brenninckmeijers voorstel tot radicale vereenvoudiging van civiele procedures werd na zijn inaugurele rede in 1994 nauwelijks meer gesproken, ondanks het feit dat in Engeland en vele andere landen het recht door hypercomplicatie en duurte nog maar voor een minderheid toegankelijk is. We voegen nog toe:
(f) Advocaten zijn niet verplicht de waarheid te stellen boven het belang van hun cliënt, wat een onthullend licht werpt op de prioriteiten in het gangbare waardenstelsel;
2. Couwenberg komt niet tot een vergelijking qua coherentie en eenvoud tussen enerzijds mijn Rode Draad-theorie van de sociale processen - die stelt dat de meeste onverklaarde ideeën en tendensen in de maatschappij passen in één kader van onbewuste anti-verlichte belangen - en anderzijds de toch wat "ondoorzichtige brei" die ontstaat als we van die (talrijke) onder 1. bedoelde polaire tegendelen (tijdgebonden) evenwichten gaan nastreven. [Voor die Rode Draad-theorie zie men mijn The Scientifization of Culture (1994) en gelijknamige website.]
3. Hij lijkt niet geheel de portee tot zich te laten doordringen - bij zijn nadruk op tijdsgebonden waarheden die corresponderen met vele mogelijke integraties van polair tegengestelde posities - van een vérstrekkende uitspraak van de Franse denker Jean-François Revel. Een uitspraak die in één zin in feite alles wat zweemt naar relativisme treft als een mokerslag. Revel merkte namelijk op: "Er moet wel zoiets bestaan als objectiviteit, omdat het zo buitengewoon duidelijk is wat het tegenovergestelde ervan vormt". Dit is een argument waartegen niets kan worden ingebracht. Wanneer er immers beweringen, gevolgtrekkingen of gedragswijzen bestaan die evident het tegendeel vormen van objectiviteit (men denke aan toespraken van Joseph Goebbels of aan het gerechtelijk onderzoek waarop de aanvankelijke veroordeling wegens spionage was gebaseerd van de Franse officier Alfred Dreyfus), dan moet et iets bestaan waarmee die beweringen et cetera strijdig zijn; dat precies is dan objectiviteit.
4. Couwenberg komt ook weer terecht bij verkeerde bontgenoten wanneer hij met zijn middendenken in het kamp dreigt te geraken van hen die van het brandmerken als "extreem" van "ongewenste" opvattingen (eugenetica, laag IQ bij de meeste Derde-Wereldimmigranten,...) een centraal strijdmiddel maakten. Hij dreigt te belanden in het kamp van de "gematigde wéldenkers" die taboe-overtreding en knuppels in hoenderhokken mijden, als hij niet vaker met zijn middendenken zelf in flagrant principieel conflict komt met die wéldenkers dan alleen door de loffelijke gastvrijheid die hij mij zo vaak bood om in zijn blad tegen taboes in te gaan.
Ik blijf ook vragen: Hoe leidt middendenken tot een aanklacht tegen het radicale falen van met name ons intellectuele establishment zoals dat blijkt uit zaken als het zwijgen ervan bij de vele taboes, gotspes en geïdeologiseerde standpunten? We hebben daarbij niet zoveel aan het deels integreren van polaire posities. Couwenberg vermijdt ook niet geheel de schijn van affiniteit met het op niets reëels gebaseerde woordenspel van Hegel, Marx en anderen rondom het begrip "dialectiek", dat op zijn minst naar de geest strijdig is met ons citaat van Revel. Het integreren van polaire tegendelen heeft een strekking van relativering en verzoening die inderdaad niet zelden humaniserend werkt maar die niet relevant is voor de praktijk van het ter discussie stellen van taboes en gotspes zoals verbonden met machtsprocessen en -instrumenten en met de huidige "contrarevolutie tegen de rede". Geen enkele integratie (van polairiteiten) of relativering mag ons verzoenen met ancien régimes, seksuele of andere irrationele taboes of met wat in de affaire Buikhuisen gebeurde.
Mijn kritiek op Couwenbergs middendenken en die op zijn "flirt met relativisme" zijn verwant. Immers, wanneer men bijvoorbeeld bereid is tot veel "historische tolerantie" ten aanzien van evenwichten en accenten bij polaire tegenstellingen zoals gezag en vrijheid, rechten en plichten of individualiteit versus collectiviteit, dan is men dicht bij relativisme. Mijn eigen standpunt wordt hier aangegeven door een eerdere uitspraak: "Het kwaad is een even objectief verschijnsel als het lijden dat er het gevolg van is". In mijn al genoemde The Scientifization of Cultue (Ch. 1) betoogde ik dat het optimaliseren van welzijn een objectieve standaard vormt voor de moraal, en wel omdat welzijn de enige grootheid is die redelijk beargumenteerd als "wenselijk" kan worden gelegitimeerd. In feite sluit Couwenberg zich daar ook bij aan, want hij aanvaardt het zg. pragmatische legitimiteitsbeginsel voor het recht, zoals geformuleerd door Cliteur: dát recht (en andere instellingen) kan in redelijkheid als absolute norm worden gehanteerd dat in de samenleving de meeste menswaardigheid en redelijkheid produceert.
Couwenberg laat de mogelijkheid open dat een autoritair recht in eerdere historische perioden onvermijdelijk is geweest voor orde en staatsvormig. Men kan zich dan weer afvragen of dat autoritaire recht en diverse andere cultuurbestanddelen niet vaak ook verstarrend en vertragend hebben gewerkt, zozeer dat de autoritaire ambiance van vóór 1789 zelfs niet in praktische zin als historische noodzaak zou kunnen gelden en als zodanig worden gelegitimeerd en gerelativeerd. Ikzelf meen dat de pijnbank, de Inquisitie en de erfelijke standenvoorrechten en uitbuiting door niets kunnen worden geëxcuseerd.