Civis Mundi Digitaal #7
Frans Wuijts
Momenteel bestudeer ik de proza-Edda, geschreven door de IJslander skald Snorri Sturluson. Die bevat mythologische verhalen uit de periode tussen de 9de en 12de eeuw, maar is pas in de dertiende eeuw door hem opgeschreven. De Edda beschrijft de handelingen en lotgevallen van de Noordse goden en geeft de oude Noordse kosmogonie van het heelal weer in prachtige beelden.
Met hun nog ’magische’ bewustzijn beleefden de oude Germanen heel direct de godenwereld totdat het voor hen smartelijke proces van de ‘godenschemering’ geleidelijk intrad. Intussen heeft deze ‘Ragnarok’, de ondergang van de goden of ’Götterdämmerung’, zich zodanig voortgezet dat bijvoorbeeld hersenwetenschappers nog slechts veronderstellen dat de temporaal- of slaapkwab religieuze beelden voortbrengt in geval van epilepsie of onder stressvolle omstandigheden, als ware het hallucinaties. Religie, gereduceerd tot waanbeelden, ‘geproduceerd’ door een hersenkwab.
De Germanen leken in staat goden te herkennen en met ze te communiceren. De huidige mensenhersenen zijn blijkbaar inmiddels zover ’gedegenereerd’ dat ze dat vermogen geleidelijk aan hebben verloren. Is hier inderdaad sprake van een degeneratieve ontwikkeling? Of juist van vooruitgang?
We kunnen deze redenatie ook in omgekeerde richting doortrekken en veronderstellen dat naar mate hersenen minder ver ontwikkeld zijn de ’communio’ met de godenwereld toeneemt. Tot aan het ’punt’ dat we moeten vaststellen dat de mens geleidelijk aan één wordt met de godenwereld aan het begin van de schepping en nog zonder ’aangelegde’ hersenen.
Hier ontstaat voor mij het oeroude beeld van de mens, stammend uit de geestelijk-goddelijke wereld en daar naar terugkerend na zijn sterven.
Ik kan er iets van navoelen als ik ‘s nachts naar de heldere sterrenhemel kijk. Ik voel me dan heel nietig ten opzichte van het immense heelal. En tegelijkertijd kan ik voelen dat ik er deel van uitmaak, dat het heelal in mij leeft.
Catechismus
In mijn opvoeding heb ik een Rooms-katholiek verhaal over het hiernamaals meegekregen. Op de vrijdagmiddag tijdens de tekenles werd mij als lagere schoolleerling de catechismus overhoord. Dan werd mij gevraagd: ‘Waartoe zijn wij op aarde’? Het antwoord had ik uit mijn hoofd geleerd: ‘Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn’.
Later werd daar aan toegevoegd dat we na ons sterven in een staat van genade verenigd zouden worden met Christus in de hemel. Was die staat van genade niet geheel aanwezig, dan volgde er in de eerste fase na het sterven nog een periode van het vagevuur, waarin de ziel wordt gelouterd. Ik kreeg daarbij het gevoel dat dit een periode is die niet zonder smart wordt ondergaan. Daarom was het zaak tijdens mijn leven zo weinig mogelijk streken uit te halen en goed mijn best te doen. Als dat dan soms mislukte, dan was daar de Biecht waarin mijn kinderzonden werden vergeven. Maar aangezien ik me er niet zo van bewust was wat wel of niet zondig was, bedacht ik er enkele. Zo kreeg ik absolutie over niet begane zonden en na drie Onze Vaders en Weesgegroetjes stond ik weer buiten met een schone lei.
Dan was er ook nog een hel. Die was eeuwigdurend bestemd voor wie bewust doodzonden had begaan. Ik kon me niet voorstellen dat mij dat zou overkomen.
Uitzicht op het levenseinde - Scenario’s
In het grotere bedrijfsleven is het denken in scenario’s voor de toekomst van belang in het kader van de strategische beleidsvorming. Scenariostudies zijn gebaseerd op de gedachte dat de toekomst niet te voorspellen is; je kunt je er echter wel op voorbereiden door over mogelijke ontwikkelingen na te denken. In beginsel blijft ook het meest onwaarschijnlijke niet buiten schot. Het scenario waarover de minste informatie beschikbaar of verkrijgbaar is, valt echter af voor de te kiezen strategie. Wijze leiders nemen geen besluiten waaraan risico’s kunnen zijn verbonden die zij niet kunnen inschatten of overzien.
Betrek ik dit scenariodenken op de toekomst na mijn sterven dan zijn - afhankelijk van mijn mensbeeld (zie verder in dit artikel) - in principe twee soorten scenario’s denkbaar: een scenario zonder en met een ‘postmortaal levensperspectief’. Tussen ‘zonder’ en ‘met’ is er geen ‘tussen’. Net zo min als ‘een beetje zwanger’ mogelijk is, geldt dit ook voor ‘een beetje dood’.
[Overigens heb ik enige moeite met het begrip ‘postmortaal levensperspectief’. Er wordt een perspectief mee bedoeld waarin ‘ruimte’ wordt geschapen voor meer dan een ‘dood=dood’. Zouden we wellicht kunnen volstaan met het begrip ‘postmortaal perspectief’? Want het is nog maar de vraag of er ‘leven’ is na het sterven. Het klinkt immers als een tegenstrijdigheid. Leven en dood zijn niet verenigbaar. Dood is inderdaad dood. Na het sterven treedt de dood in. ‘De levensgeesten zijn dan geweken’ zeggen we. Ons fysieke lichaam valt uit elkaar, ‘keert weder tot stof’. Het lichaam verliest zijn vorm en wordt opgenomen in de stoffelijke wereld, wel of niet begraven of als as verstrooid. Of er na de dood nog iets anders van ons resteert dan stoffelijkheid? Bestaat er leven zonder stof? Of is dit slechts beeldspraak? Welke voorstellingen kunnen wij ons dan wel maken van een onstoffelijk postmortaal perspectief?]
Over het hiernamaals heersen bij velen twijfel, onzekerheid en zelfs angst.
Twijfel refereert aan ons denken en wel of niet geïnformeerd zijn. Door informatie te verzamelen en daarover na te denken, kunnen we twijfel opheffen. Er is over zienswijzen op het hiernamaals veel documentatie beschikbaar. We kunnen denken dat we daarmee inzicht in het hiernamaals hebben verworven of we vertrouwen op de mededelingen van geestelijke autoriteiten. Voor velen is dit voldoende. Dat hoeft echter niet voor iedereen te gelden. Het gevoel is hierin een subtiele graadmeter.
Onzekerheid wordt gevoed vanuit ons voelen. We kunnen ons grondig in de hiernamaalsdocumentatie hebben verdiept, maar de twijfel kan blijven knagen. Nog sterker, in ons gevoel kan onzekerheid na-ijlen. Zou het echt wel zo zijn? Er kan innerlijke onrust door ontstaan. Gevoelsmatig nare gedachteassociaties met het sterven kunnen nare, deprimerende gevoelens teweeg brengen.
Angst huist dieper. Tot in onze onbewuste wil. We hebben daar maar amper stuur over. Angst kan vooral optreden als het onbekende een ingrijpend karakter lijkt te hebben voor ons leven. Hechten wij (te) sterk aan ons leven, dan krijgt angst - indien inzicht en vertrouwen in een perspectief ontbreken - volop de kans.
Voor managers is het niet ongebruikelijk om ten behoeve van hun besluitvorming te rade te gaan bij managementliteratuur en managementhandboeken. Ook voor het verkrijgen van inzicht in het stervensvraagstuk is ‘dergelijke’ literatuur ruimschoots voor handen. Zowel voor wie zich wil verdiepen in mogelijke varianten over het beeld van het hiernamaals (er bestaat een heus ‘Handboek voor het hiernamaals’) als over vrijwillige levensbeëindiging zoals euthanasie en hulp bij zelfdoding. Ook voor stervensbegeleiding, gericht op een hiernamaals of op een dood=dood.
Voor de manager van ons eigen leven (dat zijn we zelf) staan de volgende scenario’s ter beschikking: [Ik houd voorlopig het begrip ‘postmortaal levensperspectief’ maar even aan om het niet ingewikkelder te maken].
Zonder ‘postmortaal levensperspectief’
Met een postmortaal levensperspectief:
Zoals hierboven aangestipt, hangen deze scenario’s direct samen met het mensbeeld dat wij denken. Niet iedereen is er zich van bewust dat er achter persoonlijke opvattingen over ‘de mens’ een mensbeeld kan schuil gaan, dat vaak min of meer ongemerkt is ingegeven door opvoeding en onderwijs, door een kerkgenootschap of religieuze beweging of door de media (wel of niet ‘social’).
Scenariodenken over het levenseinde, zoals hierboven beschreven, is heel ongebruikelijk. Voor een juiste oordeels- en besluitvorming kan het desondanks een goed hulpmiddel zijn . Lijkt me. Voor als je het echt niet meer weet, je gevoel geen duidelijke aanwijzingen of raad geeft en er behoefte is aan extra inzicht in de mens en overzicht over mensbeelden.
Het denken over de mens naar lichaam, ziel en geest
In het jaar 869 na Chr. vond binnen de toenmalige Rooms-katholieke Kerk het achtste oecumenische concilie van Constantinopel plaats. Tijdens dit concilie werd een besluit genomen dat verstrekkende gevolgen heeft gekregen voor de ontwikkeling van onze cultuur.
Tot die tijd was er met name bij theologen en filosofen sprake van een kijk op de mens (mensbeeld) in drieledige zin: de trichotomie van de mens naar lichaam, ziel en geest. Wellicht is dit drieledige beeld van de mens zelfs het oudst bekende mensbeeld. ‘Van oudsher is beklemtoond dat een mens uit drie dimensies bestaat: lichaam, ziel en geest. De ziel vormt de brug tussen lichaam en geest’ (Tjeu van den Berk 1999). De mens geschapen ‘naar Gods beeld en gelijkenis’, naar lichaam (schepsel), geest (schepper) en ziel (de verbinding tussen beiden). Daar is veel over gezegd en er wordt ook veel over gezwegen of ontkend.
De informatie over onze menselijke lichamelijkheid is en wordt in deze moderne tijd steeds meer concreet en zichtbaar. Althans dat lijkt zo. Maar wat we er eigenlijk van zien - tot in onze genen of hersenen - is niet anders dan een beeld van de buitenkant van de werkelijkheid. ‘Vertaald’ door elektronica. Analoog of digitaal. Tussen waarneming en feit schuiven steeds slimmere apparaten en daarmee worden bijvoorbeeld in de neurologie indrukwekkende ontdekkingen gedaan. Reparaties aan ons ‘fysieke mechanisme’ worden er ook steeds beter door mogelijk.
De begrippen ‘ziel’ en ‘geest’ geven aanvullende stof tot discussie over de waarnemingen van het wonder van het mensenlichaam. Apparaten voor het waarnemen van de ziel en geest zijn echter niet voorhanden. We zijn hier aangewezen op het vormen van eigen beelden met ons levende denken, zonder tussenkomst van dergelijke hulpmiddelen. Ziel en geest als beelden. We zullen deze op eigen kracht moeten scheppen.
Vraag je een willekeurige voorbijganger er iets over te zeggen dan wordt er al snel gehakkeld en gestameld. ‘Zijn dat niet twee woorden voor hetzelfde begrip?’ Heeft ‘ziel’ niet iets te maken met onze psyche? Zijn ziel en gevoel, emotie niet ongeveer hetzelfde?’ Is ‘geest’ niet ongeveer hetzelfde als ‘denken’? Onze taal geeft soms interessante aanknopingspunten die er iets meer helderheid in lijken te scheppen.
Zo zijn we soms benieuwd naar de ‘zielenroerselen’ van iemand die iets bijna onvoorstelbaars heeft gedaan. We denken dan wellicht aan gestoorde gedachten, gefrustreerde gevoelens en onvoorspelbaar gebleken wilsimpulsen. We vragen ons af wat hem heeft ‘bezield’. Soms treffen we ouderen aan met een nog heel jonge ziel. Of jongeren met een naar ons gevoel al oude ziel. Ook spreken we van ‘zielenpijn’ die we kunnen ervaren en er is zelfs sprake geweest van een ‘psychologie zonder ziel’, aangezien in een materialistische visie op de mens een ziel geen bestaansrecht heeft. Soms kan mooie muziek je dwars door de ziel snijden. Van een componist die met ‘bezieling’ zijn melodie heeft gecreëerd.
Het begrip ‘geest’ lijkt tegenwoordig al helemaal ongrijpbaar. Toch gebruiken we het regelmatig en we voelen wel ongeveer aan wat er mee wordt bedoeld. Hoewel exactheid meestal ontbreekt. ‘Ik voel me ‘geestelijk’ niet helemaal in orde’, wordt wel gezegd. Of er wordt gesproken over ‘geestelijk of verstandelijk gehandicapten’. Maar of ‘de geest’ of ‘het verstand’ echt gehandicapt zijn, blijft vaag. Wat weten wij daar eigenlijk van? We kennen de ‘geesteswetenschappen’, hebben ons ‘geestelijk erfgoed’ en we kunnen ons nog wel iets voorstellen bij onze ‘geestelijke ontwikkeling’ en ons ‘geestelijk leven’. Marga Klompé, een vroegere Nederlandse minister, noemde zichzelf ‘een onderzoekende geest’. Sommige mensen vertellen dat ze een ‘geestverschijning’ hebben gezien. ‘Met tegenwoordigheid van geest’ kun je ‘handelen in de geest’ van iemand die je wilt nastreven. Op basis van diens ‘geestesgoed’. Soms op een ‘geestige’ manier. Je kunt ineens ‘de geest geven’. De ‘levensgeesten’ zijn dan geweken. Steeds vaker slaan ook ‘de geesten der verwarring’ in de ‘geestesstrijd’ van deze tijd toe. Tot je ineens weer ‘de geest kunt krijgen’ en met ‘geestdrift’ een nieuwe weg kan inslaan.
Tijdens bovengenoemd concilie van Constantinopel werd het verstrekkende besluit genomen om het drieledige mensbeeld als het ware uit de weg te ruimen (Rudolf Steiner 1919). ‘Het werd’, zegt Steiner, ‘als dogma geproclameerd, dat de christen niet meer moet geloven aan een drieledig mensenwezen, maar aan een tweeledig. Het gold voortaan als ontoelaatbaar om te geloven in lichaam, ziel en geest en de middeleeuwse theologen en filosofen, die nog veel ‘wisten’ omtrent ‘de waarheid’, hadden grote moeite om deze te verloochenen, want de zogenaamde trichotomie - de geleding van de mens in lichaam, ziel en geest - werd als ketterij uitgeroepen. Ze moesten verkondigen dat de mens uit twee delen bestaat: lichaam en ziel, en niet uit lichaam, ziel en geest’.
Het lijkt er op dat het dogma van de tweeledigheid lijnrecht indruist tegen hetgeen duidelijk is uitgesproken door de apostel Paulus in de eerste brief aan de Tessalonicenzen 5:23:
‘Het vredeschenkende wezen Gods heilige heel uw zijn; en als één geheel worde uw geest en uw ziel en uw lichaam bewaard om onvertroebeld gereed te zijn voor de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus’.
Echter, de Rooms-katholieke kerk leert in haar catechismus dat ondanks het onderscheid dat Paulus in zijn bede maakt tussen ziel en geest, dit geen dualiteit in de ziel invoert.
Rudolf Steiner noemt dit ‘de dwaalleer, de waanvoorstelling van de tweeledigheid’. Die is volgens hem ook herkenbaar in de strijd tussen hetgeen men als het goede en als het kwade meent te zien, de strijd tussen hemel en hel.
In deze tijd is er met name in de (natuur)wetenschap en in het ‘moderne’ bewustzijn van veel mensen zelfs voor de tweeledigheid vrijwel geen plaats meer. Het woord ‘geest’ wordt nog wel genoemd, maar de inhoud ervan is leeg en de klank materieel. ‘Zoals een nier urine produceert, zo produceert het brein de geest’. De materie slaat de klok. Van de mens blijft er als het ware niet veel meer over dan een lichaamsmachine met een DNA-print, aangestuurd door een brein.
Moderne mensbeelden
In het boek ‘De levensloop van de mens’ (Lemniscaat 1976) beschrijft Bernard Lievegoed moderne mensbeelden. In principe zijn er volgens hem vier mensbeelden mogelijk. Hij noemt ze achtereenvolgens
Het mechanistisch-materialistisch mensbeeld herken ik in typeringen als ‘hersenen die werken als een computer’, ‘het hart is een pomp’, ‘het menselijk lichaam bestaat uit een gecompliceerd samenstel van moleculen en atomen’. Lievegoed schrijft: ‘Chemische processen in de mens moeten met chemische substanties aangevuld, bestuurd of beïnvloed worden. Dit ‘medische model’ voert tot een geneeskunde die met chemische middelen wil genezen en tevens tot onze farmaceutische industrie die deze chemische middelen met wagonladingen produceert en over de westerse mens uitstort’.
Het biologisch mensbeeld vinden we voornamelijk in het nativisme: de genetica of erfelijkheidsleer, in de neurobiologie en de zoölogie. ‘Wij zijn ons brein’, schrijft Dick Swaab, briljant en wereldvermaard hersenwetenschapper. En hersenonderzoeker Victor Lamme schreef het boek: ‘De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt de baas is in het brein’. Hij concludeert: ‘Niet ons zelfbewustzijn, dat bewuste en denkende ikje, is de baas, maar het machtige brein zelf. Dat brein is ons Ware Ik’. Onze introspectieve beleving van dat brein - onze ‘kwebbeldoos’, volgens Lamme - kijkt slechts toe’.
In de zoölogie ziet Lievegoed de mens beschreven ‘als niet meer dan’ het hoogste zoogdier, ontstaan door toevalsmutaties en selectie. ‘Met grote vreugde wordt hier het kleine gebied van vergelijkbaarheid van chimpanseegedrag breed uitgemeten, terwijl men blind schijnt te zijn voor het oneindig grote gebied van verschillen’.
Het psychologisch mensbeeld komen we volgens Lievegoed vooral tegen in het empirisme en het behaviorisme, zoals de gedragsleer en de stimulusrespons - psychologie. Wat mij daarin vooral is bijgebleven is de gedachte van de mens als een ‘black box’, van wie wij het innerlijk niet kunnen kennen. Slechts de buitenkant, het gedrag is kenbaar en beïnvloedbaar. De gedachte is dat als we de mens bejegenen met de juiste inputprikkels, de gewenste output, het gewenste gedrag ‘vanzelf’ tevoorschijn komt. Ook al lijkt de theorie achterhaald, vooral in de reclamewereld is deze optimistische gedachte met de intensieve herhaling van bijvoorbeeld dezelfde reclamespotjes nog steeds werkzaam evenals bij de ‘pricing strategy’ van producten voor wat betreft het gebruik van de psychologische prijzen. Men meent daarmee het koopgedrag en dus de omzet te kunnen beïnvloeden. Een prijs van € 9,99 oogt immers goedkoper dan de ronde HEMA-prijs van € 10, -?
Tenslotte het personalistisch-geestelijke mensbeeld. Het is volgens Lievegoed het oudste mensbeeld dat bekend is. ‘In alle oude spiritualistische culturen wordt de mens beschreven als van goddelijke oorsprong. Vooral vanwege zijn toekomstgerichtheid, het steeds op weg zijn in zijn ontwikkeling - bij sommige denkers ook door verschillende aardelevens heen - onderscheidt hij zich van het dier. Als belangrijke vertegenwoordigers van het personalisme noemt Lievegoed humanistisch psychologen als Rogers, Maslow, Frankl, Jung en Assagioli. Dit mensbeeld is volgens hem in een meest uitgewerkte en existentiële zin te vinden bij de Oostenrijkse filosoof en natuurwetenschappelijk denker Rudolf Steiner.
Achter deze vier mensbeelden kunnen we met enig ‘inbeeldingsvermogen’ de vier natuurrijken ontwaren: de minerale wereld, de plantenwereld, de dierenwereld en de wereld van de mens.
Mensbeeld en levenseinde
Terug naar de hierboven genoemde scenario’s voor postmortaal (levens)perspectief. Ik probeer me de verschillende mensbeelden onbevangen voor te stellen en deze niet alleen rationeel te doordenken, maar tevens te doorvoelen. Want ook ik kan voor keuzes komen te staan:
Het staat een ieder vrij hierin eigen keuzes te maken. Naar eigen geweten, inzicht of individueel gevoel. Voor mij is een advies van Rudolf Steiner hiertoe een belangrijke richtsnoer : ‘Regel elk van uw woorden en daden zó, dat u nooit in de vrije wil van een ander ingrijpt’. Maar wat zegt mijn eigen vrije wil? Of heeft mijn brein al keuzes gemaakt en ‘hobbelt’ mijn bewustzijn daar achteraan?
De keuze voor ter aardebestelling (element aarde) of crematie (element vuur) vind ik de minst lastige. In ons land kennen wij slechts deze twee vormen, eventueel in combinatie. Het zeemansgraf (element water) komt slechts bij uitzondering voor. En opvoeren aan de gieren (element lucht) zoals in Tibet is hier uitgesloten.
Ten aanzien van de andere keuzes zoals vrijwillige levensbeëindiging bij een voltooid leven, actieve euthanasie en (hulp bij) zelfdoding ben ik, zoals ik er nu over denk, voorlopig terughoudend. Maar dat kan anders uitpakken als ik voor de concrete situatie gesteld wordt.
Waarom voorlopig terughoudend?
Ik ga hiertoe even naar de website van de initiatiefgroep ‘Uit vrije wil’. Deze groep zet zich in ‘voor de stervenshulpverlening aan ouderen met een voltooid leven’. Daartoe is het ‘Burgerinitiatief voltooid leven’ geïnitieerd.
Ik citeer:
‘Doelstelling van het burgerinitiatief is:
’Legalisatie van stervenshulp aan ouderen die hun leven voltooid achten. Dit op hun uitdrukkelijk verzoek en onder voorwaarden van zorgvuldigheid en toetsbaarheid.’
Hierbij staat zelfbeschikking centraal. De beoogde stervenshulp (die nu strafbaar is) staat in de kou omdat de euthanasiewet gefocust is op ondraaglijk en uitzichtloos lijden met als grondslag een medisch classificeerbare ziekte of aandoening. Voor de stervenshulp aan ouderen met een voltooid leven, die gebaseerd is op verlies van kwaliteit van leven, introduceert Uit Vrije Wil een andere beroepsgroep hulpverleners’.
Getuige de vele instemmende reacties spreekt velen dit initiatief aan. Vooral het uitgangspunt van ‘zelfbeschikking’ valt goed. Tevens dat deze zelfbeschikking betrekking heeft op een eigen oordeel over het eigen leven, dat men zelf voltooid acht. Het eigen vrije oordeel en het eigen vrije besluit. Individuele vrijheid is hoogst nastrevenswaard. Het is een uiterst moderne insteek in deze tijd van voortschrijdende individualisering.
De motieven van leden van de initiatiefgroep zijn ook heel integer. Kort samengevat:
Hoe integer ook, naar mijn opvatting zien zij een factor over het hoofd. Het moet niet alleen een vrije beslissing zijn, maar ook een verantwoorde. Vrij en verantwoord gaan altijd hand in hand. De koppeling van ‘verantwoord’ aan ‘vrij’ kan ons behoeden voor ongelukken. Het geeft ons bescherming bij goed bedoelde integere, zelf gewilde keuzes die onverhoopt en onvoorzien toch verkeerd kunnen uitpakken.
Zou ik nu willen suggereren dat de leden van de initiatiefgroep onverantwoord bezig zijn? Zij zullen daartegen onmiddellijk protesteren en tot uitdrukking brengen dat zij hun besluit zeer verantwoord achten. Ik heb geen reden daarover te twijfelen. Nabestaanden zullen waarschijnlijk geen negatieve consequenties ondervinden van het door de initiatiefgroepleden zelf gekozen levenseinde. Wellicht respecteren zij dit of stemmen er geheel mee in. Ik ga er van uit dat met het voorkomen van negatieve consequenties voor nabestaanden in de meeste gevallen heel zorgvuldig mee zal worden omgegaan. Waar doel ik eigenlijk op?
Ik doel op het verantwoord omgaan met de gedachte dat de eigen ziel er consequenties van zou kunnen ondergaan. Dat de wijze van sterven invloed kan hebben op onze ziel, er meer of minder gunstige gevolgen van kan ondervinden. Kunnen we daarover ooit iets weten? Laten we deze gedachte eens voorzichtig onderzoeken. Voorlopig in de vorm van vragen.
De gedachte ‘gevolgen voor de eigen ziel’ kan slechts een rol spelen in het hemelscenario en het reïncarnatie & karmascenario. Niet in het dood=doodscenario, aangezien daarin het bestaan van een ziel wordt ontkend dan wel wordt gedacht dat een eventueel bestaanbare ziel mee sterft, tegelijk met het fysieke lichaam.
Maar ook al krijgen we er niet meteen een antwoord op, toch kan de vraag worden gesteld en is het denkbaar dat het voor onze ziel, dan wel voor ons karma verschilt uitmaakt of er een natuurlijke of een gewelddadige dood wordt gestorven.
Wij kunnen daarbij onderscheid maken tussen zelfdoding, levensbeëindiging bij een voltooid leven, moord of doodslag, dood door een natuurramp, een ongeval, ziekte of een natuurlijk sterven.
Ik werk dat hier niet verder uit, maar ik voel wel verschillen:
Dergelijke vragen acht ik relevant voor de afweging, maar ik heb er zelf nog geen antwoorden op. Ergens diepweg voel ik dat een natuurlijk overlijden een minder ongunstig effect op de ziel van de gestorvene zou kunnen hebben dan een geforceerd levenseinde. Zou onze ziel er extra onder kunnen lijden als levensbeëindiging plaats vindt bijvoorbeeld door ‘vroegtijdige’ zelfdoding ? Kunnen we aan deze gedachte voorbijzien?
Ik besef dat de vragen hinderlijk kunnen zijn. Hinderlijk als steekmuggen die om ons hoofd zoemen. We zouden het liefst meteen een vliegenmepper pakken om ze dood te slaan.
Frans Wuijts (1946) heeft een loopbaan in personeelsmanagement en organisatieontwikkeling in bedrijfsleven en gezondheidszorg. In zijn denken en werken laat hij zich inspireren door antroposofische mededelingen van Rudolf Steiner.
E-mailadres: wuijts@ziggo.nl Website: http://www.franswuijts.nl/