Civis Mundi Digitaal #7
Wim Couwenberg
"De mens wil eendracht, maar de natuur weet beter wat goed is voor de soort, zij wil tweedracht"
Immanuel Kant
Door de opkomst van het neopopulisme sinds de Fortuynrevolte van 2002 heeft de politieke strijd een nieuwe polariserende inslag gekregen. Dat is vanuit de gevestigde politiek en media op nogal wat kritiek gestuit evenals de daarmee gepaard gaande verharding van het politieke taalgebruik. Is dat weer niet een voorbeeld van het heersende hodiecentrisme en daarmee van het korte politieke geheugen in deze tijd? Dat de politieke ontwikkeling van de moderniteit van stonde af aan gepaard is gegaan met heftige polarisatieprocessen, dat is kennelijk weggezakt in het hedendaagse politieke geheugen. Alle grote stromingen en partijen zijn daaruit voortgekomen: liberalisme als ideologische uitkomst van de Franse Revolutie van 1789 en daarna bron van nieuwe polarisatie processen; socialisme als ideologie van de klassenstrijd tegen het kapitalisme; en christelijk confessionalisme (christelijke democratie) als politiek-religieuze antithese van het seculariserende modernisme van liberale zijde. En was het in Nederland niet Nieuw Links dat in de revolte van de jaren ’60 met D66 als nieuwe links-liberale tegenstroming een polarisatieproces entameerde, bedoeld om het snel verblekende ideologische gezicht van de PvdA van een nieuwe frisse rode kleur te voorzien en uitmondend in de Progressieve Concentratie van die dagen?[1] De politieke geschiedenis overziende is polarisatie als bron van verscherpte politieke controverse een duurzaam politiek fenomeen, maar wel met een wisselende inzet: in premoderne culturen een strijd om machtsposities en om de vraag wie de religieuze waarheid in pacht heeft; in de moderniteit behalve om machtsposities vooral een strijd over ideologische controverses; in de post-moderniteit behalve om machtsposities vooral over programmatische controverses.
Polarisatie in justitieel perspectief
Dat korte politieke geheugen zien we soms ook in de rechtspraak. Het Wilders-proces is daarvan een opvallende uiting. Het criterium om vast te stellen of er sprake is van aanzetten tot haat in de uitlatingen van Wilders over de islam, aldus de Amsterdamse rechtbank - in aansluiting op de Wilders-beschikking van het Amsterdamse hof, die tot zijn vervolging noopte -, is de vraag of bepaalde uitlatingen erop gericht zijn een conflictueuze tweespalt tussen verschillende bevolkingsgroepen in Nederland te veroorzaken en de consequenties ervan. Een conflictueuze tweespalt is een wat geleerder klinkende aanduiding van wat in de politieke wandel polarisatie genoemd wordt.
Polarisatie is zoals gezegd in bepaalde situaties een gebruikelijke manier om politiek te bedrijven en zit zelfs ingebakken in de gepolariseerde denkwijze die kenmerkend is voor het moderne politieke denken. Daarin wordt het menselijk bestaan als tweepolig spanningsveld immers gereduceerd tot een van die polen, en daarmee tot het gangbare gepolariseerde of-of denken. Dat maakt absolute scheidingen waar in feite sprake is van een paradoxale spanningsrelatie, een polaire samenhang, en resulteert zodoende in een reeks van eendimensionale mens- en wereldbeelden. De ontwikkeling van de moderne samenleving en cultuur is daardoor in vergaande mate beïnvloed en bepaald. Het is de voedingsbodem geworden van een proces van ideologische polarisatie sinds de Franse Revolutie van 1789. En het heeft geleid tot het verabsoluteren van bepaalde polaire aspecten van de maatschappelijke werkelijkheid (antagonistische dialectiek). Dat krijgt zoals bekend gestalte in de talrijke ‘-ismen’ van het moderne denken (idealisme vs. materialisme, rationalisme vs. irrationalisme; voluntarisme vs. determinisme; individualisme vs. collectivisme; pluralisme vs. universalisme; liberalisme vs. autoritarisme, enz.); en voorts in het links-rechts schema als rigide en simplistische indeling van het politieke krachtenveld. Het conflictmodel zit daarmee als het ware ingebakken in de wijze, waarop de moderniteit zich in intellectueel, politiek , economische en maatschappelijk opzicht ontplooit.
Tussen links en rechts is geen derde positie denkbaar waarvoor we doelbewust kunnen kiezen (tertium non datur) omdat het, zo vindt nog altijd de filosoof Hans Achterhuis[2], in de politiek in laatste instantie steeds om een wij-zij tegenstelling gaat, dus een of-of keuze. Dat er tussen links en rechts ruimte is voor een zelfstandige positie, voor een bemiddelende en verbindende rol en een genuanceerde politieke denkwijze, zoals beoogd in een middenpositie en mijnerzijds al verdedigd in mijn boek De strijd tussen progressiviteit en conservatisme (1959), past niet in deze gepolariseerde denktrant. Als Harald Meckelbach - hoogleraar psychologie - de recente aanslagen in Oslo verklaart als uitwas van onze wij-zij cultuur[3], neemt hij impliciet stelling tegen dat polariserende denken in termen van links tegen rechts dat Achterhuis, zoals gezegd, nog vanzelfsprekend vindt.
Hoe trek je de nodige aandacht?
Wilders zit met zijn grof en denigrerend taalgebruik regelmatig dicht bij de grens van het toelaatbare, constateert de rechtbank. Wilders erkent zelf dat hij zich van dat taalgebruik bedient. En daar heeft hij geen spijt van, zo zegt hij zelf. En is dat verwonderlijk? Het heeft hem ongewoon veel politieke aandacht en succes opgeleverd. En is succes niet uiteindelijk de beslissende maatstaf in de politieke ontwikkeling? De Duitse filosoof Hegel heeft dat eens kort en krachtig tot uitdrukking gebracht in zijn veel geciteerde uitspraak: Weltgeschichte ist Weltgericht. Een politieke middenpositie noopt tot genuanceerd taalgebruik. En daar trek je weinig aandacht mee, tenzij je deel uitmaakt van gevestigde machten, zoals jarenlang bijvoorbeeld het CDA in Nederland. Als dat niet het geval is trek je alleen de nodige aandacht, als je in radicale, dus ongenuanceerde termen stelling neemt tegen gevestigde machten. Dat deden bijvoorbeeld de linkse en christenradicalen in de jaren ’60 evenals de radicale democraten van D66. En dat heeft Wilders op zijn beurt ook gedaan, zij het in een veel agressievere politieke stijl. Die uit zich vooral in zijn islamkritiek, al is die op de keper beschouwd minder pijnlijk dan die van hersenonderzoeker Dick Swaab. Die is namelijk veel dodelijker, zoals ik elders in dit nummer signaleer.[4] Die agressieve stijl uit zich trouwens ook in Wilders’ stellingname tegen Europese integratie, i.c. de ontwikkeling naar een Europese politieke unie, zoals elders in dit nummer bepleit.[5] Nu hij met succes een relevante machtspositie heeft opgebouwd en inmiddels min of meer deel uitmaakt van regeermacht,krijgt hij dankzij de politieke onmacht van de gevestigde politiek tegenover zijn politieke inbraak de kans zijn neopopulistische tegenstroming als geduchte machtsfactor te consolideren. Tegelijk blijft hij onverminderd in de aandacht staan, niet het minst door zich niet volledig te identificeren met het politieke establishment.
Grof en denigrerend taalgebruik etiketteert de Amsterdamse rechtbank zoals gezegd als dicht bij het juridisch toelaatbare staand. In gepolariseerde politieke verhoudingen is dat taalgebruik niets bijzonders. Daarbij enige herinneringen ter illustratie. Denk bijvoorbeeld nog eens aan de wijze waarop Fortuyn tijdens zijn politieke opkomst bejegend is. De wijze waarop daarop van de zijde van de gevestigde politiek en media gereageerd is deed in grof en denigrerend taalgebruik zeker niet onder voor het gelaakte taalgebruik van neopopulistische zijde. Zo werd Fortuyn tijdens zijn politieke opkomst weggezet als een politieke schertsfiguur, een rare kwast, een ongeleid projectiel, een paljas en charlatan, een minderwaardig mens, een nauwelijks serieus te nemen schreeuwlelijk, een haatzaaiende Mussolini, een narcistische flikker, een politieke nobody meet de charme van Himmler, om enkele stigmatiserende typeringen over hem in herinnering te roepen. En in lijn hiermee kreeg hij ook allerlei dreigbrieven. En hoe is de bourgeoisie sinds eind 19e eeuw, toen de klassenstrijd in alle hevigheid losbarste niet in denigrerende en beledigende termen bestreden? En in het kader van de godsdienstig-politieke antithese tussen confessionelen en vrijzinnigen/ongelovigen was men evenmin wars van grof en denigrerend taalgebruik.
Ik herinner hier voorts aan de wijze waarop de literator Hugo Brandt Corstius al wie in zijn ogen een rechtse indruk maakte - van CDA politicus Onno Ruding tot rechtsfilosoof Paul Cliteur - in Vrij Nederland placht neer te sabelen met kwetsende verdachtmakingen. Joost Zwagerman heeft dat in een recent essay nog eens glashelder uit de doeken gedaan. Zo werd bijvoorbeeld Ruding als minister door hem vergeleken met Adolf Eichmann ik citeer: " In 1984 wilde Ruding een aantal ingrijpende wijzigingen aanbrengen in de bijstandswet. Hugo Brandt Corstius beweerde er toen het volgende over: " Vorige week kwam het onafwendbare slot aan de vervolging: de Endlӧsung. Ruding zegt in de Kamer dat wie niet genoeg moeite doet om uit de bijstand te raken, geen bijstand meer moet ontvangen. [...] Verhongeren duurt te lang. Vergassen is beter. Ruding is de Eichmann van onze tijd."[6]
Toch is daarop niet met een strafproces gereageerd. In tegendeel. Kort daarna werd Brandt Corstius de P.C. Hooft-prijs toegekend. Die is overigens door de toenmalige minister van Cultuur Elco Brinkman niet aan hem uitgereikt omdat hij, aldus Brinkman, kwetsen tot instrument had verheven. Zwagerman geeft nog tal van andere voorbeelden van politici en publicisten die in die tijd van linkse zijde met racisme, fascisme, nazisme en kopstukken daarvan werden vergeleken en verdacht gemaakt. Grof en denigrerend taalgebruik zeker, maar toen deel uitmakend van het door links gedomineerde publieke debat en dat werd toen als zoete koek geslikt. Justitie kwam onder invloed van die linkse dominantie alleen in het geweer als van rechtse zijde de multiculturele samenleving ter discussie gesteld werd of als er geroepen werd, dat het in dit land te vol werd door massa-immigratie.
Op 3 augustus jl. publiceerde NRC Handelsblad op de opiniepagina een bijdrage onder de opvallende titel Mag het debat misschien een toontje harder? Daarin nam de journalist Jan Kuitenbrouwer het op voor de manier van politiek bedrijven van eerste Fortuyn en daarna Wilders en tegen de reductie van het publieke debat tot gewetenstheater en een wedloop in gratis publieke deugdzaamheid.
Politieke taalmanipulatie
Dat nu zo gelaakte taalgebruik dat van linkse en rechtse zijde afwisselend tegen elkaar gehanteerd wordt in de strijd om politieke macht, is een uitvloeisel van wat ik eerder in een analyse van de Fortuynrevolte als politieke taalmanipulatie gesignaleerd heb. ‘Onze tijd is bijzonder geneigd tot het gedachteloos gebruik van gangbare termen die dienen om zichzelf en zijn groep te verheffen en de tegenstanders te smaden’, constateerde in de jaren ’30 Huizinga in zijn bekende geschrift Nederlands geestesmerk (1935). En hij brak daarom een lans voor een periodieke intellectuele schoonmaak van gangbaar geworden politieke en culturele termen die beduimeld zijn geraakt met politieke bijbetekenissen. Hij stond hiermee nog in de liberale traditie van een redelijke en open discussie als basis van het intellectuele en politieke verkeer, in onze tijd in het voetspoor van de Duitse filosoof J. Habermas opnieuw vertolkt in het idee van een deliberatieve democratie waarin politieke legitimiteit tot stand komt als resultaat van communicatieve rationaliteit, d.w.z. een rationele consensus via een machtsvrije uitwisseling van argumenten en tegenargumenten. Die liberale traditie bracht liberalen er in eerste instantie ook toe het kiesrecht te beperken tot het denkende deel der natie, de ‘aristocratie van het verstand’ zoals Thorbecke de volksvertegenwoordiging bij voorkeur typeerde.
Maar die liberale traditie is een illusie gebleken. Intellectuele en politieke elites laten zich evenmin alleen leiden door redelijke argumenten. Zelfs in de wetenschappelijke wereld staan taboes en partijdigheid niet zelden een open en redelijke discussie in de weg[7]. In het politieke domein is niet de rede de beslissende maatstaf maar uiteindelijk politiek succes zoals ook de filosofie van het pragmatisme leert. Waar is, wat werkt, wat succes heeft.
Ramdas’ treurnis over teloorgang linkse dominantie
Een actieve deelnemer aan de linkse manipulatie van de publieke opinie sinds de jaren ’70 was de journalist Anil Ramdas. In een interview met hem in NRC Handelsblad[8] treurt hij over de teloorgang van de linkse dominantie in het publieke debat en over het feit dat hij als linkse actievoerder er niet langer toe doet. De verkiezingsoverwinning van Wilders en zijn partij ervaart hij als een persoonlijke nederlaag. Hij ziet daarin een overwinning van de blanke onderklasse. In de 19e bourgeois-maatschappij was dat voor Karl Marx het proletariaat. En dat dichtte hij een sleutelrol toe in de socialistische revolutie die volgens het historisch materialisme zich wetmatig zou voltrekken. Maar Lenin had zoals bekend weinig vertrouwen in de revolutionaire politieke wil van dat proletariaat dat z.i. alleen geïnteresseerd was in lotsverbetering en weinig in een complete omwenteling van de bourgeois-maatschappij in socialistische zin. Als aanvoerder van de bolsjewistische vleugel van zijn communistische partij veranderde hij daarom de dictatuur van het proletariaat, die in de ogen van Marx nodig was om de socialistische revolutie te realiseren in de dictatuur van de communistische partij als voorhoede van dat proletariaat.
Het wantrouwen van Lenin in het beperkte politieke oordeelsvermogen van het gewone volk, in zijn geval het proletariaat, staat niet op zichzelf. Onder politieke en culturele elites is het wijd verbreid. Het klonk ook weer door in de reacties van linkse exponenten van de culturele bovenlaag op de Fortuynrevolte. Uit hun reacties op de weerklank die die revolte vond onder het in de jaren ’60 door hen nog zo opgehemelde volk aan de basis sprak onverhulde minachting.[9] Die revolte, zo luidde de kritiek, kreeg daardoor een vulgair en ochlocratisch karakter. Het dédain ten opzichte van de achterban van Fortuyn uitte zich onder andere door opnieuw te spreken van het klootjesvolk in de zin van de provo’s in de jaren zestig. Door toedoen van rattenvanger Fortuyn dreigt ons land in de klauwen te vallen van verwende maar desondanks ontevreden plebejers. Er werd zelfs gewaarschuwd tegen een dreigende dictatuur van het proletariaat waar het marxistisch socialisme eens alle politieke heil van verwachtte.[10] Serieuze twijfel trad opnieuw naar buiten over het politieke oordeelsvermogen van de gemiddelde burger.
Ramdas geeft daar in juist genoemd interview ook weer blijk van wanneer hij spreekt over de achterlijkheid en domheid van grote delen van het electoraat die Wilders aan zijn overwinning geholpen hebben. In dit verband is het kwalificeren van grote delen van het electoraat als achterlijk kennelijk geen uiting van discriminatie of racisme, zoals dat wel het geval bleek, toen Fortuyn tijdens zijn revolte de islam een achterlijk fenomeen noemde. Elsbeth Etty, de interviewer van Ramdas, beschuldigde Fortuyn toen van discriminatie en racisme. Nu maakt zij geen enkel bezwaar tegen de wijze waarop Ramdas grote delen van het electoraal als achterlijk kwalificeert, waarschijnlijk omdat zij Ramdas’ linkse oriëntatie deelt, zoals zij zelf behoort tot degenen die met de bekende schrijvers Gerrit Komrij, Rudy Kousbroek, Maarten ’t Hart e.a. van oordeel zijn dat alle religies een achterlijk fenomeen zijn en het ridiculiseren ervan de beste reactie op het schrikbewind der verzinsels waarmee die religies zich presenteren. Dat mag blijkbaar wel gezegd worden, hoewel dit ook een uiting is van discriminatie, nl. tussen gelovigen en ongelovigen.
Burgers zijn politieke onbenullen
Het oordeel van Ramdas over de gemiddelde burger staat overigens niet op zichzelf. Blijkens politicologisch onderzoek uit de jaren ‘80 hebben onze volksvertegenwoordigers evenmin een hoge dunk van het volk dat zij vertegenwoordigen. Burgers zijn politieke onbenullen, zo werd het beeld van onze Kamerleden over dat volk kort samengevat.[11] Vandaar dat onze politieke cultuur bol staat van institutioneel wantrouwen tegenover het electoraat en dat onze politieke en bestuurlijke elites zich dienovereenkomstig jarenlang met hand en tand verzet hebben tegen meer directe vormen van democratie. Als hun oordeel over burgers juist is, mag de politieke klasse dat zichzelf aanrekenen, tekort geschoten als zij immers is in democratische burgerschapsvorming sinds de invoering van algemeen kiesrecht. Sinds de jaren ’60 is daar in dit tijdschrift een hele serie artikelen aan gewijd.[12] In dit kader is onzerzijds ook het initiatief genomen tot oprichting van het Nederlands Centrum voor Democratische Burgerschapsvorming, dat in de jaren ’90 opgegaan is in het Instituut Publiek en Politiek. Maar de invloed van dit alles is helaas marginaal gebleven.
Valt die minachting wel te verenigen met een serieus te nemen democratische gezindheid? Is zij niet een typisch voorbeeld van elitair gedrag? Schuilt achter die minachting niet de opvatting dat volkssoevereiniteit als democratisch grondbeginsel slechts een vrome politieke en juridische fictie is waar alleen maar lippendienst aan bewezen moet worden om de schijn van democratie op te houden? Een opvatting die rond de vorige eeuwwisseling al verkondigd werd door als ondemocratisch gestempelde elitetheoretici als Mosca, Pareto en R. Michels, de theoreticus van de ijzeren wet van de oligarchie, die zich op die grond tenslotte openlijk bekend heeft tot de autoritair-hiërarchische ideologie van het fascisme.
Via Fortuyn kreeg dat geminachte klootjesvolk dat de heersende klasse lange tijd als zogenaamde zwijgende meerderheid probleemloos had kunnen negeren, plotsklaps een zelfbewuste stem en praatte het brutaal en onbeschaamd terug tegen de spraakmakende elites van weleer die sinds de Fortuynrevolte zodoende ineens te maken kregen met het bestaan van een volksopinie naast en tegenover de door hen jarenlang gedomineerde publieke opinie.
Dit is ongetwijfeld een onaangename ervaring en irriteert uiteraard. Dat proces was trouwens al volop gaande. Een prominente exponent van de journalistieke elite H.J.A. Hofland gaf daarvan in 2000 in een reeks essays in NRC Handelsblad al in zekere zin blijk evenals de bekende schrijver Rudy Kousbroek. De voormalige onderdanige gewone man, aldus de schrijver Leon de Winter in een breedvoerige reactie op die irritatie van vooral Rudy Kousbroek, is een zelfbewust individu geworden die zich via de elektronische media nadrukkelijk naar de voorgrond van het publieke debat dringt. Niet langer gebonden aan zijn vroegere, meestal door professie en confessie nauwkeurig bepaalde en beperkte positie in de samenleving en dankzij groeiende welvaart, vrije tijd en digitale technieken daartoe in staat gesteld, kan dat eens op zijn bescheiden plek vastgebonden klootjesvolk nu volop meepraten met de intellectuele elites. Daarmee bracht De Winter die elites op de hoogte van nieuwe machtsverhoudingen in het openbare debat.[13] Iets dergelijks overkwam eerder ook de bourgeoisie. Die moest in de eerste helft van de vorige eeuw er ook aan wennen dat de arbeidersklasse via haar maatschappelijke en politieke organisaties steeds meer brutaal tegen de belangen van die bourgeoisie stelling ging nemen. En dat gebeurde vaak ook in heel krasse bewoordingen.
Kijken met twee ogen
Deze korte situering van de neopopulistische polarisatie in historisch perspectief is gedaan vanuit een politieke middenpositie. Die noopt tot het kijken met twee ogen. Want "truth is two-eyed" (J.A. Robinson). Vanuit die positie relativeer ik zowel het partiële gelijk van links als dat van rechts, vereenzelvig ik mij met geen van beide en kan zodoende onafhankelijk van linkse en rechtse voor-oordelen mijn oordeel vormen. Ik ga niet zo ver als de Spaanse filosoof Ortega y Gasset, die links of rechts eens omschreef als een van de manieren die we kunnen kiezen om een imbeciel te zijn.[14] Links en rechts vertegenwoordigen bepaalde eenzijdige waarden in de politieke ontwikkeling van de moderniteit en vervullen zodoende een bepaalde politieke functie. Als een van die posities op hol slaat en te zeer gaat domineren, zoals met links sinds de jaren ’60 het geval was, raakt de politieke samenleving uit balans. En dat roept op termijn een tegengestelde reactie op, de laatste jaren een neopopulistische tegenstroming met nieuwe polariserende effecten tot gevolg. Het is aan het politieke midden om die linkse en rechtse polariserende eenzijdigheden aan de kaak te stellen en te streven naar een nieuwe balans. Nu lijkt die neopopulistische reactie op haar beurt op hol te slaan.
Polarisatie en pacificatie als rode draad
Niet polarisatie, maar pacificatie is kenmerkend voor onze Nederlandse geschiedenis en identiteit meent de populaire historicus Geert Mak[15]. Aan pacificatie gaan echter telkens periodes vooraf waarin politieke standpunten geradicaliseerd en politieke verhoudingen gepolariseerd raken. Die heeft Nederland ook volop gekend. Het zijn vaak crisisperiodes die op een gegeven moment nodig zijn als katalysator om bepaalde op taaie weerstand stuitende veranderingsprocessen te versnellen en ten slotte door te drukken. Denk bijvoorbeeld aan de Patriottenbeweging in de jaren tachtig en de Bataafse omwenteling in de jaren negentig van de 18e eeuw die hun bekroning vonden in de Staatsregeling van het Bataafsche Volk van 1798.
Alle seculiere utopieën van de laatste twee eeuwen hebben op uiteenlopende wijzen de droom van een posthistorisch tijdperk van duurzame vrede en gerechtigheid vertolkt waarin polarisatieprocessen voorgoed verdwenen zouden zijn. Miljoenen mensen hebben zij tijdelijk betoverd en in hun ban gekregen. Maar ze zijn alle op de rots van het menselijk tekort vastgelopen. En dat is geen wonder. Want die ambitie staat haaks op het ambivalente karakter van onze bestaanswijze als mens. De afwisseling van periodes van polarisatie en conflict en van pacificatie en verzoening loopt als een rode draad door de geschiedenis. Zij is een historische constante en stempelt de geschiedenis mede tot een cyclisch proces.
[1] Zie S.W. Couwenberg, Modern Socialisme, 1972, p 138 e.v.
[2] H. Achterhuis, Met alle geweld, 2008, p379 e.v.
[3] Zie zijn opiniebijdrage in NRC Handelsblad, 8 augustus 2011
[4] S.W. Couwenberg, Vragen rond ouder worden en sterven, Civis Mundi 6, 2011 p4
[5] S.W. Couwenberg, Waarom naar een Europese politieke unie?, Civis Mundi 6, 2011
[6] Joost Zwagerman, Hitler in de polder & vrij van God, 2009
[7] Zie A.J.F. Köbben, De weerbarstige waarheid, 1991, en F. Bovenkerk e.a. (red.), Wetenschap en partijdigheid, 1990
[8] Zie voor dat interview Ik wou dat we nog gevaarlijk waren, NRC Handelsblad 29 juli 2011
[9] Zie o.a. C. Vloet, Mijn antidemocratische vrienden, NRC Handelsblad 18 mei 2002; en H. Beunders, Elite moet eens ophouden met schelden, NRC Handelsblad 9 september 2002
[10] Zie o.a. H. Franke, Nou zeg ik eens wat ik denk, NRC Handelsblad 14 mei 2002
[11] Zie M.P.C.M. van Schendelen, J.J.A. Thomassen, N.H. Daudt (red.), Leden van de Staten-Generaal.., 1981, p. 277
[12] In Civis Mundi 2, 2009 werd daar nog een themanummer aan gewijd, getiteld: Burgerschapsproblematiek opnieuw ter discussie
[13] Zie Leon de Winter, Het dorpsplein is voor iedereen, NRC Handelsblad 15 december 2000
[14] Zie J. Ortega y Gasset, De opstand der horden, ed. 1975, p. 31
[15] Zie G. Mak, Gedoemd tot kwestbaarheid, 2005