PIim Fortuyn - verwekker van het Fortuynisme

Civis Mundi Digitaal #7

door André de Bruin

 

PIM FORTUYN

 verwekker van het Fortuynisme

 

André de Bruin*

 

Gevoelens van onbehagen blijken steeds weer te kunnen leiden tot sociale bewegingen. Ook in Nederland. Dat bleek in de jaren 1930 en in 2002 toen Pim Fortuyn een politieke aardschok te weeg bracht, die inmiddels ook Wilders en anderen heeft bereikt.

Drie vragen dringen zich op voor wat betreft het tijdperk Fortuyn. Hebben de omstandigheden van de jaren ’30 en die van rond 2000 zodanige gemeenschappelijke trekken dat daaruit beide sociale bewegingen zijn te verklaren, of stond elke beweging op zichzelf? Heeft het Fortuynisme betekenis gekregen voor de vitalisering van onze democratie? Tot slot: Was Fortuyn een fascist, zoals beweerd en zo niet, wat voor soort leiderschap en ideologie representeerde hij dan wel?

 

FASCISME

Vastgesteld is dat er een verband bestaat tussen enerzijds de opkomst van het Nederlandse fascisme, de positieve uitstraling van fascistische partijen in Italië, Portugal en Duitsland en anderzijds de grote sociaal-economische problemen, het politieke onvermogen deze op te lossen en het wantrouwen in de democratie als systeem. De problemen rond de jaren dertig waren zorgwekkend: massale werkloosheid met  rijen stempelende arbeiders, werkverschaffingskampen, bezuinigingen op steun, salarisverlagingen, een zeer beperkt zorgpakket, veel onverzekerden, t.b.c., toenemende criminaliteit, verslaving, prostitutie, rebellie tegen huurverhoging, muiterij op de vloot, opkomend nationalisme in Nederlands Indië.[1]

Het wantrouwen dat daardoor in onze democratie ontstond sloot naadloos aan bij het complexe defaitisme ontstaan als reactie op de Eerste Wereldoorlog, de Spaanse griep, de Russische revolutie en het radencommunisme, politieke moorden, rechtse en linkse knokploegen, paramilitaire eenheden in het ontregelde Duitsland, volksfronten, de Spaanse Burgeroorlog, de dictatuur van Hitler. Een attitude die nog versterkt werd door het - in hun ogen naïeve, want  absolute - geloof  in internationale rechtspraak, ontwapening en pacifisme, de daarmee samenhangende mondiale democratisering en de verwachte toenemende welvaart voor ieder als gevolg van de globalisering. Elke ideologie en stemming werd gereflecteerd in de literatuur en kunst.

De pessimisten - of waren het, terugblikkend, juist realisten? - meenden zelfs dat de westerse beschaving haar vitaliteit verloren had, dan wel een diepe crisis doormaakte. Of zoals Huizinga in De schaduwen van morgen (1935) schreef: "Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het. Het zou voor niemand onverwacht komen, als de waanzin eensklaps uitbrak in een razernij (-). Alom (is) de twijfel aan de hechtheid van het maatschappelijk bestel, waarin wij leven, een vage angst voor de naaste toekomst, gevoelens van daling en ondergang der beschaving." Een stemming die door Carel Willink verbeeld werd in De terechtstelling (1933) en Château en Espagne (1939). [2]

 

Alternatieven in de jaren 1930

In Nederland werd vooral in rooms katholieke en fascistische kringen gepleit voor een corporatief staatsbestuur en een sterk leiderschap.[3] Als alternatief voor het parlementaire stelsel. De Antirevolutionaire Partij (ARP) meende dat het staatsrecht uitgekleed moest worden tot het stadium van 1848, om het van daaruit te reconstrueren. [4] Antirevolutionairen  waren generatie na generatie opgevoed met een afkeer van volkssoevereiniteit en marxisme. Net als de rooms- katholieken wie onder meer de weg gewezen werd in pauselijke encyclieken - Rerum Novarum (1891) en Quadragesimo Anno (1931) - alsmede door de concordaten van paus Pius IX met Mussolini en Hitler die ook een corporatief stelsel voorstonden. Niet vreemd dus dat in 1936 een studie van de RKSP verscheen over de invoering van het corporatisme met alle staatsrechtelijke consequenties.[5]

Het rooms katholieke corporatisme sloot nauw aan bij het gedachtegoed van de NSB - opgericht in 1931, geleid door een respectabel  ingenieur - die de grootste en best georganiseerde van de fascistische partijen zou worden met een - overigens financieel niet onderbouwde - boodschap voor  werkloze arbeiders, de ploeterende kleine boeren en tuinders, winkeliers die de concurrentie met het grootwinkelbedrijf niet aankonden, havenbaronnen wier belangen gediend waren bij een goede relatie met Duitsland.[6]

Mussert verweet de Nederlandse politici onvermogen vanwege het democratische kiesstelsel; volgens hem een belachelijk bedenksel uit de 18de eeuw. Alleen met een corporatief stelsel en hem als leider, zouden de belangen van iedereen behartigd kunnen worden, konden de arbeidsvoorwaarden verbeterd worden, betere ouderdomsvoorzieningen en ... een ziekenfondswet, waarover al meer dan tien jaar gesteggeld werd, tot stand komen. [7] Hij dacht dus, naar zijn zeggen, niet alleen ‘sociaal‘, maar ook ‘nationaal’ en nam (lang) afstand van het (naar zijn zeggen, toen) agressieve Duitse nationaal-socialisme en stond (tot ’37) joden toe lid te worden.[8]

Naast de NSB opereerden, behalve een vijftal fascistische, nog tientallen pretentieuze rechtsgeoriënteerde populistische en pragmatische partijtjes. [9] Uiterst links pleitten leninisten vergeefs voor dictatuur van het proletariaat en planeconomie. Daarentegen bleven  ‘linkse’ liberalen (VDB) en sociaal-democraten (SDAP) hopen dat middels het democratische, parlementaire stelsel de problemen zo goed mogelijk zouden kunnen worden opgelost. Hun geloof in het internationale recht - en een pacifistische koers - ebde weg naarmate duidelijker werd dat de Volkenbond een reus op lemen voeten was.

 

Fascisme onder de loep

Het Nederlandse episcopaat nam weliswaar stelling tegen het fascisme, maar deed dat, als vanouds, ook in één adem tegen het liberalisme en socialisme. [10] Opmerkelijk is dat de Roomse Kerk het fascisme alleen afwees als totalitair stelsel. Werden er toen door Comités en individuele auteurs - ter waarschuwing of verdediging - analyses en theorieën gepubliceerd over de diverse vormen van het fascisme, na 1945 werd geleidelijk een begin gemaakt met wetenschappelijk onderzoek. [11] In essentie is daarin geconcludeerd dat het Nederlandse fascisme, met name de NSB, steun kreeg uit alle lagen en levensbeschouwelijke denominaties van de bevolking en dat de winst in 1935 ten koste van alle partijen was gegaan.[12] Logisch: Wie was er niet getroffen door de crisis?

De aanhang verschilde, zo bleek, naar regio en lokale omstandigheid. In streken nabij Duitsland en in grote steden werd goed gescoord. Waar de confessionele verzuiling minder hecht was (Zuid Limburg) en waar sterke persoonlijkheden de kant van de NSB hadden gekozen (zoals in Winterswijk), kon ook op een grotere steun gerekend worden. Maar ook als de confessionele  structuur wel bestond (zoals in het land van Maas en Rijn) waren veel kleine boeren en veetelers geneigd op een fascistoïde club te stemmen omdat een van hen, ook een katholiek, zich overtuigend wist te profileren. Ook de Katholieke Universiteit Nijmegen bleek een kweekplaats voor fascistische intellectuelen te zijn.[13] Kapitalisten - volgens de communisten, kijkend naar Duitsland, bij uitstek de steunpilaren van het fascisme - bleken als categorie niet voor het fascisme te hebben gekozen; onder hen waren ook tegenstanders.

Bij antirevolutionairen en uiteraard vooral rooms katholieken kon de keuze voor het fascisme ook verklaard worden door sympathie voor het corporatisme en een afkeer van het onderlinge ‘geruzíe’ tussen de ruim 50 partijen. Daaronder bevonden zich niet alleen populistische partijtjes, naar het voorbeeld van de Rapaillepartij. Dat was een bedenksel van de bohémien Erich Wichman, die een volkse beweging in gang probeerde zetten met de zwerver Hadjememaar, een populaire zuiplap, als lijsttrekker. Dit om te bewijzen dat de nieuwbakken kiesgerechtigden manipuleerbaar waren met een programma waarin "vrij vissen in het Vondelpark en goedkope jenever" in het vooruitzicht gesteld. [14] De Economische Bond (Treub) was daarentegen uitgesproken pragmatisch.
De NSB bleef klein, ondanks haar hechte organisatie. Het verkiezingsresultaat van Mussert mocht in 1935 (Provinciale Staten) heel wat lijken (7,94%), maar al  in 1937 (Tweede Kamer) bleek een terugval (4,22%), zij het dat er plaatselijk soms nog goed gescoord werd. De verzuiling bleek, mede met haar media,  te sterk. Colijn sprak meer aan dan Mussert.

 

FORTUYNISME

Fortuyn als mediahype

Hoe anders waren de levensomstandigheden in het begin van de 21ste eeuw.

Van cultuurpessimisme was geen sprake. Over de verzorgingstaat, de politieke stabiliteit en het poldermodel werd in de buitenlandse pers gunstig geoordeeld. Wim Kok gold als een navolgenswaardig politicus. De kritiek kwam van de zijde van de SP en GL, terwijl het CDA - gehandicapt door interne spanningen - voorzichtig mee ging doen.

Met de komst van Pim Fortuyn op het politieke toneel, die in betrekkelijk kleine kring naam had gemaakt als columnist in Elsevier, werd het politieke klimaat steeds grimmiger. Hij werd in persoon een partij én een mediahype, een geziene TV-gast.[15] Een bezienswaardigheid: met kale kop, kostbare kostuums, exclusieve stropdassen, een dure auto met chauffeur, een eigen standaard, een statige villa, die hoog opgaf van zijn (niet geannoteerde) publicaties. Een intellectueel die zich niet geneerde voor one-liners. [16] Een homo die darkrooms bezocht. Die in de (nog resterende) Rotterdamse achterstandswijken op handen werd gedragen, omdat hij over buitenlanders zei wat zij nooit gemogen hadden. Pim was van ver gekomen. Eerst voelde hij zich aangetrokken tot de CPN,  het werd achtereenvolgens de PvdA - dacht nog even aan het CDA, dat hem niet lustte, schoof verder op naar de VVD, naar Leefbaar Nederland, Leefbaar Rotterdam om uit te komen bij zijn eigen club, De Lijst Pim Fortuyn. Voor tegenstanders toonde steeds minder respect. Wouter Bos werd ‘een lekker ding’ en Thom de Graaf ‘die krullebol’. Els Borst werd zelfs Bin Laden. En, hoe hij ‘mijnheer Melkert’ uitsprak ... Tezelfdertijd beschuldigde hij zijn tegenstanders ervan hém te demoniseren; wat niet onjuist is. Dat hij door Leefbaar Nederland aan de kant was gezet, kon hem niet deren. Zelfs zijn dood kon het fortuynisme niet keren. Nederland was in zijn ban geraakt.[17]

 

Programma en aanhang

De aanval van Fortuyn op Paars was totaal. Voor nuances was weinig ruimte. Alle narigheid was ontstaan in acht jaar Paars. Voor wie wat verder keek had  natuurlijk,  voor zover daar al sprake van was, ook het CDA schuld daaraan. Maar daarover zweeg hij, zoals afgesproken met Balkenende. Zo bleef het CDA (beoogde regeringspartner) in de luwte. De minister van Volksgezondheid (Borst, D66) kreeg de volle laag. Balkenende durfde bij zoveel mediageweld al te schrijven over De wederopbouw van Nederland. Alsof Nederland zich op het niveau van de na-oorlogse jaren bevond!

Fortuyn ging vooral te keer over de levensomstandigheden in de achterstandswijken, de onveiligheid op straat, de wachtlijsten in de zorg, het immigratie- en integratiebeleid, de ‘islamisering van onze cultuur’, het cultuurrelativisme, de schaalvergroting in het onderwijs, het (sociale) Rijnlandse model, de vakbeweging, het openbaar vervoer, het wegennet, de doorgeschoten liberalisering (water, elektriciteit), de Haagse regenten, de bureaucratisering, de omvang van de defensie, de ontwikkelingshulp, het subsidiebeleid in de landbouw en veeteelt, het milieubeleid, de sluiting van Borsele.[18] Al het slechte werd gedefinieerd als oude politiek. De nieuwe werd aanbevolen als afbraak daarvan. Zijn achterban van sociaal zwakkeren leed aan fantoompijn, wist hij. Daar wilde hij wel aandacht aan besteden.

Geen aandacht schonk hij aan de financiële consequenties van zijn totale programma; de macro-economische en sociale gevolgen van de door hem bepleite liberalisering van de zorgverzekering, de medische zorg en de gedeeltelijke privatisering van de WAO.[19] De structurele problemen van de zorgverzekering sinds de invoering van de Ziekenfondswet en de vergeefse oppositie van de ziekenfondsen tegen het monopolie van de (para)medische kartels die steeds gesteund waren door confessionele regeringspartijen en de VVD bleven onbesproken.[20] Het feit dat tijdens Paars de budgettering van zorginstellingen (bedoeld om de uitgaven beneden 10% van het BNP te houden) gedicteerd werd door de VVD-minster van Financiën (die hij nodig zou hebben bij een regeringsformatie), kreeg evenmin bijzondere aandacht. De aanval richtte zich vooral op de PvdA en D66. Met z’n vrienden sprekend over Melkert zei hij:"Het is hij of ik".

Terecht bevreesd voor de toenemende invloed van de radicale aanhangers van de Islam wilde Fortuyn de scheiding van Kerk en Staat optimaliseren. Hij was daarin bepaald niet consequent. In Rotterdam legde hij, als politicus, de eed af in plaats van de belofte. Dat ten zuiden van de grote rivieren in vele raadszalen crucifixen hingen, dat ambtsdragers, na hun installatie, niet zelden als zodanig ingezegend werden en participeren aan processies heeft hem nooit tot een uitspraak kunnen bewegen. Dat daardoor de benoembaarheid van burgemeester in het geding was, vermocht Fortuyn evenmin tot een filippica inspireren. Dezelfde oorverdovende stilte handhaafde hij over de feitelijke uitsluiting van humanistisch georiënteerde geestelijke verzorgers voor buitenkerkelijken in zorginstellingen. Ondanks de gewijzigde levensbeschouwelijke voorkeuren, zoals aangetoond door het Sociaal Cultureel Plan Bureau en de strijdigheid met de Kwaliteitswet Zorginstellingen. [21] Familie en aanhangers deden niet voor hem onder en gaven hem, als politicus, een openbare rooms katholieke begrafenis, geleid door een conservatieve antihomo bisschop.

Fortuyn wilde het partijprogram aan hemzelf ondergeschikt maken. Hem stond - als bewonderaar van Kennedy - het Amerikaanse presidentiële stelsel als ideaal voor ogen. Naarmate de politiek meer direct naar de burger verplaatst werd zouden partijen en vakbeweging aan macht verliezen. Ook daarom pleitte hij voor een rechtsreeks gekozen minister-president, een gekozen burgemeester, een raadplegend referendum. Eenmaal gekozen tot minister-president zou er pas goed een begin gemaakt kunnen worden met de afbraak van "de Linkse Kerk".

Allereerst en vooral vond Fortuyn veel bijval onder bewoners van oude wijken die zich al heel lang geërgerd hadden aan buitenlanders, de onveiligheid, de junks: De verloedering van hun buurt. Deze aanhangers zagen niet in dat de belangen van de medische specialist en de projectontwikkelaar - die Fortuyn ook con amore steunden - verschilden met die van de doorsnee ziekenfondspatiënt en huurder van een eenvoudige woning. Ieder had zijn eigen belangen op het oog. Iedere koesterde zijn eigen ‘Pim’.

 

Historische parallel?

Dat de problemen van de jaren ’30 objectief vele malen groter waren dan die tijdens Paars, is irrelevant voor de verklaring van de opkomst van Fortuyn. Kiezers oordelen niet op basis van historische vergelijkingen. Ze zien alleen hun eigen sores en Fortuyn wist deze als geen ander te activeren.

Bovendien werd Fortyun, anders dan Mussert, niet gedwarsboomd door machtige verzuilde instituties en sentimenten. De zendgemachtigden die nog als zodanig doorgingen, verwelkomden hem wat graag in hun actualiteitsprogramma’s.

Bij de verkiezingen van mei 2002 bleek de  LPF "een tamelijk brede volkspartij", die vooral had gescoord in de randstad, met uitlopers naar Brabant en Limburg en in gemeenten waar de opkomst traditioneel laag was. De LPF haalde 17,3% van de stemmen (26 zetels). In het Noorden en Oosten sloeg ze niet bijzonder aan. Onder jongeren was de LPF zeer populair (22%). Van de lager geschoolden kreeg de LPF 21%, uit de middengroepen 18% en de hogere 11%. De stemmen kwamen in vrijwel gelijke percentages van mannen en vrouwen. De PvdA  bleef alleen in Amsterdam en Utrecht overeind. Opmerkelijk was dat de moord op Fortuyn geen extra stemmen opleverde.[22] Het CDA fungeerde als vluchtheuvel, werd de grootste partij, waarna Balkende I (met de VVD en de LPF) een feit werd. In korte tijd zou zich daarna het demasqué van de LPF gaan voltrekken.

 

Politieke positionering

Zo kort na de dood van Fortuyn kon uiteraard niet worden vastgesteld - ofschoon er al wel een vergaderzaal naar hem vernoemd zou worden en Rotterdam een standbeeld kreeg - of hij een politieke erfenis van betekenis zou nalaten. Temeer niet omdat hij een puinhoop in eigen gelederen achterliet; zijn keuze van beoogde volksvertegenwoordigers getuigde te vaak niet van grote mensenkennis. Daarom was men misschien geneigd zijn invloed te bagatelliseren. Fortuyn heeft wel degelijk een politieke erfenis nagelaten, zo blijkt nu.

Hoewel de politieke agenda van Fortuyn niet in alle opzichten uniek was, slaagde hij er als geen ander in deze tot gespreksthema te maken in de huiskamer en de kroeg. [23] Zelf aan het woord wekte hij de indruk dat hij een totaal politieke nieuwe visie lanceerde, hoewel ze in lijn lag van het vernieuwingsproces van de jaren zestig. [24]

Met vermijding van allerlei details kan worden vastgesteld dat het fortuynisme zich heeft onderscheiden. Allereerst heeft Fortuyn de traditionele tegenstelling links-rechts, in navolging van D66 - verder afgebroken (zie hetgeen boven verwoord over zijn politieke programma)[25]. Fortuyns programma bevatte zowel linkse als rechtse thema’s. Tegenover de zgn. "oude politiek’ plaatste hij met succes een nieuwe, die van de directe democratie, het dualisme, gericht op de afbraak van de ‘regentenoligarchie’, het doorbreken van de "taalmanupilatie"(Couwenberg) en de ontbureaucratisering.[26] De onveiligheid op straat, de levensomstandigheden in de oude wijken zijn, dank zij hem, hoger op de agenda gekomen, hoewel vooral in grote steden al zeer veel bereikt was op het gebied van de stadsvernieuwing.

Essentieel is zijn invloed op de immigratiediscussie, de discussie over de discriminatie van moslima’s. [27] Ook over de scheiding van Kerk en Staat, het behoud van de Nederlandse cultuur, wordt nu consequenter nagedacht. Zo bepleitte de minister van Justitie om die reden voor afschaffing van het ambtsgebed. Hoewel hij privatisering van de WAO en de zorg bepleitte (omdat daardoor medische zorg te lang op zich zou laten wachten), wees hij privatisering af voor wat betreft de spoorwegen en de energiebedrijven.

Zijn taalgebruik was glashelder. Wie dat niet deed werd gefileerd, zoals Agnes Kant in een TV-discussie ervoer, nadat ze had gezegd dat allerlei problemen te complex waren voor een simpele reactie. Verbaal begaafd verklaarde Fortyun, in navolging van Franz Jozef Strausz, te zeggen wat hij dacht. En hij riep aanhangers op hetzelfde te doen.

Ook vitaliseerde Fortuyn interne partijdemocratieën. [28] Politieke leiders, symbool van de oude politiek,  moesten opstappen. Het FNV raadpleegde vervolgens haar leden over akkoorden in de SER bereikt.

Omdat de politieke strijd zich tijdens Fortuyn meer naar de televisie verplaatste zullen partijen, meer dan tevoren, er  - naar verwachting - rekening mee gaan houden dat hun woordvoerders op het tv-scherm goed moeten ogen, acteertalent moeten hebben en welbespraakt dienen te zijn. Hoewel de invloed van het fortuynisme in de meeste partijen goed merkbaar was, is er één partij, de VVD, die zich vooral één specifiek deel van de erfenis van Fortuyn (immigratie, integratie, Islam) heeft toegeëigend. Wilders, die (tot ergernis van zijn VVD-fractie) toen al geen uitspraak te dol was, en Van Baalen, de look-a-like van Wiegel, pleitten in dit verband nadrukkelijk voor wat zij noemen een conservatieve koers.[29] Om electorale redenen! Ayaan Hirsi Ali had als geen ander de moed de discriminatie van de moslima’s onder ieders aandacht te brengen. Zelfs durfde zij Mohammed aan westerse maatstaven te toetsen.[30] Hun kritiek op artikel 23 (dat aan islamitisch onderwijs dezelfde rechten toekende) heeft bij andere partijen geen navolging gevonden, omdat daarvoor de grondwet gewijzigd zou moeten worden.[31]

 

Fortuyn fascist?

Mensen als Fortuyn worden uiteraard ook disproportioneel bewonderd. Menigeen

bleek na zijn dood "een (postuum) lijntje met Pim" te hebben. Smalhout schreef hagiografietjes die men zonder enige moeite over elkaar kan leggen.[32] Spong en Hammerstein meenden de vervuiling van de politieke discussie en de moord, geheel te kunnen herleiden tot een haatcampagne tegen Fortuyn, die wel gekruisigd móést worden.[33] Daarbij hadden zij nauwelijks oog voor wat Fortuyn zelf allemaal over zijn opponenten had gezegd. Uitspraken die door Smalhout bij de oprichting van  het Wetenschappelijk Bureau van de LPF werden gebagatelliseerd. Pim zou slechts grapjes hebben gemaakt, zoals die over de zwaarlijvigheid van Erica Terpstra.

 In de media en publicaties is Pim Fortuyn geëtiketteerd als een betweter, koning van Nederland, een volksleider die liefde zocht en gaf , de ontdekker van linkse complotten, een  handelsreiziger in herrie, een man die opstond tegen een natie van navelstaarders. Kortom, om met Hubert Smeedts te spreken - met een knipoog naar Nietzsche - hij was De man met de hamer.[34]

Toen Fortuyn zijn pijlen richtte op Paars  zagen sommigen in hem een "nieuwe Mussolini" (Bas Eenhoorn, VVD). "Een fascist" (Telegraaf) met "de charme van Himmler en de intelligentie van Hitler" (Trouw). Met hem als minister-president - zou Nederland in Europa een "pleefiguur" slaan (Bolkestein). De socioloog Van Doorn noemde hem een charlatan. [35]

In de buitenlandse pers is "Fortuyn vergeleken met Haider en Le Pen. Een beeldvorming die Fortuyn weliswaar terecht verontwaardigd afwees, maar die hij grotendeels aan zichzelf te wijten had omdat hij (zoals zijn woordvoerder Kay van de Linde postuum zou toegeven) opzettelijk overdreef. Daarna herriep of relativeerde hij zonodig standpunten of beweerde dat zijn woorden verkeerd waren geïnterpreteerd.

Voor Berlusconi mag hij dan grote bewondering hebben gehad, maar met Mussolini of nog erger, Hitler, had hij in elk geval geen verwantschap. [36] Fortuyn pleitte niet voor een dictatorschap, een corporatieve samenleving, noch een racistische  koers. Hij was evenmin een militarist (wilde defensie inkrimpen en was tegen de aanschaffing van de JSF) en riep op de nationale integriteit van andere staten te respecteren. Wel wilde hij een algemene (sociale) dienstplicht voor jongens en meisjes. [37] Zijn aanhangers verschenen niet in uniform, aanvaardden naar hun zeggen geen hiërarchie; wilden zeggen wat ze dachten en geen taboe onberoerd laten. Van een mythologische visie op de Nederlandse geschiedenis, zoals de fascisten die hadden ontwikkeld, was evenmin sprake. [38]

Met Pels en Couwenberg ben ik van mening dat Fortuyn ten onrechte geattaqueerd is om zijn standpunt over de Islam. Het ging hem om de radicale vorm daarvan en de taalachterstand van de voormalige gastarbeiders. In de discussie over artikel 1 van de grondwet wees hij op de mogelijke strijdigheid daarvan met de vrijheid van godsdienst en een absolute vrijheid van onderwijs.[39] Dat deze wereldgodsdienst in zijn ontwikkeling en culturele status als geheel is achtergebleven is een onloochenbaar gegeven. De status questionis over Pim Fortuyn wordt  nog steeds vooral bepaald door Pels en Couwenberg. Pels heeft het fortuynisme een serieuze plaats gegeven in het gehele politieke spectrum, van links tot rechts. Couwenberg heeft het vooral een plaats toegekend in het moeizame proces om de democratie te vitaliseren; een moeizame weg die hij ook zelf  heeft trachten te begaan, door actief te participeren: via het CDA, D66 en Leefbaar Nederland. Fortuyn heeft een dergelijke poging gedaan, maar hem werd een actieve deelname in het voorste gelid niet mogelijk gemaakt. [40]

 

Riskante aspecten van het fortuynisme

Bedenkelijk acht ik dat Fortuyn het partijprogramma’s ondergeschikt achtte aan de politieke leider, aan hem dus. Met zijn bemiddelde vrienden, ook haters van "de linkse Kerk" - advocaten, medische specialisten, eigenaars van vastgoedondernemingen, projectontwikkelaars - voorstanders van liberalisering van ‘de markt’, welke dan ook, werd een nieuwe partij opgericht en gefinancierd, genoemd naar de geestelijk vader daarvan. Gevaarlijk vind ik ook dat Fortuyn in staat was de massa te manipuleren. Waar die in beweging kwam en komt is de ratio verdwenen; heerst das gesundes Volkskempfinden.

Overduidelijk is dat Fortuyn streefde naar veel macht door middel van een presidentieel stelsel en het partijwezen en de vakbeweging wilde marginaliseren, terwijl hij ook een toenemende liberalisering van het sociaal-economische leven voorstond. Hij miskende daarbij de sociale waarde van de vakbeweging. In staat tot manipulatie had hij misbuik kunnen maken van een stortvloed van referenda, waarvan ook hij een warm voorstander was.

Edmund Burke riep in 1792 op om lessen te trekken uit de Franse revolutie, die breuk met middeleeuwse structuren waarover tot de dag van vandaag nog gedelibereerd wordt. Regeringen moesten, volgens Burke, tijdig rekening houden met wat het volk werkelijk bezig hield, welke behoeften de veranderende samenleving had.[41] Couwenberg, die een groot deel van zijn leven gewijd heeft aan de vitalisering van de democratie, heeft opgeroepen om - na de dood van de grote gangmaker - alert en actief te blijven.[42] Hij was bang dat de Fortuyn-revolte tot stilstand zou komen. Hoewel de geschiedenis leert dat elke revolutionaire periode gevolgd wordt door een van matiging, van evaluatie van hetgeen gebeurd is, kan van Geert Wilders, als nazaat van Pim Fortuyn, niet gezegd worden dat hij op het politieke strijdtoneel terughoudend optreedt. Integendeel. Het Fortuynisme is door en gereactiveerd.

Dit essay is een geactualiseerde bijdrage van het artikel dat in 2004 verschenen is in Civis Mundi, gewijd aan Fortuyn-revolte in discussie.

 

* Drs. André de Bruin is historicus

 


[1] o.m. P.de Rooy, Werklozenzorg en werkloosheidsbestrijding. Landelijk en Amsterdams beleid (Amsterdam1979); R.Kloosterman, Werkloosheid in Nederland 1920-1939 (Utrecht 1985); H.A. Klemann, Nederland 1938-1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (Amsterdam 2002) maakt duidelijk dat de depressie in Nederland voor 1933 vooral een direct gevolg was van de crisis in Duitland, terwijl daarna het Duitse autarkische beleid herstel belette.  W.A. Bonger, Criminalité et conditions economiques (Amsterdam 1935); J.C. van der Stel, Drinken, drank en dronkenschap (-) (Amsterdam 1985); Marieke Horst,’Stationsjuffrouwen en loslopende meisjes’, in: Ons Amsterdam, 41e jaargang, 209 e.v.; J.C.H. Blom, De muiterij op De Zeven Provinciën (Bussum 1975); J. Pluvier, Indonesië: kolonialisme, onafhankelijkheid, neo-kolonialisme (Nijmegen 1978).

[2] Oswald Spengler, Der Untergang des Abendlandes, Umrissen einer Morphologie der Welgeschichte, (Berlin 1918-1922). Het eerste deel sloeg vooral in Duitsland, volgens Johan Huizinga, in "als een bliksemstraal", zo schreef hij in De Gids (1921): J. Huizinga, Verzamelde werken, deel IV, 441. José Ortega y Gasset, De opstand der horden (’s Gravenhage 1933), is een verzameling krantenartikelen (met tal van onvermijdelijke herhalingen) waarin een onbestuurbare wereld voorspeld werd (107);"De ideeën van de gemiddelde man zijn geen waarachtige ideeën evenmin is zijn bezit cultuur" (113); "De massamens heeft geen enkele culturele belangstelling (-). Hij is alleen geïnteresseerd in "verdovingsmiddelen, auto’s en dergelijke" (122); "De ontwikkelde mensen van tegenwoordig lijden aan een ongelofelijke onkunde met betrekking tot de geschiedenis"(134). "Bolsjewisme en fascisme zijn tekenen van een wezenlijke achteruitgang" (134). E. du Perron, "De smalle mens", in Verzameld werk II, 501-527, waarin hij onder meer allerlei idealisten op de korrel nam, van Rousseau tot Henriette Roland Holst. Menno ter Braak wees in "Het tweede gezicht" op het feit dat zelfs  intellectuelen richting Hitler bijdraaiden:Verzameld Werk, deel 3 (Amsterdam 1980) 485-489. Johan Huizinga, In de schaduwen van morgen (1935 en een herdruk in 1938): Verzamelde Werken (Haarlem 1950), deel VII, 313-428. Huizinga wees daarin ook op een veldwinnende opvatting dat het gebruik van bacteriologische wapens verdedigbaar was. Carel Blotkamp em Yve Koopmans, Magie en zakelijkheid. Realistische schilderkunst in Nederland 1925-1945 (Zwolle z.j.). Hubert van den Berg, Dada, een geschiedenis (Nijmegen 2004).

[3] Een kleine selectie: H.F.J. Keip, De volkshuishouding in de corporatieve staat (Bussum 1934), gaf een schema van een corporatieve staatsinrichting, 30; W.J.J. de Muralt, De Toekomst van Nederland (Maastricht 1944). De tekst dateert uit 1942 geeft een historisch overzicht van het corporatieve denken. Arnold Meyer, Van democratische wanorde naar fascistische orde (Oisterwijk z.j.), gaf een schema met koningin Wilhelmina als centrale figuur. E. Brongersma, De opbouw van een corporatieve staat. Het nieuwe Portugal (Utrecht, medio mei 1940). De Salazar gold toen nog als  een voorbeeldige staatsman. Carel Blotkamp em Yve Koopmans, Magie en zakelijkheid. Realistische schilderkunst in Nederland 1925-1945 (Zwolle z.j.). Hubert van den Berg, Dada, een geschiedenis (Nijmegen 2004).

[4] J.A. Jungman, Parlement en Kiezer 1936/1937, 67.

[5] G. Goseling e.a.,Rapport van de Commissie, belast met een onderzoek omtrent wijziging van ons staatsbestel (‘s- Gravenhage 1936).

[6] C.van Geelkerken (red), Voor volk en vaderland. De strijd der nationaal socialistische beweging 14 december 1931-mei 1941 (Z.P. 1941), passim. Jan Meyers, Mussert. Een politiek leven (Amsterdam 1984).

[7] A. en C. de Bruin, Zoekend naar zekerheid (-) (Hilversum 2000).

[8] Jan Meyers, Mussert (-)

[9] Koen Vossen, Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 2003); Zie voorts het overzicht van de kleine partijen op: www.inghist.nl

[10] Impliciet was dat gebeurd in de z.g. sociale encyclieken. Die van 1891(Rerum Novarum), aangevuld met de Syllabus errorum, en de herhaling daarvan uit 1931(Quadragesimo Anno). Expliciet in de bisschoppelijke brief van 10 december 1918 gericht tegen het socialisme als dwaling, en in het bisschoppelijke mandement van 1933 over het liberalisme, socialisme en communisme; het mandement van 1934 ging over het fascisme en nationaal-socialisme. In 1937 verscheen nog de encycliek Mit brennender Sorge, waarin geopponeerd werd tegen Hitler die zich niet hield aan Het Corcordaat. Een afspraak die nader werd toegelicht met de Rooms Katholieke leer en ethiek. Zonder dat er een expliciete veroordeling werd gegeven van de vervolgingen van andersdenkenden en de joden. In de Italiaanse en Duitse concordaten werd - ten nadele van de joden - de relatie fascisme - RK Kerk geformaliseerd: G.Lewey,The catholic church en Nazi Germany (New York 1964); Saul Friedländer, Nazi-germany and the jews, volume 1 (New York 1997); John Cornwell, Hitler’s pope (London 1999).

[11] I. Schöffer, Het nationaal-socialistisch beeld van de geschiedenis der Nederlanden (-) (Arnhem/Amsterdam 1957) wiens studie onlangs aangevuld is door Martijn Eickhoff, De oorsprong van het eigene: Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal socialisme (Meppel 2003); L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940 (Hilversum/Antwerpen 1964); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 1, "Het Voorspel", in 1969. Hans Schippers, Zwart en Nationaal front(Amsterdam 1986); A.A. de Jonge, Crisis en critiek der democratie. Anti-democratische stromingen en de daarin levende denkbeelden over de staat in Nederland tussen de twee wereldoorlogen (Utrecht 1982); G.A. Kooy, Het echec van een ’volkse’ beweging. Nazificatie en denazificatie in Nederland 1931-1945 (Assen 1964); S.Y.A. Vellenga, Katholiek Zuid Limburg en fascisme (Assen 1975). Voor wat betreft Noord Limburg, zie repertorium Kleine Politieke Partijen, 1918-1967: de actie Bouwman (Zie: www.inghis.nl). Bouwman wist de onvrede te mobiliseren in het land van Maas en Waal. In 1940 zou hij lid worden van de NSB..; H.W. von der Dunk (red) In de schaduw van depressie. De NSB en de verkiezingen in de jaren dertig (Alphen aan de Rijn 1982). Peter Jan Knegtmans, Paul Schulten en Jaap Vogels, Colloborateurs van niveau (Utrecht 1996); J.TH.M. Houwink ten Cate en N.K.C.A. in ’t Veld, Fout. Getuigenissen van NSB‘ers (‘s- Gravenhage 1992). Robin te Slaa en Edwin Klijn De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische beweging, 1931-1935 (Amsterdam 2009). André A de Bruin Noord Limburg integraal  bekeken. Zoektocht naar de wortels van een cultuur 1850-1950 (Sittard 2010) 177-190.

[12] Samenvatting in:  Kooy, 314-316.

[13] Bekend hoogleraar daar was: H. de Vries de Heekelingen, Het fascisme en zijn resultaten (Oisterwijk 1927). Daarnaast was er ook distantie van de rassenleer: J.A.J. Barges, F.J. Buytendijk, J.E. Schulte, Het ras morphologisch, physiologisch en psychologisch beschouwd (Nijmegen 1939); Matieu Smedts, de latere hoofdredacteur van Vrij Nederland, heeft het universitaire fascisme als student meegemaakt. Hij wijst op het studentenblad De Dijk en De Unie van Katholieke Studentenverenigingen. Velen waren lid van de fascistische vereniging Dinaso. Mathieu:  Smedts, Een weerbarstig katholiek (Utrecht 1966) 65,66.

[14] Koen Vossen, Vrij vissen in het Vondelpark. Kleine politieke partijen in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 2002).

[15] Definitie van P. Vasterman, Mediahype (2004):"een mediabrede, snel piekende nieuwsgolf die een gebeurtenis als startpunt heeft en die voor het grootste deel het gevolg is van zichzelf versterkende processen binnen de nieuwsproductie". Ontleend aan de bespreking in de NRC/Handelsblad, 13-2-2004. Frank Ekckhardt, Pim Fortuyn und die Niederlande (2004) verklaart het succes in soortgelijke termen: Fortuyn was in persoon een programma. Met zijn dood verviel de attractie.

[16] Opvallend is dat degenen die over hem schreven ook vaak one-liners gebruikten: www.kb.nl terfwoord: Pim Fortuyn.

[17] Jutta Chorus en Menno de Galan, In de ban van Fortuyn. Reconstructie van een politieke aardschok (Amsterdam 2002).

[18] Pim Fortuyn,  Aan het volk van Nederland (Rotterdam 1992); idem, De verweesde samenleving

(Rotterdam 1995); Idem, De islamisering van onze cultuur. Nederlandse identiteit als fundament (Rotterdam 2001); idem, De puinhopen van paars (Rotterdam 2002 ). Vanuit deze schrifturen werd geprobeerd het Verkiezingsprogramma Lijst Pim Fortuyn, 2003-2007, op te stellen. (Zie: www.lijstpimfortuyn.nl)

[19] A. en C. de Bruin, Zoekend naar Zekerheid (-) (Hilversum 2000)

[20] H.C. van der Hoeven en E.W. van der Hoeven, Om welzijn of winst (Deventer 1993)181,182, 304-309.

[21] Circa 63% van de bevolking was toen al buitenkerkelijk (SCP, Culturele veranderingen in Nederland 1999), een lopend onderzoek dat opvraagbaar is. In het SCP-onderzoek wordt gebruik gemaakt van de zgn tweetrapsvraag. Het CBS weigert nog steeds dat te doen en blijft daardoor aan de oppervlakte. Voor dit methodolische verschil zie: SCP, Secularisatie in Nederland 1966-1991 (Rijswijk 1994) 47.

[22] NRC/HB, 16-5-2002.

[23] Een vergelijking van politieke programma’s is hier niet mogelijk. Zie de websites van de politieke partijen.

[24] S.W. Couwenberg, Opstand der burgers. De Fortuyn-revolte en het demasqué van de oude politiek (Budel  2004) 63

[25] Zie voor de links-rechts positionering en de invulling daarvan: Dick Pels, De geest van Fortuyn. Het gedachtegoed van een politieke dandy (Amsterdam 2003).

[26] Couwenberg, 20

[27] Eertijds wilde staatssecretaris Hans Simons vwb de vrouwenbesnijdenis nog akkoord gaan met een sneetje. Het werd een verbod. Aan de stadsvernieuwing was al lang een hoge prioriteit toegekend, met goede resultaten. Dat overheden bij de drugsbestrijding en overlast van junks minder succesrijk zijn geweest, hang samen met de gecompliceerdheid van de problematiek. Ook het LPF beleid in Rotterdam heeft daarin tot  nu toe geen verbetering in kunnen aanbrengen.

[28] Bij het CDA dat tal van overbekende gezichten uit de Tweede Kamer had afgevoerd en het GPV/PPR - op weg naar de Christen Unie - was dat al gebeurd.

[29] Meindert Fennema Geert Wilders Tovenaarsleerling (Amsterdam 2002) 89 e.v.

30 Bob Smalhout De erfenis van Pim. Op het scherp van de snede ( ’s-Gravenhage 2003)

[31] In die discussie is tot nu toe achterwege gebleven dat het confessioneel onderwijs, door toelating van leerlingen van een andere denominatie, haar grondrecht heeft verspeeld. De inzet van de schoolstrijd was homogene confessionele scholen. De financiering daarvan werd in 1917 geregeld: A. de Bruin, Het ontstaan van de schoolstrijd (-) (Barneveld 1985). Inmiddels dient ook  te worden gesteld dat elke leerling en ouder dezelfde rechten toekomen, wat consequenties behoort te hebben voor het levensbeschouwelijk onderwijs.

[32] Bob Smalhout, De erfenis van Pim. Op het scherp van de snede (’s-Gravenhage 2003).

[33] G.Spong en O. Hammerstein, ‘Vervolg ze tot in de hel’ De haat-zaai aangifte van Fortuyn (Amsterdam 2003)

[34] Zie www://boekrecensies.nrc.nl

[35] Zie voor deze en andere feiten: Chorus en De Galan, passim. Meer feitelijk in: G. Spong en O. Hammerstein, "Vervolg ze (-), 22-33.

[36] Fascisme is ook een scheldwoord geworden, Hans Olink gaf daar recent aardige voorbeelden van (Hans Olink, "De eeuwige fascist (NRC/HB " 21/22-02.04). De criminoloog Nagel omschreef de term eens als "het rotzakje in de mens", maar de gene die Fortuyn een fascist noemden meenden dat hun typering wetenschappelijk juist was. Fortuyn was fascist noch ‘racist’. Wel waarschuwde hij voor een islamisering van ons land. Pim Fortuyn, De islamisering van onzer cultuur. Nederlandse identiteit als fundament (Rotterdam 2001)

[37] Sterker, Fortuyn wilde krijgsmachtonderdelen zelfs afschaffen en was (in de eerste druk van De Puinhopen) tegen de aanschaf van een supermodern gevechtsvliegtuig (JSF). Zie: De puinhopen (2002), 169 e.v.De Tweede Kamerfractie van de LPF, geleid door Mat Herben (eerder werkzaam bij Defensie) zou voor de aanschaf van de JSF stemmen!

[38] Waar Fortuyn een beeld schetst van de Nederlandse geschiedenis, zoals in zijn De verweesde samenleving, getuigt hij niet van grote kennis. Zo typeert hij de Nederlandse Opstand als een godsdienstoorlog. Ook negeert hij de Arabische invloeden op de westerse cultuur.

[39] S.W. Couwenberg, Opstand der burgers (-) Civis Mundi jaarboek 2004 (Budel 2004) 77 ev.

[40] Hij kreeg bij de PvdA, noch het CDA voet aan de grond, zie: Dick Pels, De geest van Pim. Het gedachtegoed van een politieke dandy (Amsterdam 2003); Couwenberg, Opstand (-)

[41] E. Burke, Reflections on the revolution in France (reprint, London 1970); Peter Viereck, Conservatism (New York 1956).

[42] In zijn Opstand.