Liberalisme als westerse beschavingstraditie en het machtsprobleem

Civis Mundi Digitaal #8

door Wim Couwenberg

I.   Machtsbeginsel: van natuurlijk gegeven naar politiek probleem

II.  Problematiek heerschappij van het recht als liberale pretentie

III. Machtsmotief en wetenschapsbeoefening

Liberalisme als westerse beschavingstraditie en het machtsprobleem

 

I. Machtsbeginsel: van natuurlijk gegeven tot politiek probleem

Het machtsbeginsel is het oudste en het meest fundamentele gedragsbepalende beginsel in menselijke verhoudingen. Het wortelt in twee natuurlijke gegevens:

- de menselijke drang naar zelfhandhaving, de wil tot (over)leven die in de filosofie van Schopenhauer de innerlijke kern van ieder levend wezen is, het in de filosofie van Kant onkenbaar geachte ding op zichzelf (dat wat onafhankelijk van onze waarneming bestaat);

- en de daaruit voortvloeiende behoefte aan orde en veiligheid, die de mens nodig heeft voor zijn zelfhandhaving en -ontplooiing. Daaraan ontspruit het menselijke machtstreven als primaire historische drijfkracht.

 

Religieus gelegitimeerde bron van alle maatschappelijke en politieke ongelijkheid

Hoezeer het ordescheppend machtsbeginsel centraal staat in het bewustzijn van mensen, blijkt ook uit hun religieuze denkwereld, in het bijzonder uit de zolang in de christelijke wereld gekoesterde neiging God te concipiëren als de almachtige, wiens soevereine wil gehoorzaamd moet worden op straffe van zonde; als de Heer van al het geschapene, Koning der koningen, die als zodanig aanbeden en vereerd behoort te worden. In de christelijk- geïnspireerde westerse cultuur is God lange tijd tevens opgevat als constituerende macht op aarde, transcendente top van de aardse machtshiërarchie en als zodanig bron en grondslag van alle aardse machtsposities. Onder invloed van de religiekritiek van de moderniteit, is dit godsbeeld inmiddels sterk omstreden geraakt.[1] In de r.-k. kerk heeft dat machtsbeginsel zich bovendien belichaamd in een unieke klerikale heerschappijvorm die haar religieus-zedelijke orde handhaaft met psychische tucht- en dwangmiddelen die zij ontleent aan haar monopolistische beschikkingsmacht over de heilsgoederen die voor het zielenheil van haar leden onontbeerlijk zijn (Heilsherrschaft).

Het machtsmotief is de meest fundamentele bron van alle politieke en maatschappelijke conflicten en van alle politieke en maatschappelijke ongelijkheid. De ene mens heeft nu eenmaal een sterkere geldingsdrang, een sterkere wil tot macht dan de andere. In het biologisch gedragsonderzoek spreekt men in dit verband van het dominantieprincipe (pikorde). In iedere groep is er een rangorde in dominantie die van belang geacht wordt voor de interne stabiliteit en externe veiligheid. Die dominantie uit zich ook in de mate waarin men binnen de groep de aandacht op zich weet te vestigen (attentiestructuur). Daaraan refererend onderscheidt Machiavelli in zijn Discorsi tussen ‘grandi’, elites die gedreven worden door de zucht naar macht, roem en onsterfelijkheid en ‘populari’, de gewone mensen, die gesteld zijn op hun gemak, op orde, rust en veiligheid en er geen behoefte aan hebben een persoonlijk spoor in de historie achter te laten. De wil tot macht van elites en de wil van gewone mensen zich hieraan te onderwerpen zijn nauw met elkaar verbonden. Dat machtigen in bepaalde situaties meer ontzien worden dan minder machtigen, m.a.w. het bekende fenomeen van meten met twee maten, is een ervaringsgegeven, dat te herleiden valt tot die structurele ongelijkheid tussen mensen en hun verbanden.

Die onderwerping en de repressieve willekeur die er vaak mee gepaard ging, waren in premoderne culturen even vanzelfsprekend als de volstrekte afhankelijkheid van bovenaardse machten. Wel steken er nu en dan opstandige bewegingen de kop op, bijvoorbeeld slavenopstanden in de klassieke oudheid en boerenopstanden en belastingoproer tijdens het vorstenabsolutisme in Europa. Maar dat waren louter uitbarstingen van wanhoop en wrok, niet meer dan ongerichte rebellie, dus niet geïnspireerd door een ideologisch verankerd politiek alternatief.

 

Inzet van politieke en maatschappelijke strijd

In de moderne cultuur verandert dat. Gevestigde en als repressief ervaren politieke en maatschappelijke verhoudingen en structuren waarin mensen op grond van godsdienstige tradities zolang berust hadden, worden dan van een natuurlijk gegeven getransformeerd tot een politiek probleem. Repressie en andere als vernederend ervaren maatschappelijke en politieke verhoudingen worden sindsdien via maatschappijkritische bewegingen gepolitiseerd en daarmee tot inzet gemaakt van politieke en maatschappelijke strijd met het vizier op een definitief elimineren daarvan via constitutionele veranderingsprocessen van liberale en democratische aard. Dat gebeurt langs revolutionaire of reformistische weg.

In de theorie van het politieke realisme, die door Spinoza al kort en bondig geformuleerd is in zijn Tractatis-politicus (Cap. 2, par 8)[2], blijft het machtsmotief niettemin ook in een liberaal-democratische context de harde kern van alle politiek. De ideologische verpakking ervan dient er slechts toe deelneming aan het politieke machtsspel psychologisch en moreel aanvaardbaar te maken.[3] De Grieks-Duitse filosoof P. Kondylis gaat in dat realisme het verst. Macht is en blijft in zijn ogen de verborgen essentie van alle ideeën, waarden en normen. Die zijn, zo stelt hij, slechts gesublimeerde machtsaanspraken. Een ideeënstrijd is in die opvatting derhalve een verkapte machtsstrijd. Kondylis ziet dit als een onaangename, maar niettemin harde waarheid. Die als cynisme ervaren interpretatie van normatieve pretenties klinkt ook door in het werk van de vreselijk jong gestorven Duitse schrijver Georg Büchner (1813-1837). "Ongelukkige, u schijnt aan idealen te lijden!" laat hij een van de hoofdpersonen in zijn komedie "Leonce en Lena" op een gegeven moment uitroepen.

Als men zich in de politieke arena begeeft, zo heeft mij de ervaring wel geleerd, kan men daarin in de regel alleen met succes opereren, als men continu in machtstermen blijft denken. Authentieke intellectuelen kunnen dat niet, meer bekommerd als zij zijn over de vraag, heb ik gelijk, dan over de vraag, krijg ik gelijk. En daarom zijn succesvolle politici nooit intellectuelen. Want dat veronderstelt een alerte wil tot macht en bereidheid zo nodig, tot opportunistisch manoeuvreren. In zijn laatste boek De intellectuele verleiding: gevaarlijke ideeën in de politiek (2011) hamert Frits Bolkestein opnieuw op de politieke onbekwaamheid van intellectuelen. Hij gaat daarbij niet uit van het ideaaltype van de intellectueel in de zin van het klassieke werk van Julien Benda La Trahison des Clercs (1927), te weten de politiek onafhankelijk opererende intellectueel als belangeloze dienaar van de waarheid; maar van intellectuelen die politiek gehandicapt zijn, want alleen in abstracte ideeën geïnteresseerd en zodoende weinig oog hebben voor de politieke praktijk (de machtsvraag) en ondanks hun politieke wereldvreemdheid politieke invloed ambiëren. Hij denkt daarbij, lijkt me, voornamelijk aan intellectuelen met een linkse oriëntatie. En daar zijn intellectuelen ook lang tijd mee vereenzelvigd.[4] Dat politieke denkers wel degelijk politiek relevant kunnen zijn, heeft de politicoloog Andries Hoogerwerf enkele jaren geleden nog eens overtuigend in het licht gesteld.[5]

In moderne machtstheorieën[6]  met juist genoemde leer van het politieke realisme als expressie fungeert het machtsmotief nog steeds als belangrijkste verklaring van het politiek en maatschappelijk gebeuren. En ondanks hun progressieve reputatie gaan filosofen als B. Russell, Th. W. Adorno en M. Foucault daar eveneens van uit.[7] Foucault maakt daarbij wel onderscheid tussen macht en overheersing. Macht is in zijn ogen een universeel gegeven. In elke menselijke relatie is er sprake van macht, dus van een machtsverhouding. Niet de macht, maar de overmacht, de overheersing is het grote probleem en de harde kern van de strijd voor emancipatie van de mens.

 

Versterkte strijd om machtsposities in democratische context

De utopische droom van een posthistorisch tijdperk van duurzame vrede en gerechtigheid wordt telkens opnieuw verstoord door de realiteit van geschiedenis als conflictueus gebeuren. De belangrijkste oorzaak daarvan is onmiskenbaar gelegen in het machtsmotief als primaire historische drijfkracht met zijn streven naar beheersing van de levensvoorwaarden ter realisering van de nodige veiligheid, orde en welvaart.[8] In het door liberale en democratische motieven gedreven moderniseringsproces is wel getracht dat motief zodanig te reguleren dat het niet langer uit de ban kan springen. Het blijft niettemin een drijfkracht die niet alleen diep geworteld is in de menselijke natuur, maar in het moderniseringsproces bovendien een nieuwe uitwerking gekregen heeft in het beheersingsmotief en als zodanig met het emancipatiemotief deel uitmaakt van het revolutionaire grondmotief van de moderniteit waaraan een lange reeks van nieuwe conflicten ontsproten is.

Wel manifesteert dat machts/beheersingsmotief zich in een liberaal-democratische context niet langer zoals in premoderne culturen in autoritaire bevelsstructuren, maar op meer versluierde wijze: als democratisch gelegitimeerde gedragsregulering; in de expansiedrang en manipulatietechnieken van economische, politieke en culturele organisaties en instituties; in de mate waarin men erin slaagt met behulp van het rijke arsenaal van moderne publiciteitsmiddelen de publieke aandacht op zijn persoon en zijn prestaties te vestigen: en tenslotte ook in neoliberale ‘managementtools’ zoals planning en control, kwaliteitsmanagement, monitoring e.d. De legitimatie van dit motief vergt bovendien in die context veel meer inspanning dan in het premoderne beschavingsproces.

De onderlinge strijd om machtsposities wordt in een democratische context zelfs nog feller door toedoen van een tweetal factoren: de groei van het aantal deelnemers aan die strijd, en de werking van de z.g. machtsaf­standsreductietendens zoals geformuleerd door de psycholoog Maud Mulder. Naarmate machtsverschillen geringer worden, wordt het streven van minder machtigen naar grotere macht des te intensiever.[9] Hoe dichter mensen met ambitie de vleespotten van de macht naderen en daar hun tenten opslaan, hoe meer zij geneigd zijn in machtstermen te denken. Niet alleen in de politiek, maar ook op andere terreinen, o.a. op dat van de wetenschap en de kunst.

 

Negatieve waardering van het machtsmotief

Tegenover juist genoemde machtstheorieën stelt zich een kritische stroming teweer met een sterk negatieve beoordeling van het machtsmotief. Die aversie gaat zelfs zo ver dat in dat motief een kwaad in zichzelf gezien wordt, ja, de bron van alle kwaad, wie die macht ook uitoefent. Zij is een begeerte die onverzadigbaar is en noch gelukkig maakt noch geluk brengt.[10] De Britse filosoof Karl Popper[11] gaat niet zo ver. Maar het brengt hem er wel toe zich af te zetten tegen de neiging van historici en anderen om de geschiedenis van de politiek te verheffen tot alfa en omega van de geschiedenis, zoals bijvoorbeeld de historicus Frank Ankersmit doet in zijn studie over de sublieme historische ervaring.[12] Dat geschiedenis van de politiek het lot van alle mensen raakt, is nog geen reden om dat te doen, vindt Popper. Achter dat primaat van de geschiedenis van de politiek gaat in zijn ogen de idolate verering schuil van macht en historisch succes. Dat kritiseert hij als een van de ergste uitingen van menselijke afgoderij. Vandaar dat hij ook niets op heeft met de theorie van Hegel - zijn filosofische bête noire - dat historisch succes de ultieme historische maatstaf zou zijn.

            Naar het oordeel van een prominent Duits staatsrechtgeleerde als R. Smend brengen politici een heroïsch offer door zich in de politieke machtsstrijd te werpen. Door dat te doen betreden zij in zijn ogen namelijk een rijk vol boze demonie en lopen zij het gevaar hun ziel te verkopen aan de demonische machten die in dit rijk de scepter zwaaien. Wie het heil zijner ziel zoekt, hij blijve verre van het politieke leven met al zijn listen en lagen. Een opvatting die eerder door Max Weber in soortgelijke bewoordingen verkondigd is[13] en in die termen in Nederland zeker niet beaamd wordt, al is de Nederlandse politiek minder braaf en netjes als zij zich doet voorkomen. Maar dat in die politiek de wet van de jungle heerst, zoals een Nederlandse minister[14] eens beweerde en de politieke journalistiek ook nog al eens geneigd is te suggereren, schetst, lijkt me, een te negatief beeld daarvan. Wel impliceert actieve deelneming aan de politiek als volks/partijvertegenwoordiger dat men afstand moet doen van een leven in waarheid in de zin van V. Havel[15], dus van een authentiek bestaan.

De negatieve waardering van macht vinden we vooral in de Duitse literatuur en is de expressie van het daar sterk benadrukte antagonisme tussen ‘Geist und Macht’. Men spreekt zelfs van een in de aard der dingen geworteld antagonisme dat slechts adequaat kan functioneren door een strikte scheiding tussen de dienaren van geestelijke en morele waarden en degenen die macht begeren en uitoefenen. Een van de traditionele beginselen van de Duitse universiteiten was lange tijd de opvatting dat een onpolitieke houding de beste garantie is voor wetenschappelijke objectiviteit.[16]

Het moderne prometheïsche machtsmotief is in Duitsland tegelijkertijd het meest consequent tot gelding gebracht. Het kreeg daar gestalte in een streven naar wetenschappelijk-technische en, daarop aansluitend, politieke wereldbeheersing. Dat culmineerde in het totalitaire en op wereldwijde expansie gerichte beheersingssysteem van het Derde Rijk. De wijd verbreide haat tegen Duitsers die in de 20e eeuw in Europa te bespeuren valt, is in Duitsland van meerdere zijden[17] geïnterpreteerd als reactie op de fanatieke wijze waarop dat land zich in die eeuw heeft laten voortstuwen door een teugelloos geworden machts- en beheersingsmotief.

 

Politieke preutsheid

Onder invloed van die negatieve associaties die het machtsmotief bij zovelen oproept, is er in de burgerlijk-liberale samenleving een sterke neiging gegroeid dat motief als fundamentele drijfkracht te verdringen en zo veel mogelijk te verhullen achter ideologische en juridische formuleringen. Die neiging is nog versterkt door de toenemende invloed van de sociaaldemocratische gelijkheidsideologie. Zodoende is er rond het machtsmotief een preutsheid gegroeid, die herinnert aan de seksuele preutsheid van voorheen en daarmee samenhangend een dubbele moraal: ontkenning van het machtsmotief wat hand in hand gaat met een politieke strategie en tactiek die onverkort blijft afgestemd op de eisen van de politieke en maatschappelijke machtsstrijd.

Een sterk in morele termen denkend land als Nederland is hiervan een treffend voorbeeld. Machtsstreven gaat hier in de regel zwaar gesluierd door het leven en wordt bij voorkeur verhuld als uitoefening van invloed en bereidheid tot het dragen van verantwoordelijkheid. In die geest merkte Ed van Thijn als fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer eens op dat PvdA-leider Joop den Uyl een politicus was zonder machtsdrift.[18] Alsof dat niet een contradictio in terminis is. Reële machtsuitoefening wordt in dit land zoveel mogelijk aan het oog onttrokken door politieke ambities te verpakken in fraai ogende religieuze en morele beginselverklaringen en politieke besluitvorming te realiseren via ingewikkelde en op consensus gerichte overlegcircuits en conflictmijding en zodoende als onafwendbaar voor te stellen. Besluitvorming is in dit kader vaak meer het resultaat van onderhandelingen tussen betrokken partijen dan van een inhoudelijk publiek debat.

In het voetspoor van het kritisch (machts)realisme[19] en in lijn met mijn polair-dialectisch werkelijkheidsbesef, zie ik in het machtsmotief een ambivalent verschijnsel met een positieve, constructieve en een negatieve, destructieve pool. Positief is het, voorzover het erin slaagt orde en samenhang te scheppen in de chaos van het menselijk bestaan en daaraan een aanvaardbare zin en richting te geven en zich zodoende op legitieme wijze doet gelden; negatief is het voorzover het ontaardt in repressie, uitbuiting, willekeur en gewelddadigheid. De ervaring leert wel dat het telkens opnieuw een negatieve wending neemt. Het is inderdaad in principe onverzadigbaar. Men raakt er meer aan verslaafd naarmate men er meer en langer van proeft. Machtsstreven gaat steeds zo ver, aldus de klassieke observatie van Montesquieu, totdat het op een andere macht stuit. Dat geldt niet alleen voor het politieke, maar ook voor het economische machtsstreven. Dat neigt eveneens naar machtsconcentratie, i.c. naar een zo volledig mogelijke marktbeheersing.

 

II. Problematiek heerschappij van het recht als liberale pretentie

Het westers-liberale beschavingstype onderscheidt zich van autoritaire stelsels principieel door de intentie machtsprocessen te onderwerpen aan de tucht van het recht: door de ontwikkeling van de theorie en praktijk van de liberale rechtsstaat in nationaal verband; en in aansluiting hierop op internationaal niveau door het streven naar een internationale rechtsorde. Een nieuw onderdeel van westerse ontwikkelingshulp is in deze tijd de wereldwijde export van de principes en instituties van de westers-liberale rechtsstaat onder de titel: Rule-of-Law Promotion als aanzet tevens tot de ontwikkeling in democratische richting.[20] Tal van internationale organisaties en duizenden juristen zetten zich hiervoor in. Maar de machtsproblematiek is daarmee niet opgelost.

Dat was wel de strekking van de liberale rechtsstaatidee. Dat heeft de omstreden Duitse staatsrechtgeleerde Carl Schmitt goed begrepen.[21] Dat was ook een van de motieven voor zijn sympathie voor het naziregime. De bekende theorie van de rechtssoevereiniteit van de Nederlandse staatsrechtgeleerde Hugo Krabbe is een specifieke uitwerking van die liberale pretentie. De soevereine staatsmacht van het predemocratische tijdperk maakt in die theorie plaats voor de onpersoonlijke heerschappij van het recht dat zijn oorsprong vindt in het rechtsbewustzijn van de burgers en tot gelding komt in de meerderheidsbeslissing van de volksvertegenwoordiging[22]. Die liberale pretentie wordt echter niet waargemaakt.

 

Internationaal recht en het recht van de sterkste

Het meest springt dat in het oog op het terrein van de internationale rechtsorde. De heerschappij van het recht is daar ver te zoeken. In de internationale politiek geldt in veel gevallen nog altijd het recht van de sterkste. De advocaat en hoogleraar internationaal strafrecht Geert-Jan Knoops heeft dat onlangs nog eens onomwonden onder de aandacht gebracht.[23]

Daar heeft in 1945 de introductie van de VN niets in veranderd. De oprichters ervan waren veel minder idealistisch gestemd dan aanvankelijk werd verondersteld. De VN is op de keper beschouwd een nieuw opgetuigde volkenbond met opnieuw een directoraat van grootmachten als beslissende factor.[24] Hun veto-recht in de Veiligheidsraad oefenen zij nog altijd zonder enige gêne uit als dat in hun kraam te pas komt.[25] In het Handvest van de VN is er hoogstens sprake van een bescheiden beperking van het recht van de sterkste, the law of power. De winnaars in de internationale machtsstrijd blijven in feite nog altijd aan het langste eind trekken; een bevestiging van de door Karl Popper als fascistisch gekritiseerde[26] opvatting van Hegel dat succes in die machtsstrijd de enige rechter is voor staten en naties (Weltgeschichte ist Weltgericht) en van Spinoza’s rechtsopvatting dat ieders recht bepaald wordt door de macht die hij heeft (Ethica, 4, prop. 37). Dus hoe meer macht, hoe meer recht.

De wijze waarop de staat Israël probeert via een effectieve machtspolitiek van voldongen feiten de ontwikkeling van een levensvatbare Palestijnse staat in de kiem te smoren en zo het Israëlisch-Palestijnse conflict in zijn voordeel te beslechten is daarvan een nieuwe illustratie. Dat blijkt opnieuw uit een recent voorstel, dat Amerika na intensieve coördinatie met de Israelische regering deed tijdens een recente bijeenkomst van het zogenaamde kwartet (de VN, VS, EU en Rusland). Dat kwam erop neer, dat de andere leden van dat kwartet het illegale nederzettingenbeleid van Israël zouden aanvaarden en uiteindelijk ook de Palestijnen bij de onderhandelingen over de beoogde tweestatenoplossing.[27]

Dat het recht van de sterkste op internationaal niveau meestal de doorslag geeft zien we ook bij de vraag wie als oorlogsmisdadigers berecht worden. Het zijn nog steeds de overwinnaars die daarover beslissen. Vandaar dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki - door de filosoof van het atoomtijdperk Günther Anders als holocaust op één lijn gesteld met Auschwitz [28] - niet berecht zijn als misdrijven tegen de menselijkheid evenmin als de mensonterende Amerikaanse bombardementen in de Vietnam Oorlog, zoals bekend gemaakt in de Pentagon Papers in juli 1971, en de oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in de oorlog tegen het terrorisme.[29]

Een bekend bezwaar tegen het vervolgingsbeleid van het Internationale Strafhof in Den Haag is ook de willekeur die dat beleid kenmerkt. Er wordt namelijk met twee maten gemeten. Het is een kritiek die vooral geuit wordt door landen van de Afrikaanse Unie. Van die kant wordt zelfs gesproken van een westerse samenzwering. Wat het politieke terrorisme betreft, ook dat loont, mits succesvol, zoals het ontstaan van de staat Israël, de naoorlogse bevrijdingbewegingen in Azië en Afrika en de anti-apartheidsstrijd van het ANC in Zuid-Afrika illustreren.

 

Rechtspositivisme als juridisch verpakte machtstheorie

In een reactie in NRC Handelsblad op juist genoemde opiniebijdrage van G.J. Knoops gaat Spinoza-kenner Wim Klever nog een stap verder. Dat het recht in feite samenvalt met het recht van de sterkste, zoals Spinoza leert, is niet alleen van toepassing op het internationale, maar ook op het nationale recht, stelt hij. Maar daarmee gaat hij toch wel iets te ver, althans in een democratische rechtsstaat. Daar wordt het recht van de sterkste, belichaamd in politieke meerderheden, getemperd door een breed scala van mensenrechten en een uitgebreid systeem van machtenscheiding en machtscontroles, in Nederland resulterend in een niet geringe hindermacht, al wordt die hindermacht de laatste jaren wel wat ingeperkt, voor zover het inspraak en beroepsmogelijkheden betreft.

Wel is er een toonaangevende stroming in de rechtsbeoefening, het zogenaamde rechtspositivisme, waar men blijft steken in een juridische verpakking van het machtsstreven. gegeven het feit dat overheidsdwang (sancties) daarin geldt als beslissend kenmerk van positief recht. En die dwang gaat op zijn beurt terug op het beginsel van de staatssoevereiniteit. En dat is niets anders dan een juridisch aangekleed machtsbeginsel. Wie de sluier optilt achter dat recht, hem/haar staart onverbiddelijk de kille blik van het Gorgonenhoofd van de macht in het gelaat, zoals Hans Kelsen, de belangrijkste theoreticus van het rechtspositivisme, dan ook volmondig erkent.[30] We zien dat in optima forma in de staatsrechtbeoefening. De normatieve kracht van de grondwet wordt daarin in vergaande mate gerelativeerd als het gaat om de regulering van de relaties tussen de hoogste staatinstellingen. Hier, zo stelt men, heerst het recht van de werkelijkheid, het recht van de sterkste. Verschuivingen in de politieke machtsverhoudingen werken spoedig door in de interpretatie van staatsrechtelijke begrippen. Vandaar het bijzonder flexibele begrippenapparaat, waarmee staatsrechtbeoefening werkt.[31]

De liberaal-democratische rechtsorde wordt in de positivistische denktraditie niet opgevat en beleefd als expressie van intrinsieke morele waarden, maar praktisch gereduceerd tot formeel-juridisch instrumentarium ter regulering van de politiek-sociale machts- en belangenstrijd. Het risico daarvan is de ontwikkeling van een opportunistisch type jurist dat zijn kennis en kunde zonder scrupules ter beschikking stelt van iedere willekeurige deelnemer aan die machtsstrijd die behoefte heeft aan juridische bijstand en zodoende bereid is zo nodig mee te helpen aan legalisering van ieder regime dat over de nodige macht beschikt. Bekend voorbeeld hiervan was de medewerking van de heersende positivistische rechts- en staatstheorie en haar beoefenaars in de Weimar-republiek aan de legalisering van het Derde Rijk van Hitler. Geen gebeurtenis heeft de onmacht van een louter positivistische rechts- en staatstheorie scherper in het licht gesteld dan de legale machtsovername door Hitler in 1933 en de legalisering van zijn totalitaire regime daarna, dat formeel-juridisch ook een rechtsstaat was.[32] Dat was trouwens ook het geval in landen die deel uitmaakten van het voormalige Sovjetblok. Daar sprak men expliciet van een eigen socialistische legaliteit. De wet werd er geconcipieerd als grondslag en instrument ter realisering van een socialistische samenleving.[33]

 

Antipositivistische stellingname

Tegenover het rechtspositivisme op grond waarvan in Duitsland een totalitair regime gevestigd kon worden, heeft zich na de oorlog een antipositivistische tegenbeweging opgesteld, die de normatieve theorie van de rechtsstaat in ere probeert te herstellen. De meest radicale expressie daarvan is een krachtig reveil van natuurrechtelijk denken, vooral in Duitsland met de bekende rechtsfilosoof Radbruch, vóór de oorlog nog een overtuigd aanhanger van het rechtspositivisme, als een van de voorgangers van dit reveil. In zijn natuurrechtelijk gefundeerde concept van recht en rechtsstaat geldt gerechtigheid nu als hoogste maatstaf waaraan zo nodig de eisen van rechtszekerheid en doelmatigheid ondergeschikt zijn.[34] De invloed van dit reveil is behalve in de Duitse grondwet ook te bespeuren in de Duitse rechtsspraak waar na de oorlog vaak een beroep wordt gedaan op natuurrecht als bovenpositief recht. Onder invloed van dat reveil zijn na de oorlog in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ook de grondrechten in internationaal verband erkend als onvervreemdbare mensenrechten die hun gelding rechtstreeks ontlenen aan de idee van de menselijke waardigheid.

Minder radicaal is er voorts een tegenstroming die een middenweg zoekt tussen rechtspositivisme en natuurrecht en die ik zelf ook ben toegedaan. De rechtsfilosoof Paul Cliteur[35] heeft in dit verband het begrip cultuurrecht geïntroduceerd. Hij doelt hiermee op een complex van rechtsbeginselen die in een bepaalde - i.c. westerse - cultuurkring tot ontwikkeling komen, en als zodanig dus niet zonder meer absolute gelding hebben, maar wel een zekere transcendente werking. Zij vinden hun rechtvaardiging als hoger recht in de praktische wijsheid en ervaring van vele generaties waarin zij in een langdurige praktijk getest zijn op hun normatieve waarde. Een juridische expressie hiervan vinden we tegenwoordig in algemene rechtsbeginselen van publiek- en privaatrecht die hun normatieve waarde bewezen hebben in de loop van de rechtsontwikkeling.

Niettemin: ‘Ein guter Jurist ist nur wer mit slechtem Gewissen Jurist ist’, is een bekende uitspraak van de juist genoemde Duitse rechtsfilosoof G. Radbruch. Een goede jurist worstelt voortdurend met de spanning tussen wat hij/zij op zichzelf rechtvaardig en juist acht en wat vanwege de heersende machtsverhoudingen in de praktijk juridisch operationeel te maken valt. Recent voorbeeld hiervan is de steeds verdere uitholling van privacy van de burger als grondrecht.[36] Dat gebeurt het meest ongegeneerd in het kader van de antiterrorismebestrijding. Principes van de liberale rechtsstaat als het recht op privacy, maar ook dat op een eerlijk strafproces, ja zelfs het folterverbod en het recht op leven zijn bij de uitvoering ervan geruisloos terzijde geschoven als de antiterrorismepraktijk daarom vroeg. Het is vooral Amerika dat daardoor als liberale rechtsstaat in opspraak gekomen is. Dick Cheney, vice-president in de regering Bush, rechtvaardigt in zijn memoires het gevoerde antiterrorisme beleid niettemin met een beroep op de nationale veiligheid. Dat noopte nu eenmaal tot martelpraktijken. Een politiek filosoof als John Gray vindt dat we ons daar maar bij moeten neerleggen. C’est la vie.

 

III. Machtsmotief en wetenschapsbeoefening

 

Intellectuele ontdekkingstocht, maar machtsvrij?

Als belangrijkste maatstaf van het intellectuele verkeer geldt in het liberalisme als westerse beschavingstraditie het rationaliteitsbeginsel en hand in hand hiermee het beginsel van objectiviteit. Als uitvloeisel hiervan heeft zich de liberale intentie en pretentie ontwikkeld van een redelijke en open discussie als basis van dat intellectuele verkeer. Waarheidsvinding dient het resultaat te zijn van communicatieve rationaliteit, d.w.z. de ontwikkeling van een rationele consensus op basis van een machtsvrije uitwisseling van argumenten en tegenargumenten. We vinden dat ook verankerd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Onafhankelijkheid, onpartijdigheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid gelden krachtens die code als principes van goed wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Wat is de praktijk? Wetenschapsbeoefening is een intellectuele ontdekkingstocht. Maar voltrekt die zich volstrekt machtsvrij?

"All modern scientific thinking is at bottom power thinking", meent de Britse filosoof Bertrand Russell zelfs.[37] Vandaar de verleiding tot dogmatisering van wetenschappelijke bevindingen en tot het claimen van een waarheidsmonopolie. Meer nog dan voorheen gaat dat onderzoek in deze tijd gepaard met felle concurrentie in de strijd om de nodige financiële steun voor verder onderzoek mede als gevolg van de toenemende bedrijfsmatige manier van denken met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek op universiteiten. Dat bepaalt mede de verdere wetenschappelijke carrièrekansen van onderzoekers. Dat is ook een sterke prikkel om zoveel mogelijk aan de weg te timmeren met publicaties om zich zodoende als onderzoeker te profileren. Dat daarbij allerlei trucs gehanteerd worden, is ‘all in the game’.[38] Zo verschijnen maandelijks bijna 100.000 publicaties op medisch terrein. Probleem is daarbij wel dat de nodige transparantie wat de auteurs daarvan betreft vaak ontbreekt, zoals blijkt uit een recente publicatie van British Medical Journal.[39] De sterk gegroeide concurrentie tussen wetenschappers werkt soms ook wetenschappelijke fraude in de hand. De wetenschappelijke fraude van de Tilburgse hoogleraar sociale psychologie D. Stapel die in die concurrentiestrijd ertoe verleid werd onderzoeksgegevens te fingeren, is daarvan een recent voorbeeld. De tijdsdruk waaronder wetenschappers staan leidt ertoe, dat de controle op de kwaliteit van onderzoek tekortschiet.[40] Punt van discussie in die concurrentiestrijd is nu de vraag wanneer onderzoeksgegevens openbaar gemaakt moeten worden zoals nu verlangd wordt.

Wanneer  toonaangevende onderzoekers in hun wetenschapsgebied critici van hun theorie de mond proberen te snoeren en ketters geachte bevindingen die op cruciale punten in strijd zijn met die theorie onschadelijk trachten te maken door stemmingmakerij onder het mom van wetenschap, dan ontaardt de op zich zelf legitieme intellectuele concurrentiestrijd in een al of niet subtiele repressie die terecht aan de kaak gesteld wordt.[41] Dat lot treft niet zelden wat in strijd geacht wordt met het heersende paradigma in bepaalde disciplines. De moeizame aanvaarding van de nieuwe inzichten van kwantummechanica is daar een bekend voorbeeld van.[42] Het nut ervan werd ook sterk in twijfel getrokken. Nu profiteert evenwel de helft van de industriële bedrijvigheid van deze inzichten.

 

Autoriteitsgeloof taboe, maar toch...

Autoriteitsgeloof en wetenschapsbeoefening, in theorie onverenigbaar, gaan in te praktijk niettemin geruisloos samen. De leerstelligheid in orthodox-religieuze zin doet zich op geseculariseerde wijze ook voor in de wetenschapsbeoefening. Vakgebieden functioneren in feite als kennisgemeenschappen met elk hun eigen beeld van de werkelijkheid en met elk ook leidinggevende wetenschappers die aangeven, wat en hoe er onderzocht moet worden en hoe de resultaten ervan gepubliceerd en toegepast dienen te worden. Resultaten van onderzoek die afwijken van heersende inzichten in wetenschappelijke disciplines, worden in de regel op min of meer subtiele wijze weggeduwd en doodgezwegen. Ik constateer dat mede op grond van persoonlijke ervaring. Vakgebieden ontwikkelen zich ook als netwerken van wetenschappers die er belang bij hebben elkaars status via de citatenindex al of niet te ondersteunen.

Al wordt het wetenschappelijke vooruitgangspotentieel in de westerse wereld tegenwoordig niet meer bedreigd en gefrustreerd door interventies van kerkelijke en politieke machthebbers zoals weleer, dat betekent niet dat zij zich nu onbelemmerd ontplooien kan. Als gevolg van de nauwe verwevenheid van kennis en macht in onze moderne samenleving zijn het nu vooral andere tegenkrachten die wetenschappelijke vooruitgang in de weg staan, zoals belangenverstrengeling, wetenschappelijke taboes, politieke partijdigheid en dergelijke.[43] Een recent voorbeeld van zo’n wetenschappelijk taboe in Nederland was tot voor kort het onderzoek naar de economische effecten van migratie uit angst daarmee de xenofobie van de politieke rechterzijde in de kaart te spelen. Dit taboe is in een recente dissertatie over die economische effecten en het taboe erop terzijde geschoven.[44]

 


[1] Zie voor een gemoderniseerd godsbeeld o.a. A. Houtepen (red.), Theologen op zoek naar God, 2001

[2] Ieder heeft zoveel recht als hij macht heeft

[3] Zie H.J. Morgenthau, Politics and Nations, 1973, p. 10 - 89

[4] Zie nader S.W. Couwenberg, Intellectuelen en de wil tot macht, in Verraad der intellectuelen in de spiegel van deze tijd, Civis Mundi 1, 2007

[5] Zie A. Hoogerwerf, Wegwijzers voor politici van Hammoerabi tot heden, 2004

[6] Tot moderne machtstheorieën vallen behalve de machtsfilosofie van Nietzsche te rekenen: het sociaal darwinisme, de burgerlijke elitetheorieën (Mosca, Pareto e.a.), het rechtspositivisme en ook het marxisme dat op de keper beschouwd een typische machts- en conflicttheorie is, zij het met een ultieme emancipatorische strekking.

[7] Zie B. Russell, Power - a New Social Analysis, 1946, p. 10; Th. W. Adorno, Negatieve Dialektik, 1970, p. 112; en M. Foucault, De wil tot weten, 1976

[8] Zie S.W. Couwenberg (red.), Geschiedenis als noodlot, Civis Mundi jaarboek 1995

[9] M.Mulder, Spel om macht, 1972; idem, Omgang met macht, 1977

[10] In deze zin o.a. J. Burckhardt, Weltgeschichtische Betrachtungen, p. 73; en G.H. Craig, Die Politik der Unpolitischen Deutschen Schriftsteller und die Macht, 1770-1871, 1993

[11] K. Popper, Open samenleving en haar vijanden, 2007, p. 520-522

[12] F. Ankersmit, De sublieme historische ervaring, 2007, p. 421

[13] Zie R. Smend, Staatsrechtlische Abhandelungen, 1959; en M. Weber, Politik als Beruf, (1926), 1964, p. 60-64

[14] J. Ritzen, De Minister, 1998

[15] Zie V. Havel, De Power of the Powerless, 1978

[16] Zie B.C. van Houten, Tussen aanpassing en kritiek, 1970, p. 28; en Th. Geiger, Aufgaben und Stellung der Intelligentz in der Gesellschaft, 1949, p. 71

[17] Zie o.a. F. Foerster, Erlebte Weltgeschichte, 1869-1953, p. 31

[18] Zie H. van der Werf, Den Uyl- profiel van een politicus, 1975, p.73

[19] Zie o.a. F.R. Beerling, Kratos - een studie over macht, 1956

[20] Zie o.a. J.M. Otto, Rechtsstaatbevordering in moslimlanden, Liberaal Reveil, 1, 2010; en A. Gerrits en M. Bader, Voorbij de oostgrens: via rechtsstaat naar democratie?, Socialisme en Democratie, 11, 2009

[21] Zie C. Schmitt, Verfassungslehre, 1928 p 41 en p 200 e.v.

[22] Zie H. Krabbe, Die Lehre der Rechtssouveränität, 1906; idem, De moderne staatsidee, 1915. Zie in dit verband ook H. Kelsen, Reine Rechtslehre, (1934), 1960

[23] G.J. Knoops, Internationaal recht is recht van de sterkste, NRC Handelsblad 20 juli 2011

[24] Zie M. Mazower, No Enchanted Palace. The End of Empire and the Ideological Origins of the United Nations, 2009

[25] Voor een nieuwe poging het realisme en cynisme van de internationale politiek te verzoenen met een minimum aan ethische principes, zie: L. Willemarck, Bouwstenen voor een utilitaristische ethiek van de internationale betrekkingen, diss. Gent 2002

[26] Zie K. Popper, De open samenleving en haar vijanden, 2007, pp. 203 e.v.

[27] Zie D. Levy, America’s attempted Quartet sophistry, Foreign Policy, July 2011.

[28] Zie G. Anders, Antropologie in het tijdperk van de techniek, 1998 p. 9

[29] Zie Th. Zimbaroo, Het Lucifer Effect. Hoe gewone mensen zich laten verleiden tot het kwaad, 2010, pp. 66-68 en 439 e.v.

[30] Zie R.A. Métall,Hans Kelsen. Leben und Werk, 1960, p 30

[31] Zie wat Nederland betreft J. van de Hoeven, De positie van de grondwet in het constitutionele recht, 1958; M.C. Burkens, Staatsrecht en empirische wetenschap, 1972, p12; G.F.M. van der Tang, Grondwetsbegrip en grondwetsidee, diss. Rotterdam 1998

[32] Zie o.a. R. Holubek, Allgemeine Staatslehre als Empirische Wissenschaft, 1961, p. 133; en K. Sontheimer, Politische Wissenschaft und Staatsrechtslehre, 1963

[33] Zie nader S.W. Couwenberg, Constitutionele ontwikkelingsmodellen, 1984, p 164 e.v.

[34] G. Radbruch, Rechtsphilosophie, 1950

[35] P.B. Cliteur, Conservatisme en cultuurrecht, 1989, p 483 e.v.; en S.W. Couwenberg, Gezag en vrijheid, 1991, pp 197-203

[36] Zie wat Nederland betreft R. Kagie, Privacy. Hoe Nederland verandert in een controlestaat, 2010

[37] B. Russell, The Scientific Outlook, 1936, p 270

[38] Zie L. Hessels, Science and the Struggle for Relevance, diss. Utrecht, 2010

[39]"Meer dan één op de vijf publicaties in de zes meest prestigieuze medisch-wetenschappelijke tijdschriften had in 2008 problemen met de correcte vermelding van auteurs. De artikelen waren soms geschreven door spookauteurs, die niet vermeld stonden, of er stonden mensen als auteur bij, die niet of nauwelijks aan het onderzoek hadden bijgedragen of aan het artikel hadden mee geschreven." Overgenomen van de wetenschapspagina van NRC Handelsblad 28 oktober 2011

[40] Zie Niemand controleert een psycholoog, NRC Handelsblad  9 september 2011

[41] Zie o.a. I. Maso, Het kwaad in de wetenschap, Rekenschap, juni 1995

[42] Zie M. Kunmar, Einstein, Bohr en het grote debat uit de natuurkunde, 2010

[43] Zie o.a. F. Bovenkerk e.a. (red.), Wetenschap en Partijdigheid, 1990; en A.J.F. Köbben en H. Tromp, De onwelkome boodschap of hoe de vrijheid van onderzoek bedreigd wordt, 1999

[44] Zie J. van de Beek, Knowledge, Power and Morality. The Production of Scientific Knowledge regarding the Economic Effects of Migration to the Netherlands 1960 - 2005. diss. Amsterdam, 2008