Civis Mundi Digitaal #8
Een essay over het probleem van de antroposofie en het werk van Rudolf Steiner
SAMENVATTING
Sinds mei 2011 ben ik verwikkeld in een paradoxaal debat met de voorzitter en vice-voorzitter van de Atheïstisch-Humanistische Vereniging De Vrije Gedachte, resp. Anton van Hooff en Floris van den Berg. De aanleiding was hun beider reactie op de voordracht over mijn visie op de antroposofie die ik op hun uitnodiging had gehouden op hun ’Vrijdenkersdag’. Van Hooff kwalificeerde bij die gelegenheid Rudolf Steiner als een charlatan, Van den Berg zei letterlijk dat het een schandaal is dat ik als antroposoof aan de universiteit als filosoof mag werken. Ik op mijn beurt reageerde daarop in de geest van de antroposofie zoals ik die opvat, namelijk niet beledigd of anderszins gevoelsmatig of moreel ’aangeslagen’, maar geheel vrij in de zin van ’heren, ik begrijp niet wat u bedoelt; verklaar u nader, dan kunnen we onderzoeken of we elkaar toch niet enigszins kunnen gaan begrijpen.’ Dat heeft tot nu toe niet gewerkt. Inhoud en strekking van hun beider reacties tot nu toe hebben mij bewust gemaakt van het feit dat niet alleen bij hen maar ook bij anderen, ook bij mijzelf, een onduidelijk beeld bestaat over wat de antroposofie eigenlijk is en over hoe wij en onze tijdgenoten het best kunnen omgaan met wat wij weten over leven en werk van Rudolf Steiner. In dit essay vindt de lezer een antwoord op die onzekerheid via drie actuele thema’s waarin filosofie en wetenschap elkaar raken: cognitie, evolutie en empathie. De conclusies zijn: (1) er is een verschil tussen antroposofie en de kennis over leven en werk van Steiner en dat verschil verdient meer aandacht dan het als regel krijgt; (2) antroposofie en de kennis over leven en werk van Steiner zijn in deze tijd iets anders dan een eeuw geleden, toen Steiner nog leefde; (3) meer dan men zich realiseert is veel van de essentie van de antroposofie nu daadwerkelijk levend werkzaam in de maatschappij. In het bijzonder heeft Steiner met zijn filosofie van de vrijheid in termen die ruim een eeuw geleden beschikbaar waren het zelfde gesteld als wat nu de cognitieve wetenschappen brengen; (4) Van Hooff en Van den Berg vertonen in hun bejegening van de antroposofie en de persoon van Steiner en zijn werk zodanig onbegrijpelijk gedrag dat het alleen al om die reden aandacht verdient. |
Iedereen heeft zijn eigen vrijheid. Dat vloeit logisch voor uit het wezen van de vrijheid. Alleen een individu kan vrij zijn.
Wanneer twee vrijheden elkaar raken, kan dat dan ook tot belangwekkende confrontaties leiden. In mei van dit jaar deed zich zo’n confrontatie voor in mijn ontmoeting met de Atheïstisch-Humanistische Vereniging De Vrije Gedachte. Die ontmoeting leidde tot een krachtige woordenwisseling, die mij vervolgens heftig aan het denken zette. ’Wat is antroposofie eigenlijk?’, moest ik mij opnieuw, en nu vanaf het nulpunt afvragen. Over die ontmoeting, de daaruit voortgekomen woordenwisseling en de daaruit resulterende vraag gaat dit artikel. Ik begin met een reconstructie van de voorgeschiedenis.
Tegenwicht
Het begon in maart 2011. Toen kreeg ik per landpost een brief van de mij van naam vaag bekende Anton van Hooff, voorzitter van de Atheïstisch-Humanistische Vereniging De Vrije Gedachte, en leraar oude talen in Nijmegen.
’Ik schrijf u,’ schreef hij, ’in de veronderstelling dat u de antroposoof en filosoof bent, die aan de faculteit geneeskunde van Erasmus Universiteit verbonden was. In die hoedanigheid zou u een perfect tegenwicht kunnen bieden tegen de inleiders die op de Vrijdenkers-dag van 14 mei zullen refereren ...,’ en of ik ’een voordracht over mijn visie zou willen houden, gevolgd door een discussie met een ongetwijfeld zeer skeptisch publiek’.
Op zo een uitnodiging zat ik, bedacht ik later, eigenlijk te wachten.
De veronderstelling van Van Hooff was vrijwel geheel correct. Ik ben een van de ruim vierduizend leden van de Antroposofische Vereniging in Nederland en ik was inderdaad van 1967 tot 2002 verbonden aan Erasmus MC en voorlopers, sinds 2002 werk ik in het Instituut Psychologie van de EUR. Ik heb officieel alleen bevoegdheid als arts, maar mijn werk was en is nog steeds inderdaad vooral dat van een filosoof. En antroposofie, filosofie en universiteit zijn voor mij geen ’chambres séparées’. Ze zijn een doorlopend traject. Ik leef en werk als een mens uit één stuk.
Vrijheid
De verbindende draad in dat traject is het idee van de vrijheid. In de antroposofie gaat die vrijheid verder dan in enig ander mij bekend filosofisch systeem. Voor een antroposoof gaat die vrijheid precies zo ver als het denkvermogen. Wij kunnen als mens in principe alles weten en begrijpen, maar één ding zullen we, zolang we mens zijn, niet weten, namelijk wat vrijheid is. Dat volgt logisch uit de aard van onze kennis en begrip. Als we iets begrijpen, kunnen we het verwoorden en veelal ook manipuleren. Zodra we in die zin zouden menen te begrijpen wat vrijheid is, zou datgene wat wij menen te begrijpen dus niet meer vrij zijn. Wij kennen de vrijheid alleen impliciet, volgens een onverwoestbare intuïtie in de zin van de ’tacit knowledge’ volgens Michael Polanyi.1 Zó radicaal gaat de antroposofie om met de vrijheid - of iets bescheidener: zo radicaal duid ik vrijheid volgens Steiner. ’Wij zijn gedoemd tot de vrijheid’, zegt Sartre. Dat woord zou ik zelf niet gebruiken, maar voor de rest ben ik het met hem eens.
Zelf vat ik het samen in woorden die ik ooit heb gehoord van Bernard Lievegoed [met toevoegingen tussen vierkante haken van mij] In de antroposofie gaat het erom dat de mens is geschapen met het doel een nieuwe eigenschap toe te voegen aan de schepping, namelijk de vrijheid. Met andere woorden: de mens is geschapen als het [of: heeft zich in de evolutie ontwikkeld tot een] wezen dat vrij kan zijn, althans moet [of: kan] worden [de alternatieve opties tussen vierkante haken in het vorige deel van de zin staan daar omdat in het mensbeeld van de antroposofie die vrijheid zó ver gaat dat iedereen de vrijheid heeft de optie te kiezen die hij als de juiste beschouwt. Uiteraard kan dat ook een andere zijn dan de twee die ik hier samenvat.] De vrijheid is een realiteit. Er is geen ontsnappen aan.
Spagaat
Wie vrijheid zo opvat zit levenslang in een spagaat gewrongen. Ik weet voor mijzelf intuïtief met grotere zekerheid en helderheid dan in enige andere filosofie geleerd wordt wat vrijheid is, ik wil en zal wat ik weet delen met anderen, maar juist door wat ik weet over vrijheid, weet ik dat ik niets mag zeggen als mij niet eerst iets gevraagd wordt. Uit mezelf zal ik nooit beginnen over deze antroposofie. Ik weet dan immers niet of de ander enige interesse heeft in de antroposofie, en ik wil hem niet aantasten in de vrije keuze die hij wellicht gemaakt heeft om daarover niets te willen weten. Als ik dan uit mezelf begin, is er het risico dat ik onbedoeld iets over die ander heen stulp waar hij niet aan toe is en dat dus verkeerd valt. Dat kan die ander nadeel toebrengen.
Die noodzaak tot terughouding is juist in deze tijd, waarin het medium de boodschap is en alleen nog overkomt wat als een hype wordt gelanceerd een ernstig probleem, want daardoor staat de antroposoof met lege handen. Maar toen kwam die unieke uitnodiging om over de antroposofie te spreken in een gezelschap mensen dat zich verenigd heeft om de vrije gedachte in de wereld uit te dragen. Die kwam dus echt ’als geroepen’.
Meerwaarde
In de rest van het programma zat bovendien een mooi aangevertje. Een van de andere sprekers was een bekende criticus van het werk van Van Lommel over de BijnaDood Ervaring. Met die kritiek op Van Lommel ben ik het eens, maar de conclusie van de critici dat de BDE zeker niets zegt over wat hierna gebeurt, onderschrijf ik slechts ten dele. De beleving die nu in het gangbare discours over de bijnadood ervaring als BDE door de wereld gaat, is een artefact - daar hebben de critici gelijk in. Maar er is een andere ervaring die kan optreden wanneer iemand onverwacht opeens bijna overlijdt. Er circuleren al eeuwen lang goed gedocumenteerde verhalen van mensen die bijna verdronken waren of in de bergen bijna dodelijk gevallen waren over hoe ze een allesomvattend tafereel van hun ogenschijnlijk voorbije leven voor zich zagen. Dit tafereel kan in verband gebracht worden met het zogeheten postmortale levenspanorama dat de mens als hij echt dood beleeft. Wellicht is deze originele versie van de bijnadood ervaring een soort ’preview’ van dit postmortale levenspanorama, dat door de abrupt traumatisch veranderde psycho-fysiologische omstandigheden getriggerd is. Dit is uiteraard speculatief, maar het antroposofisch mensbeeld geeft aanvullende inzichten op deze beleving, en de begrippen waarmee je over die inzichten kunt communiceren kunnen gebruikt worden voor een zinvolle duiding ervan. Daarin ligt een unieke ’conceptuele méérwaarde’ van de antroposofie ten opzichte van de reguliere wetenschap en de gangbare academische filosofie. Ik heb daar eerder over geschreven2, ook in Civis Mundi3 en het leek me een goede ingang voor een fundamenteel debat met de vrijdenkers over de antroposofie.
Schande
Mijn voordracht voor de vrijdenkers en vooral het vervolg erop liepen anders dan ik me had voorgenomen en had verwacht. Dat kwam doordat mijn voorbereiding niet adequaat was geweest. De deelnemers begrepen me niet en moesten me bijsturen en corrigeren en dat was 100% mijn tekortkoming. Het hoogtepunt was de boze uitroep van een deelnemer op de achterste rij aan het slot. ’Het is een schande dat u als antroposoof aan de universiteit als filosoof mag werken!’
Heel even had ik geen tekst, maar toen viel me de best mogelijke eerste reactie in. ’De boudheid van uw stelling wordt slechts overtroffen door de poverheid van uw argumentatie,’ antwoordde ik, en ik stelde hem voor om bij de borrel na afloop nog even na te praten. Dat deden we dus.
Zo gezegd, zo gedaan en wij hadden een kort, aangenaam gesprek. Hij bleek Floris van den Berg te heten, filosoof en docent Milieufilosofie bij het departement Innovatie- en Milieuwetenschappen van de faculteit Geo-wetenschappen van de Universiteit Utrecht, en hij had weinig woorden nodig om te begrijpen dat zijn krachtige kritiek een weerwoord verdiende. Hij leek zelfs enige satisfactie uit te stralen op mijn toezegging dat ik hem zou uitleggen waarom ik het juist noodzakelijk vind dat antroposofisch gedachtegoed in de universiteit leeft.
Denktank
Ik ging dus aan het werk en begon, allicht, op het net. Floris bleek kort tevoren gepromoveerd te zijn op ’Leven zonder anderen te schaden is moeilijker dan gedacht’. Hij is ook vice-voorzitter van ’De Vrije Gedachte’, directeur van de seculier humanistische denktank Center for Inquiry Low Countries, en auteur van "Hoe komen we van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox". Dit alles vond ik later op de site ’Humanistische denktank: De website over humanisme, atheïsme en verlichting’.
Nadat ik in cyberspace het contact met Floris hernomen had, gaf ik een kort verslag van de bijeenkomst van 14 mei op mijn Volkskrantblog ’Middernachtszon’. In een reactie daarop schreef Floris schreef op 19 mei op die blog: ’Ik heb Steiner niet gelezen. Ik lees nl. alleen boeken waarvan ik het gerede vermoeden (sic) heb dat er iets zinnigs in staat. Bij Steiner zie ik dat niet. Hij heeft een o.a. een boekje over het bestaan van engelen geschreven waarmee hij zich diskwalificeert als serieus denker. Wat ik over Steiner heb gelezen (inclusief wat antroposofen over hem schrijven) bevestigt (sic) het vermoeden dat lezen van Steiner tijdverspilling is, behalve als je een fan bent van ondoorgrondelijk taalgebruik. Het racisme en anti-semitisme van Steiner is ook niet al te best, maar dat wordt vaak onder het tapijt geveegd. Ondanks deze misser blijft Steiner de held (of heilige?) van de antroposofie.’
Tot zover Floris op de Vk-blog.
Charlatan
Zijdelings mengde kort daarna ook Anton van Hooff zich in de woordenwisseling. 16 juni mailde hij mij: ’Afgelopen zondag werd in OVT gediscussieerd over Rudolf Steiner. Duidelijk werd weer wat voor enorme charlatan hij was (de uitzending is via OVT terug te beluisteren).’ Later vatte Anton de antroposofie samen als ’... verderfelijke rassenwaan’. In de summiere correspondentie die zich tussen ons ontwikkelde schreef ik: ’Antroposofie is te belangrijk om aan de ’sofen te worden overgelaten. Ofwel er steekt enige waarheid in de antroposofie, dan moet die aan het licht gebracht worden, en dan plegen wij antroposofen een verzuim als we niet met alle kracht en wijsheid die we kunnen mobiliseren daaraan werken, toch? Ofwel het is allemaal zelfbedrog, dan moet wij ermee ophouden.’ Daarop antwoordde Anton: ’Ach, welnee, blijf lekker in jullie hoekje zitten geloven en val er een ander niet mee lastig.’
Ik communiceer veel over antroposofie en Steiner, maar zó lees of hoor ik het niet vaak. Onze confrontatie kreeg een flavour als ik nooit eerder geproefd heb. Ik antwoordde hen zo goed en zo kwaad als men op diatribes van dergelijke kwaliteit kan antwoorden, maar werd mij vooral bewust van een probleem waar ik nog niet eerder op gestuit was. Hoe debatteer je over Steiner met mensen - ik pak Anton en Floris nu even samen - die je uitnodigen over de antroposofie te komen spreken en zodoende kenbaar maken dat zij aan dat onderwerp enig belang hechten, en vervolgens het debat openen met een commentaar waarin zij niet alleen mij maar ook mijn universiteit, die mij als antroposoof laat werken, laakbaar gedrag verwijten en dit verwijt onderbouwen met de triomfantelijke mededeling dat zij niets van Steiner gelezen hebben en dat ook niet zullen doen?
Dubbelvraag
Om mijn gedachten ietwat te ordenen schreef ik een tekst waarin ik het allemaal uitvoerig uitlegde4 stuurde die aan mijn gastheren-vrijdenkers met de uitnodiging tot een publiek debat.
Het effect was gering à nihil. In mail-correspondentie met Floris die daarop volgde schreef hij [met cursivering van mij]: ’Zoals gezegd wil ik best een keer discussiëren over de onzin van de antroposofie. Maar, zoals je weet, heb ik verder geen enkele interesse in de antroposofie. Het stoort mij dat er scholen op antroposofische grondslag zijn en antroposofische "artsen" [aanhalingstekens in origineel]. ... Verder wil ik me niet met de antroposofie bezighouden.’ Dixit Floris.
Onbegrijpelijk
De laatste zin van Floris klinkt als een signaal voor ’einde oefening’, maar de filosoof in mij onderkent hier een probleem dat aandacht verdient. De confrontatie met de vrijdenkers trek ik mij natuurlijk aan, maar niet in de zin dat ik me gekwetst of beledigd zou voelen. Ik word in mij zelf een reactie gewaar die een variant is van het commentaar van de Franse politicus Fouché, minister onder Napoleon, toen zijn baas een politieke tegenstander had laten liquideren: ’C’est pire qu’un crime. C’est une faute’. Fouché vond de handelwijze van zijn baas erger dan een misdaad - een stommiteit. Evenzo vind ik de opmerking ’schande!’ en de daarop volgende toelichtingen van Floris en Anton ’erger dan beledigend. Ze zijn onbegrijpelijk - en juist de confrontatie met iets onbegrijpelijks zet de filosoof aan het denken.
Nota bene Floris zelf had ook op mijn Vk-blog geschreven [weer met cursiveringen van mij]: ’De geschiedenis van de filosofie wordt gekenmerkt door (religieuze en metafysische) dwaalwegen, maar dat gedeelte van de filosofie dat rationaliteit, logica, empirie serieus neemt (... de Verlichtingstraditie van de filosofie), is in staat om zin van onzin te detecteren [sic; ’zin van onzin (te) detecteren’ is merkwaardig taalgebruik maar wij begrijpen wat hij wil zeggen]. Filosofie gaat over kritisch nadenken.’ Dat laatste is weliswaar onvolledig, want filosofie gaat over méér dan alleen dàt, maar het is wel juist. Filosofie is onder meer bedoeld om te leren de zin van onzin te scheiden, en in zijn redenatie begaat Floris een zogenoemde ’categorie-fout’. Hij verbindt in één bewering twee ’categorieën’ die logischerwijs niet verbonden kunnen worden. Het is alsof ik zou zeggen [ik verzin maar een voorbeeld]: ’Ik weet niets van Floris van den Berg en dat hoeft ook niet want alles wat hij zegt en doet, is fout’. Het is alsof ik vraag hoe groot de hoeken van een ei zijn.
Wat is hier gaande? Floris, een academisch erkende, binnen de universiteit werkzame filosoof en Anton, een classicus, allebei naar alle maatstaven dus bovengemiddeld intelligent en in een serieus te nemen sociale omgeving werkend, ventileren in hardere termen dan mij van enige criticus bekend is een opvatting over de antroposofie en het werk van Steiner die op geen enkel eigen onderzoek gebaseerd is en die evident logisch-technisch niet deugt. Tegelijk roepen ze door mij in een serieuze setting uit te nodigen [de Vrijdenkersdag vond plaats in de Universiteit voor Humanistiek] de suggestie op dat die opvatting voor hen uiterst belangrijk is, maar vervolgens onttrekken ze zich aan redelijke communicatie hierover. Zulk gedrag komt op mij over als bizar, en dat kan ik niet rijmen met het gevoel van persoonlijke ’chemie’ dat ik naar hen beiden in mezelf gewaar word. Even aannemende dat ze met mijn spreekbeurt niet een soort ’freakshow’ hebben willen opzetten, een kermisattractie waar het publiek mag komen lachen om psychiatrische patiënten of anderszins gehandicapte mensen, kan ik dus alleen concluderen dat ze eigenlijk een soort categorie-fout in het kwadraat plegen.
Dat kàn ik niet op zijn beloop laten; ik moet en zal een verklaring vinden voor dit onbegrijpelijke gedrag van hen beiden. Dat is een specifiek bijzondere uitdaging, want bij de spelregels voor wetenschappelijk en filosofisch onderzoek hoort dat men in zo een geval een verklaring aanbiedt die de betrokkenen kunnen, en bij voorkeur ook willen proberen te begrijpen. Als ik dat wil bereiken kan ik dus niet de antroposofie of het werk van Steiner nemen als inspiratiebron want dan wordt mijn verklaring op voorhand afgewezen; maar dit zijn nu juist wel de twee bronnen waaruit ik bij voorkeur mijn inspiratie haal - de spagaat van de antroposoof in het kwadraat! Sterker nog: de confrontatie tussen Floris en Anton en mij draait om de vraag ’wat is precies die antroposofie, wat is precies dat werk van Steiner?
Die vragen zijn niet nieuw - integendeel. Er zijn en worden ook veel, sterk verschillende antwoorden op gegeven. Antroposofie is, wordt gezegd, een geloof, een levensbeschouwing, een filosofisch systeem, wetenschap, ’geesteswetenschap’, een ... - vul maar in, tot en met, om Van Hooff te parafraseren, charlatannerie.
’Erkenntnisweg’
Strict genomen stel ik eigenlijk twee verschillende vragen. De ene gaat over de antroposofie, de andere over het werk van Steiner. Uiterlijk bezien is dat verschil niet zo groot als het lijkt. In het publieke debat figureren ze meestal, expliciet of impliciet, als één thema. Op een pagina waar je kunt komen via de home-page van de Antroposofisch Vereniging in Nederland staat onder het kopje ’Statuten’: ’Grondslag - Artikel 2 - De Anthroposofische Vereniging in Nederland is een vereniging van mensen, die het zieleleven in de mens individueel en in de menselijke samenleving willen ontwikkelen op grondslag van de door Rudolf Steiner vertegenwoordigde geesteswetenschap, de antroposofie. Doel - Artikel 3 - De vereniging stelt [sic; ’zich’ staat er niet bij] ten doel het bestuderen, beoefenen, en verbreiden van deze geesteswetenschap.’
Dat is klare taal. In dit perspectief is er hoegenaamd geen verschil.
Maar dat ’innerlijk’ bezien is dat niet het hele verhaal. Steiner zelf heeft het ooit zó gezegd: ’Anthroposophie ist ein Erkenntnisweg, der das Geistige im Menschenwesen zum Geistigen im Weltall führen möchte.’ De gangbare weergave in het Nederlands luidt: ’Antroposofie is een weg naar inzicht die het geestelijke in de mens met het geestelijke in de kosmos wil verbinden,’ en de volledige tekst vervolgt dan: ’Zij maakt zich in de mens kenbaar als een behoefte van het hart en van het gevoel. Zij moet haar rechtvaardiging vinden in het vermogen deze behoeften te bevredigen. Alleen diegene die in de antroposofie vindt waar hij vanuit zijn gemoed naar zoeken moet, kan haar waarde erkennen. Daarom kunnen antroposofen alleen mensen zijn die bepaalde vragen over het wezen van de mens en wereld even existentieel ervaren als zij honger en dorst ervaren.’
Uitnodiging
Dat is relatief duidelijk. Een ’weg tot kennis’ - die beeldspraak leidt vanzelf tot een uitnodiging om die weg eens te proberen, haast een uitnodiging die je niet niet kunt aannemen, bijna een uitdaging; in het Duits een Aufforderung. Je wordt, niet helemáál vrijblijvend, opgeroepen om in actie te komen. Hoogstens klinken ’... (das) Geistige im Weltall’ resp. ’het geestelijke in de kosmos’ een beetje hoogdravend - maar daarbij mogen we niet vergeten dat Steiner dat bijna een eeuw geleden zo in de Duitse taalwereld formuleerde voor een gezelschap dat voornamelijk bestond uit theo- en andere ’sofen.
De tijden veranderen, wij veranderen met hen, en de kennis verandert. Rudolf Steiner leefde van 1861 tot 1925. Omstreeks 1890 begon hij aan zijn werk dat via via onder de naam ’antroposofie’ zijn weg in de wereld zou vinden. Van 1900 tot bijna precies een eeuw geleden deed hij dat in een los-vaste relatie met de theosofen waarin hij nadrukkelijk niet bracht wat de grootmeesters (m/v) hadden gezegd en opgeschreven, maar alleen ideeën en inzichten die hij helemaal zelf kon verantwoorden. Bijna precies een eeuw geleden brak hij met de theosofen en noemde hij zijn werk ’antroposofie’. Nog meer dan eerst werd hij zijn werk, ontstond een onverbrekelijke samenhang tussen zijn leven en zijn spirituele activiteiten in woord, geschrift en anderszins. Praktisch alle documenten van mensen die hem meegemaakt hebben, getuigen hiervan.
Intussen zijn we sinds Steiner niet meer onder de levenden is ook weer bijna een eeuw verder. Een paar jaar geleden stierf ook de laatste persoon die hem nog gekend heeft. Alleen ’zijn geest leeft voort’ noteer ik - tussen aanhalingstekens, omdat niet zonder meer duidelijk is wat dat betekent en wat ik ermee bedoel.
Wat ik er ongeveer mee bedoel, licht ik nader toe aan drie actuele thema’s: (1) de nieuwe notie van ’cognitie’ in verband met de veranderende aard van de kennis5, (2) de evolutie en de overeenkomsten en verschillen tussen mens en dier, en (3) de nieuwe inzichten in empathie in verband met de ontdekking van de zogenoemde ’spiegelneuronen’.
Cognitie
Hierboven haalde ik in korte karakteriseringen van de antroposofie drie woorden aan: ’kennis’, ’inzicht’ en het Duitse ’Erkenntnis’. Een nieuw, actueel begrip ontbreekt: ’cognitie’. Onze Grote Van Dale definieert het als ’kenvermogen’ en specificeert dat het vanaf 1650 bekend zou zijn, maar dat is onvolledig resp. bijna misleidend. ’Cognitie’ is een totaal nieuw begrip. Het is het sleutelbegrip in de nieuwe filosofisch-wetenschappelijke discipline ’cognitive science’ die in 1973 begonnen is het nieuwe paradigma in het vakgebied psychologie te worden.6
Holistisch
Het nieuwe zit ’m erin dat het uitdrukkelijk holistisch is. Tot eind vorige eeuw was de psychologie even reductionistisch als de medische wetenschappen. Introspectie was taboe, de psychologie mocht alleen uiterlijk registreerbaar gedrag bestuderen, en dat gedrag kwam tot stand door een onafgebroken stroom afzonderlijke reflex-bewegingen en -beweginkjes tussen zintuiglijke input en motorische output. Die tijd is voorbij. Cognitie is een determinant van de ervarende mens als geheel. Nu brengen neuro-wetenschappen en psychologie, begeleid door filosofie, eendrachtig ’cognitie’ in kaart als de eenheid van alle ken-functies. Die eenheid omvat letterlijk alles van aandacht via bewustzijn, het ’cogito’ van Descartes, denken, empathie, inzicht, kennis, meditatie, taal en waarnemen tot en met zelfkennis en zintuiglijkheid. In de cognitie ontstaat een nieuw soort kennis. Enkele achtergebleven wetenschappers pruttelen nog wat na, zo noemt bijvoorbeeld Victor Lamme het bewustzijn een kwebbeldoos die er verder niet toe doet, maar dat is alleen indirect relevant als illustratie van de moeilijkheid die sommige wetenschappers hebben om echt bij de tijd te zijn.
Essentieel voor cognitie is dat het een vermogen van de mens als geheel is, niet zomaar alleen van het brein. Een actueel thema als ’de wijsheid van de darm’ documenteert de geldigheid van deze stelling.
Kenniseconomie
Een treffende illustratie van het verschil tussen kennis en cognitie levert ook de populaire notie van de ’kenniseconomie’ die Nederland zou opstuwen in de vaart der volkeren. Wat dat precies is, kan niemand zeggen; informatie uit Wikipedia leert ons: ’Kenniseconomie (ook wel informatiemaatschappij) is een vrij abstract begrip uit de economie waarmee wordt bedoeld dat een significant deel van de economische groei in de samenleving voortkomt uit (technische) kennis. Het is een maatschappij waarin de productiefactor kennis een steeds belangrijkere plaats in neemt ten opzichte van arbeid, natuur en kapitaal (de drie traditionele productiefactoren)’. Wikipedia heeft gelijk. ’Kennis’ als maatschappelijke ’productiefactor’ is inderdaad op z’n zachtst gezegd een abstract begrip. Hoogstens zou je via een ietwat laborieuze afleiding een associatie kunnen leggen tussen ’kenniseconomie’ en de wetenschapsfilosofische traditie die leert dat kennis pragmatisch effectief of op zijn minst empirisch toetsbaar moet zijn. Maar in elk geval zou een uitdrukking als ’cognitie-economie’ een conceptueel gedrocht zijn.
Evolutie
Evolutie is in de tweede helft van de vorige eeuw een sleutelbegrip in alle levens- en sociale wetenschappen geworden. Voor ons probleem zijn vooral overeenkomsten en verschillen tussen de mens en de hogere dieren van belang. Het oordeel daarover is al sinds Darwin een essentieel strijdpunt in wetenschap en filosofie. In verband met ’cognitie’ biedt een standaard-vertaalfout een ingang tot nieuw inzicht. Al in de klassieke Griekse filosofie werd de vraag naar het wezen van de mens door velen beantwoord in termen van ζῷον λόγον ἔχον, in het Latijn ’animal rationale’. Dat wordt altijd altijd vertaald als ’het redelijke dier ’ of zelfs ’ ... beest’, maar animal betekent in het Latijn niet dier of beest, maar heel algemeen ’levend wezen’. Doordenkend over wat we kunnen inzien na herstel van deze vertaalfout komen we tot de conclusie dat mens en dier in die zin gelijk zijn dat we allemaal ’animal’ zijn. Dat heeft boeiende consequenties. Zoölogen constateren telkens weer met verbazing en vreugde hoe goed de natuur de dieren op hun omgeving afgestemd heeft [even in het midden latend of dat het werk van de of één schepper(s) of Schepper(s) dan wel van de evolutie was en/of is; die hierboven de alinea onder het tussenkopje ’Vrijheid’ over Lievegoed]. Deze afstemming van het animal op zijn omgeving spoort met de notie van de cognitie, want inhaerent aan cognitie is dat het animal alles in zich heeft dat het nodig heeft.
Gebrekswezen
Wijsgerig antropologen hebben het wat dat betreft moeilijker dan algemeen zoölogen want er zijn behalve overeenkomsten ook verschillen tussen de animal-soort mens en alle andere animalia. Als essentieel verschil tussen de mens en de dieren wordt door sommigen van hen zelfs gesteld dat een mens het ’Mängelwesen’ van de schepping is, het ’gebrekswezen’, het ’animal’ dat alles ontbeert, dat van alle levende wezens het slechtst is toegerust om te overleven. Maar deze opvatting is typisch een redenatie uit de vorige eeuw. Ook het menselijk ’animal’ is optimaal afgestemd op zijn omgeving - alleen reikt die omgeving essentieel verder dan de natuur. De slang in het paradijs heeft het ook in niet mis te verstane woorden voorspeld: ’gij zult zijn gelijk de goden, kennende goed en kwaad’. De klassieke filosofische notie van de mens als ’microkosmos’ die als een tot in de transcendente dimensie reikende herinnering (de ’anamnesis’) deel heeft aan alle geheimen van de kosmos, completeert dit mensbeeld. Via de cognitie kan de mens serieus werken aan het verlangen van Faust, ’zwar weiss ich viel, doch möcht’ ich alles wissen’. In de in aantekening 2 genoemde tekst ’Een schandaal in de filosofie - ...’ staat het meer in detail uitgewerkt en onderbouwd.
Empathie
Empathie is het vermogen van mensen en, tot op zekere hoogte, hogere dieren7 zich in te leven in medemensen resp. soortgenoten. Inlevingsvermogen is zo oud als de mensheid; eind vorige eeuw werd duidelijk hoe dat vermogen fysiologisch werkt door de ontdekking van een speciale groep cellen in het brein, de zo genoemde spiegelneuronen, in de laatste jaren van de vorige eeuw. Deze neuronen werken wanneer wij waarnemen hoe een ander iets doet en zij zetten ons dan aan die ander na te bootsen, maar deze aanzet tot nabootsing blijft bij een virtuele aanzet; we bootsen de ander niet daadwerkelijk na. Maar die aanzet ’spiegelt’ op zodanige wijze wat die ander doet dat die spiegeling’ onze bewuste waarneming wordt. Bij de hogere dieren blijft deze empathie steken in het gedrag; bij de mens leidt het tot begrip voor in principe alles wat anderen doen en denken. Een van de ontdekkers, Giacomo Rizzolatti, formuleert het aldus: ... We understand the other because a copy of the others is in ourselves. That is one of the reasons why our discovery became so popular among sociologists, psychologists, psychiatrists, psycho-analysts and so on. [That is] because you have a replica of the other inside yourself. ... we are not so isolated in the world ... we live with the other people. What the other people are doing is inside us’. ?> Empathie is het sleutel-begrip voor de geest van deze tijd / tijdgeest anno 2011. Door de werking van mijn spiegelneuronen word ik een beetje de ander.
Dialectiek
Ik word een beetje de ander ... - dat is een onvoorstelbaar vèrstrekkende gedachte. In feite is het een nieuw hoogtepunt in de beleving van wat in de filosofie dialectiek heet. These, anti-these, synthese: aan alles wat je bedenkt meteen ook het tegendeel koppelen en de optelsom van die twee als derde moment een nieuwe these bedenken enzovoort. These: ’ik ben die ik ben’, antithese: ’ik kan alleen zijn wie ik ben doordat ik heel veel van anderen gekregen heb’, synthese: ’als ik de antithese zo ver doordenk als ik denken kan, word ik gaandeweg een beetje die ander(en)’ en zo voort.
Ik word nu even Floris en schrijf: ’voor zover die antroposofie niet in zodanige mate en op zodanige wijze minder dan niets en totaal onbeduidend is, zodat ik alleen al daarom er niets van kan weten, niets van wil weten, niets van hoef te weten, is zij naar alle criteria uitsluitend negatief te waarderen’. Ik word nu even Anton en schrijf: ’Steiner was een charlatan en de antroposofen kunnen we het best in hun eigen sop laten gaarkoken’. Iets van die strekking doet zich, zo stel ik me voor, in de persoonlijke binnenwereld (PBW) van Floris resp. Anton voor.8
Náákte onmogelijkheid
Met deze samenvatting bereikt onze confrontatie een voorlopig eindpunt. Het vervolg begint met een nieuwe vraag. Hoe hebben Floris en Anton tot een dergelijk oordeel kunnen komen? Daarover mijmerend herinner ik me hoe Michel Foucault ergens reageert op een groteske passage bij Jorge Luis Borges: verbijsterd over l ’impossibilité nue de penser cela, over de náákte onmogelijkheid om dàt te denken. Zo een innerlijke reactie bevangt mij nu. Zoekend naar een antwoord op die vraag verval ik vanzelf in een quasi-meditatieve zelf-bevraging. Kan ik in mijn PBW echt een beetje Floris resp. Anton worden?
Verrassend
Het antwoord is verrassend. Voor zover ik voldoende zelfkennis heb om wat dit betreft eerlijk te melden wat zich in mijn persoonlijke binnenwereld voordoet, lukt mij dat voortreffelijk. Ik ga helemaal twee met mijn beide uitdagers. Wat een bevrijding! Wat een opluchting! Ik heb niets meer te maken met die onhanteerbare vraag naar reïncarnatie, met die onmogelijke antroposofie, met die extreem verontrustende herinnering aan wat ik weet van leven en werk van Steiner! Wèg ermee!
Maar terwijl ik dit opschrijf komt een heel andere herinnering bij me boven. De these ’wèg ermee!’ stulpt onmiddellijk om in een antithese.
Beweging
Omstreeks 1820 experimenteerde de Deense natuurkundige Oersted aan een onderwerp dat toen sterk in de belangstelling stond: de relatie tussen elektriciteit en magnetisme. Met de wijsheid van nu weten we dat hij toen een grote ontdekking deed. Wij kennen het uit de alledaagse ervaring aan de dynamo op onze fiets. Mechanische energie die binnenkomt via het draaiende fietswiel, wordt omgezet in elektrische energie. Doordat een elektrische geleider door een magnetisch veld beweegt, wordt elektrische spanning opgewekt in die geleider, en omdat de kring gesloten is, gaat in die kring stroom vloeien.
Dat weten wij nu. Oersted wist dat nog niet. Hij zocht, maar wist niet precies wat hij zocht. Een legende verhaalt dat hij, wanhopig geworden omdat zijn proefjes alsmaar geen resultaat gaven, in een boze bui de hele bedrading van zijn proef-opstelling losrukte omdat hij het hélemaal gehad had met zijn onderzoek. En toen zag hij opeens een kleine uitslag van het naaldje van zijn stroommetertje. Dat was het dus: er moest beweging zijn!
’Se non è vero, è ben trovato’, zeggen we. Als het misschien niet echt historisch-feitelijk helemaal zo gebeurd is als ik het hier samenvat, is het in elk geval zó mooi gevonden, dat we het willen doorvertellen. En ik vertel het hier omdat ik me net zo voel als ik denk dat Oersted zich bijna twee eeuwen geleden voelde. Er moet beweging in zitten, anders gebeurt er niks. Net zo is het met de antroposofie en de herinnering aan leven en werk van Steiner. Net als Oersted begin ik daarom opnieuw. We gaan nog eens langs dezelfde thema’s. Nu heb ik een soort ’omkeer-bril’ opgezet. Elke ’these’ verandert in een ’anti-these’; ’omkering, omstulping’ is het wachtwoord. ’t Is als met reïncarnatie en de twijfelaar die zich bezorgd afvraagt ’Ben ik dan in mijn volgend leven nog wel mijzelf?’. Je komt alleen misschien verder met reïncarnatie als je die vraag omdraait: ’Ben ik in mijn tegenwoordig leven nu al wel mij zelf?’
’Kom in beweging!’, luidt de antithese. Empathie, evolutie en cognitie ’revisited’.
Dubbelganger
In zijn boek ’Hygiëne van de ziel’ (1946) vertelt Willem Zeylmans van Emmichoven het volgende. ’Mij is een geval bekend van een geleerde, die een boek geschreven had en onmiddellijk na de voltooiing van het manuscript geruime tijd op reis moest, zodat zijn vrouw de verdere uitgave te bezorgen kreeg. Met enthousiasme begon ze de drukproeven te corrigeren en was daardoor gedwongen het hele werk woord voor woord te lezen. Op een bepaald ogenblik voelde ze een heftig verzet in zich opkomen. Het was of uit de stijl van het boek haar een nog onbekend wezen tegemoet kwam, dat ze langzamerhand als haar man of althans als bij haar man behorende, herkende. Iets in zijn stijl, in zijn manier om de dingen te formuleren en in zijn betoogtrant openbaarde haar een aspect van het ik van haar man, dat ze tevoren nooit bewust had ontmoet en waartegenover ze nu sterk in opstand kwam, zodat ze het boek wel van zich af had willen slingeren. Het kostte haar veel moeite dat deel van het ik tenslotte toch te aanvaarden’.
De passage is een samenvatting van wat in de esoterie wordt aangeduid als een confrontatie met de dubbelganger, vaak ’esoterische dubbelganger’ genoemd. Niemand kent zich zelf echt goed. Misschien is het te duiden als een neveneffect van de evolutionaire overlevingsdrang, maar het is een feit: iedereen heeft een, in moderne termen geformuleerd, ’opgeleukt’ beeld van zich zelf. Hij / zij straalt, zonder daar zelf ook maar iets van te vermoeden, dat geretoucheerde zelfbeeld zó hardnekkig uit dat anderen, vooral de echtgenoot (v / m), dat met nog meer hardnekkigheid opmerken. Dat is gewoon een ’fact of life’.
Empathie wordt eigenlijk altijd met een positieve connotatie geduid, en wat betreft inzicht die het empathisch vermogen geeft, is dat terecht, maar zoals de student geneeskunde in de pathologie leert: ’what is powerful for good, is potent for evil’. Krachtig werkende geneesmiddelen hebben gevaarlijke nevenwerkingen; met empathie kun je in je medemens van alles onderkennen waar je zelf het liefst meteen hard van weg zou willen lopen. Empathisch verworven inzicht kan in de omgang met anderen uiterst moeilijke gevolgen hebben. In de tijd waarin Zeylmans leefde en werkte was empathie minder algemeen verbreid dan nu. In deze 21e eeuw is het eerder endemisch. De nevenwerkingen van deze ubiquitaire empathie gieren dan ook de pan uit. De media, kunst en cultuur zijn ervan vergeven.
Floris en Anton zullen er niet van willen horen, en ze staan in zoverre in hun recht als ik ze heb beloofd hen in dit essay niet naar de antroposofische meetlat de maat te zullen nemen, maar het is een feit: de confrontatie die wij aan elkaar beleven heeft trekken van een hoogst eigentijds mooi-grimmig modern ballet voor drie esoterische dubbelgangers.
Animal
Ook de evolutie leent zich prima voor een stukje lateraal denken, zoals de Maltese arts en management-goeroe Edward de Bono het benoemd heeft. Aan het slot van de zesde druk van zijn baanbrekende werk ’The Origin of Species’ (1872) schreef Darwin: ’In the future I see open fields for ... important researches. ... Much light will be thrown on the origin of man and his history,’ De strijd om de strekking van deze toevoeging lijkt beslecht. Er is geen verschil tussen de mens en de hogere zoogdieren; er zijn niet vier maar drie natuurrijken.
’Maar durf dan ook,’ aldus mijn aanbeveling aan Floris en Anton, ongetwijfeld onwankelbaar trouwe aanhangers van Darwin, ’consequent te zijn’. Alle ’animalia’ hebben, bijna per definitie, van de evolutie alles meegekregen wat ze nodig hebben. Hun cognitie van wat ze zijn, van hun omgeving en van hun relatie met die omgeving, is de determinant van hun deze-of-gene specifieke soort animal-zijn. De mens is een animal als alle andere, dus heeft de mens cognitie van zijn mens-zijn. Dat is zijn vrijheid, zijn essentie als microkosmos, een beeld in miniatuur van de schepping als geheel. Inhaerent daaraan is de vrijheid, en die vrijheid kan hij alleen operationeel maken door anamnesis, herinnering in de zin van intuïtief weten van wie en wat de mens in het algemeen is en jij zelf in ’t bijzonder bent, van. ’Ieder vogeltje zingt zo als het gebekt is’, en de mens is zó ’gebekt’ dat hij doordat hij denkt zichzelf wordt en zodoende zich zelf vrij maakt. ’Cogito erg sum’, ik denk dus ik ben, concludeerde Descartes vier eeuwen geleden. Hij had maar voor de helft gelijk. Het omgekeerde is ook waar: ik ben dus ik denk. De mens is als denkend wezen. Descartes schijnt dat wel beseft te hebben, aldus wèl ingelichte filosofische bronnen; hij had het van Augustinus geleerd, maar hij kon het in zijn tijd niet meer kwijt, dus verdween het uit de filosofie.9
Paradigma
De ’cognitive science’ is het nieuwe paradigma in de menswetenschappen in de oorspronkelijke zin van Kuhn. Wat dat inhoudt en hoe ver dat reikt, leert de geschiedenis van de eerste grote ’paradigm shift’: de Copernicaanse revolutie. De ontdekking dat het alleen maar lijkt alsof de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars, Jupiter en Saturnus om de aarde cirkelen, en dat in werkelijkheid wij met onze aarde in een heliocentrisch wereldbeeld om de zon draaien, was niet zomaar een astronomische nieuwigheid. Een voor de tijdgenoten onvoorstelbaar nieuw wereldbeeld, later ook wel benoemd als ’(de) moderniteit’ deed zijn intrede. Freud onderscheidde drie grote revoluties: die van Copernicus, die van Darwin en die van hem zelf. In drie trappen was de mens van (1) het hoogste wezen in de schepping, (2) de ’koning’ van het animale rijk en (3) heer en meester in zijn eigen bewustzijn gereduceerd tot een toevallig ontstane irrelevante bijkomstigheid, speelbal van irrationele factoren.
Met cognitie als determinant is dat allemaal teruggedraaid. Nu mag de mens zich weer wèl alpha en omega van de schepping noemen - en de bijbehorende verantwoordelijkheid op zich nemen. De ondertitel van een recent Duits boek over het cognitieve paradigma duidt dat laatste trefzeker aan. De dichter Raoul Schrott en de neurofysioloog Arthur Jacobs hebben samen het boek ’Gedicht und Gehirn’ geschreven: ’Wie wir unsere Wirklichkeiten konstruieren’. De boodschap is helder. Door zijn cognitie creëert de mens de werkelijkheden.
Synthese
De these was: ’wèg ermee’; Floris en Anton hebben gelijk. De antithese was: ’ho ho, eerst nog even in beweging komen’. Wat is nu de synthese?
Die is verrassend eenvoudig. Floris, Anton en ik hebben alle drie gelijk. En nog mooier: het hele verhaal over cognitie, evolutie en empathie dat ik hier heb samengevat uit eigentijdse alledaagse reguliere filosofische en wetenschappelijke literatuur is tegelijk zuivere antroposofie. De laatste zin van de vorige paragraaf, ’door zijn cognitie creëert de mens de werkelijkheden’, is een echo van wat Steiner in zijn filosofische hoofdwerk ’De filosofie van de vrijheid’ schrijft: ... in dem Denken halten wir das Weltgeschehen an einem Zipfel, ...’. In de vertaling van Pim Blomaard: ’als wij denken, hebben wij een tipje van het kosmische proces beet’. ...
In mijn eigen woorden: de mens wordt wat hij denkt dat hij is - hij maakt zich zelf naar de toekomst toe [evolutie] aan de hand van het beeld van de ideaal-mens dat hij in het verleden bij zijn ontstaan heeft meegekregen [cognitie] en hier en nu [empathie] nabootst en uitwerkt.
Naar welke nieuwe these leidt deze voorlopige synthese?
Vleermuis
Een klassiek probleem in de filosofie is het lichaam-geest probleem. In 1974, bijna het zelfde jaar waarin de cognitieve psychologie begon, schreef Thomas Nagel een artikel over dit probleem dat begon met de klassiek geworden aanhef: ’Consciousness is what makes the mind-problem really intractable’.10 Hij werkte dat uit aan de hand van een wonderlijke, eidetisch geformuleerde vraag die hij als titel van zijn artikel gebruikte: ’What is it like to be a bat?’. Discursief samengevat werkte hij uit dat het in feite onmogelijk is om objectief te omschrijven wat het bewustzijn is, omdat men het altijd bekijkt vanuit het eigen oogpunt. Vanuit het eigen oogpunt is het volgens Nagel ook onmogelijk voor te stellen hoe het is een vleermuis te zijn, gezien bij die voorstelling altijd zaken uit de persoonlijke leefwereld van een persoon vervlochten raken met het beeld dat geschetst wordt. Het voorbeeld van een vleermuis gebruikt hij ter illustratie, om aan te geven dat men zich niet kan voorstellen wat het is om iemand anders te zijn. Men kan zich niet voorstellen hoe het bewustzijn van een ander is, omdat men het vanuit eigen perspectief zal bekijken.
Als gevolg van de vooruitgang in de cognitieve wetenschappen ligt dat nu anders. We kunnen nu op filosofisch verantwoorde wijze spreken en schrijven over bewustzijn. Het lichaam-geest-probleem is daardoor weliswaar niet opgelost, maar niet meer onhanteerbaar. In plaats daarvoor is nu de vraag ’wie ben ik’ onhanteerbaar. ’Identity is what makes the problem of reincarnation, the core business of anthroposophy, really intractable’, parafraseer ik. Wat zeg ik precies wanneer ik, opgestuwd door mijn vermogen tot empathie, schrijf: ’ik word een beetje Floris, Anton’?
De queeste naar een antwoord op die vraag voert naar ijle hoogten. Daar kan een mens een beetje duizelig van worden. Daardoor kunnen wij begrijpen waarom Floris en Anton bang of althans bezorgd worden als zij bedenken wat hen zou kunnen overkomen als zij verder klimmen naar die hoge toppen van cognitie.
Eigen idioom
De filosoof in mij zoekt een stukje theorie om nader uit te leggen ho ik de angst of bezorgdheid van Floris en Anton begrijp. De uitdrukking ’eigen idioom’ vat dit stukje theorie samen. Deze uitdrukking is eigen(!)aardig. Het woord ’idioom’ betekent ’taaleigen’. Dat is het geheel van bijzondere karakteristieke eigen kenmerken van een taal. ’Eigen idioom’ is dus eigenlijk dubbelop. In deze beschouwing van de antroposofie als een soort echo-vooraf van wat in deze tijd ’cognitie’ heet, bedoel ik met ’eigen idioom’ dat ieder mens een eigen manier heeft om met woorden, begrippen, gedachten om te gaan - inclusief de daaraan inhaerente beperkingen. ’Tevergeefs beul je je af - je leert alleen wat je kunt leren,’ zegt Mefisto in het drama Faust van Goethe aan een eerstejaars student aan wie hij, vermomd als professor Faust, voorlichting en advies geeft over studie en universiteit: ’Vergebens, dass Ihr ringsum wissenschaftlich schweift, Ein jeder lernt nur, was er lernen kann’.
Mefisto heeft gelijk. De ervaring in de omgang met mijn medemensen heeft me geleerd dat sommige mensen sommige dingen domweg niet kunnen leren - dat er althans sommige mensen zijn bij wie het mij niet lukt hen iets uit te leggen. Overigens geldt voor mijzelf natuurlijk ook dat ik sommige dingen nooit zal leren en de uitleg die sommige anderen mij proberen te geven nooit zal begrijpen. ’Eigen idioom’ is mijn sjibboleth voor de correcte weergave van deze feitelijke stand van zaken.
Kenhoudingen
Deze nieuwe these over ’eigen idioom’ brengt haast vanzelf haar antithese voort. Volgens het mensbeeld van de antroposofie leeft de mens in de loop van zijn leven achtereenvolgens in drie wat je zou kunnen noemen ’cognitieve grondstemmingen’. De vaktermen hiervoor zijn (1) gewaarwordingsziel, (2) verstands- gemoedsziel, en (3) bewustzijnsziel.
Ze zijn gemakkelijk te herkennen. De peuter, kleuter en het kind tot ongeveer 14 jaar leeft helemaal in wat het direct meemaakt en ervaart, wat het ’gewaar wordt’. Met de puberteit begint het zelfstandig nadenken. Rationeel redeneren en meer of minder bewuste gevoelens inspireren het jonge mens om ’nee’ te zeggen. In de loop van de volwassenwording leert de mens hier flexibel mee om te gaan. Al dan niet na een of meer ’mid-life’ crises wordt, als alles goed gaat, ieder mens een beetje filosoof.
De Nederlandse filosoof Stefan Strasser heeft dezelfde indeling in andere woorden aldus samengevat: ’Het zal er vooral om gaan drie verschillende kenhoudingen te onderscheiden zonder ze te scheiden: de archaïsch-mythische kenhouding, de wetenschappelijke kenhouding en de wijsgerige kenhouding.’
Dat herkennen wij. De leefwereld van het kleine kind is in veel opzichten nog archaïsch-mythisch, de naar buiten toe zelfverzekerde adolescent en jong-volwassene vinden hun houvast in de zekerheden van de wetenschap, pas gaandeweg komt het motief van ’meester in zijn wijsheid gist ...’. ’Eigen idioom’ en de gevoelsmatig-negatieve connotatie daarvan is alleen het tegenbeeld van de onversneden positief te waarderen bewustzijnsziel.
Dijenkletser
Het wordt tijd voor een afronding, een voorlopig laatste synthese. Omstreeks 1960 weerklonk in Nederland vaak een commerciële dijenkletser voor een bepaald merk snoep ’Rang is alleen Rang als er "Rang" op staat’. De ouderen onder ons herinneren zich die; sommigen van ons gaan spontaan meezingen als ik hem ergens ter sprake breng: de kracht van het ritme, een leidmotief in de antroposofie, is dan lijfelijk-voelbaar werkzaam!
De slagzin heeft school gemaakt in de zin dat allerlei kakkineuze nieuw-rijken nu alleen spullen met lekker bekkende merknamen (Vuitton, Rolex, Adidas etc) willen hebben. Zelfs sommige antroposofen zijn niet immuun voor de aantrekkingskracht van mooie woorden. ’Antroposofie is alleen antroposofie als er "antroposofie" op staat’ - zoiets. Speciaal voor hen - maar lees goed mee, Floris en Anton! - verwijs ik naar wat, naar verluidt, Rudolf Steiner in dit verband in augustus 1923 in Engeland gezegd heeft: ’Het liefst zou ik zien dat men elke week een andere naam gaf aan wat nu "antroposofie" heet’. Zo ga de antroposofie in deze tijd ’unbehelligt’ [= zonder dat iemand daar aanstoot aan neme] anoniem door de wereld. Met haar creator is dat anders. Jaap Sijmons heeft er terecht op gewezen dat Steiner waarschijnlijk wereldwijd de meest gelezen filosoof van de 20e eeuw is. Voor wie nu tegenwerpt dat je iedereen ’filosoof’ kunt noemen, heb ik als argument dat Steiner en zijn ’Anhroposophie’ een eigen lemma hebben in het Historische Wörterbuch van Ritter e.a., dat in brede kring geldt als canon voor wat erkend ’echte’ filosofie is.
’De rest is [voorlopig] zwijgen’. Antroposofie valt onder de noemer ’Geheimwissenschaft’; het boek van Steiner met die titel (1909 / 1910) is in Ritter opgevoerd in het lemma ’Geheimwissenschaft’. En met geheim [curieuzerwijs geen erkend filosofisch begrip] is het omgekeerde het geval als met Rang, Rolex, de antroposofie en alle andere merknamen. Geheim is alleen geheim zolang er niet ’Geheim’ op staat. Echt geheim is alleen wat alleen ik zelf weet en dat is datgene wat leeft in mijn puur subjectieve persoonlijke binnenwereld. Zodra ik daar ook maar één woord over zeg, is het niet geheim meer. Wat weet ik nou eigenlijk echt over wat zich afspeelt in de persoonlijke binnenwereld van Floris, Anton en alle anderen die met de antroposofie en de herinnering aan leven en werk van Steiner omgaan zoals ze beiden doen?
1 Michael Polanyi (1891 - 1976), ’Personal Knowledge: Towards a Post-Critical Philosophy’ (1958).
2 Zie ’Een schandaal in de filosofie - Steekt er enige waarheid in de antroposofie of is Rudolf Steiner louter een charlatan en is het dan dus niet een schande wanneer een antroposoof als filosoof in de universiteit mag werken? Een dubbel-vraag vanuit "De Vrije Gedachte", aldaar kort besproken op 14 mei 2011’, Stichting Kairos-kr, Rotterdam, september 2011. ISBN / EAN: 978-90-76494-00-5, blz. 79 - 143.
3In het themanummer over Postmortaal levensperspectief, 48e jaargang nr. 1, februari 2009
4 Zie aantekening nr. 2
5 Zie mijn boekje ’Reïncarnatie? Essay over de veranderende aard van de kennis’, Uitgeverij Ad. Donker Rotterdam, 2010, ISBN 978 90 6100644 2 NUR 743
6 H. C. Longuet-Higgins, in: J. Lighthill e.a.: Artificial intelligence: A paper symposium (London 1973).
7 Zie Frans de Waal, ’Een tijd voor empathie - Wat de natuur ons leert over een betere samenleving, Uitgeverij Contact, 2009
8
9
10