Ideologie: profilering geen noodzaak, ideologische bewustwording wel

Civis Mundi Digitaal #10

door Frank van Mil

 

Ideologie: profilering geen noodzaak, ideologische bewustwording wel

Frank van Mil*

 

Wim Couwenberg vraagt in Civis Mundi (september 2011) of ideologische profilering in onze tijd niet een gepasseerd station is. Er is nog wel een politieke ideeënstrijd, maar die speelt zich in de regel af binnen het kader van wat hij noemt ‘de liberale beschavingstraditie’. In dit postideologische tijdperk zijn de rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan de nationale en internationale rechtsorde de enige beginselen die er nog toe zouden doen. Dezen vormen, aldus Couwenberg, de juridische neerslag van de ideologische consensus die langzamerhand gegroeid is als uitkomst van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderne samenleving. De gevestigde politiek lijkt desondanks toch de schijn te wekken alsof het nog steeds zou gaan om de oude tegenstellingen van het ideologische tijdperk. D66 wordt door hem aangehaald als een van de eerste voorbeelden van partijen die zich openlijk distantiërende van het ideologische tijdperk en doelbewust koosvoor een pragmatisch-politieke oriëntatie.[1]

De ironie wil dat nu juist een overmatige nadruk op deze oriëntatie in mijn ogen een van de belangrijkste oorzaken is geweest van D66 ’s neergang na de grote verkiezingsoverwinning van 1994. In nog geen tien jaar tijd ging D66 van 24 zetels naar 14 (’98), naar 7 (’02), naar 6 (’03) om te eindigen bij 3 schamele zetels in 2006. Een vaak gehoord verwijt aan D66 was niet ‘we zijn het oneens met de grote resultaten die D66 geboekt heeft en daarom stemmen we jullie weg!’ (D66 stond aan de basis van een belangrijke modernisering van de Nederlandse wetgeving. Denk aan medisch ethische vraagstukken, aan de ruimere winkelsluitingstijden en aan de privatisering van overheidsdiensten.) Nee, het voornaamste verwijt was altijd dat mensen niet wisten wat ze aan D66 hadden. ‘Waar staat D66 nu eigenlijk voor?’ werd een gemakkelijke en veelvoorkomende dooddoener, waar D66 zich zelf kwetsbaar voor had gemaakt. Niet perse door te kiezen voor een pragmatisch-politieke oriëntatie, maar vooral door intellectuele slordigheid in deze keuze. De afkeer van dogmatiek en doctrinaire ideologie verwerd tot een algehele afkeer van het doordenken van het eigen gedachtengoed. Een begrijpelijk misverstand, in de jaren ’60, met de Tweede Wereldoorlog vers in het geheugen, met de polarisatie van de Koude Oorlog en de opkomst van de counter-culture. Maar niet iedere ideologie hoeft per definitie te leiden tot dogmatiek.

Pragmatisme als houding is een zinnig en nuttig antwoord op de menselijke neiging tot rigiditeit van beginselen. Die houding is ook waar D66 consistent in is gebleven en die heel goed past bij de sociaal-liberale inspiratie. Wanneer echter het pragmatisme als waardenleer wordt omarmd en iedere morele vraag beantwoord met ‘wat werkt is goed’ zet men de deur open voor een technocratische benadering van het algemeen belang en lokt niet ten onrechte het verwijt van onvoorspelbaarheid uit. Deze benadering werd op termijn niet alleen een bedreiging voor het voortbestaan van D66, maar vervreemdde ook D66-bestuurders van de kiezers (burgers). Mijns inziens verwachten burgers van hun politieke voorlieden dat deze gevoel hebben voor vragen als: wat is goed? Wat is eerlijk? Wat is rechtvaardig? Het lijkt me van levensbelang voor een volwassen politieke partij om op die behoefte een samenhangend antwoord op te hebben. In deze tijd van individualisering, consumentisme, waardenrelativisme en minder maatschappelijk aanvaarde hiërarchie is die noodzaak des te dwingender. Let wel, politici hoeven niet alle antwoorden te hebben, maar moeten wel met dit soort vragen op herkenbare en herleidbare wijze om kunnen gaan. En daarvoor lijkt mij een niet-dogmatische, niet doctrinair beleefde ideologie uitermate geschikt.

 

Technocratie? Politiek ≠ de overheid

Regelmatig wordt gepleit voor een technocratie, als beter antwoord op de vragen van onze tijd dan een democratie. Ook het debat in Civis Mundi raakt aan deze thematiek. Couwenberg impliceert immers dat binnen de ‘liberale beschavingstraditie’ enkel nog ‘fine tuning’ rest. Wat daarbij opvalt is dat er doorgaans nauwelijks onderscheid wordt gemaakt tussen de uitvoering van bestuur en het vaststellen van maatschappelijke prioriteiten. De overheid geeft uitvoering aan de taken van het bestuur. Zij werkt aan het haalbare. De politiek daarentegen hoort prioriteiten te stellen, en kiest oplossingsrichtingen en dominante principes. Zij moet beginnen bij het formuleren van het wenselijke.  Althans, zo hoort het te gaan. Een debat over uitvoering, bijvoorbeeld wanneer een TBS’er op verlof een misdaad pleegt, heeft alleen politieke relevantie wanneer het een systeemfout of een onjuiste achterliggende overweging aantoont, niet zozeer wanneer ergens in de uitvoering fouten zijn gemaakt. Politici moeten daarom vanuit hun gedachtegoed in staat zijn om onderscheid te maken tussen beide.

Technocraten zijn vaak uitstekend in staat om vastgestelde beleidsdoelen zo goed mogelijk tot uitvoering te brengen. In het management van dit soort taken wil je uiteraard de best gekwalificeerde persoon achter de knoppen hebben.  Echter, geen technocraat zal een methode kunnen ontwikkelen die rechtvaardige invulling kan geven aan de vaststelling van maatschappelijke doelen. Dat is iets waar de stem van burgers het zwaarst moet wegen. Zo leg ik Van Schie[2] ook uit: rechtvaardigheid laat zich niet kwantificeren. De vraag ‘wat vind ik goed’ is niet objectief te beantwoorden. Net zo min als de vraag welke maatschappelijke kwestie prioriteit behoeft. Daarvoor is maatschappelijk debat nodig. Daarvoor moeten mensen hun eigen kernovertuigingen kennen, en in staat zijn om hun waarden, hun uitgangspunten te koppelen aan maatschappelijke ontwikkelingen en te vertalen in standpunten. Hieraan ontbreekt het veelvuldig in het huidige publieke debat. Ik weet niet of partijen zich perse moeten profileren op ideologie zoals Van Schie het verwoord, maar politici die niet weten waarom ze vinden wat ze vinden, vervallen snel in beleidsjargon en krijgen een overmatige focus op proces- en uitvoeringsdetails. Politici moeten allereerst kunnen vertellen wat ze wenselijk achten en pas daarna spreken over hoe dat haalbaar kan zijn.

 

Politieke identiteit als lifestyle?

Een andere belangrijke reden om meer aandacht te hebben voor politieke uitgangspunten is dat het er vaak op lijkt dat een persoonlijke politieke identiteit meer gebaseerd is op lifestyle dan op achterliggende overtuigingen. Bijvoorbeeld: mensen kleden zich progressief (inclusief de inmiddels vaak verguisde designerbril), praten progressief, kopen progressief of nemen misschien zelfs wel progressief aandoende standpunten in. Maar wanneer je de onderliggende progressieve overtuigingen niet kent, laat staan dat je deze deelt, zal je politieke identiteit eerder leiden tot een vorm van tribalisme dan tot een basis waarop je de dialoog met andersdenkenden aan kunt gaan (en misschien ben je helemaal niet zo progressief als je altijd denkt). Zonder kennis van basisovertuigingen is een mens overgeleverd aan enkel afgeleide manieren om te onderbouwen hoe men in het leven staat. Geconfronteerd met afwijkende meningen is het dan lastig om de juiste argumenten te produceren voor een standpunt. Daarom kan het voor veel mensen lastig en confronterend zijn om met andersdenkenden om te gaan en zie je dat veel mensen zich terug trekken in hun eigen sociologische getto. Mensen gaan vooral nog om met anderen die in veel aspecten precies op hen lijken. Als persoonlijke keuze uiteraard een ieders voorrecht, voor het algemeen belang is het op den duur schadelijk. Het algemeen belang is er mee gediend dat andersdenkenden interactie met elkaar hebben. Ideologie/ gedachtegoed biedt een idioom dat over dergelijke sociologische grenzen heen kan werken.  Er is immers geen logisch onvermijdelijke link tussen het hebben van een diploma en het zijn van een individualist, net zo min als er een onvermijdelijk verband bestaat tussen bijvoorbeeld laaggeletterdheid en een hang naar makkelijke oplossingen. Paradoxaal genoeg is ideologisch zelfbewustzijn een conditio sine qua non voor een maatschappelijke democratische dialoog tussen niet-gelijkgestemden, mits dit bewustzijn niet tot universele waarheid wordt verheven.

 

Ideologie - Begin met een probleem

Tegelijkertijd ben ik het wel van Couwenberg eens wanneer hij suggereert dat veel van de huidige ideologische schermutselingen over komen als ‘fighting yesterdays’ war’. Veel huidige bespiegelingen van de traditionele middenpartijen komen inderdaad over als ‘ideologie op zoek naar maatschappelijk probleem’.[3] Het paard wordt achter de wagen gespannen. Dit betekent echter niet direct dat ideologisch bewustzijn en debat an sich daarmee totaal achterhaald zijn. De Groningse ideeënhistoricus Ankersmit wijst er op dat geen enkele politieke filosofie is ontstaan omdat iemand in z’n studeerkamer een nieuw ideeënsysteem wilde bedenken. Politieke filosofieën ontstonden, aldus Ankersmit, omdat men grote problemen bespeurde die coherent doordachte oplossingen behoefden. "Men zag iets in hun samenleving waarvan ze dachten: ‘dat loopt helemaal mis als we er nu niet mee aan de gang gaan.’ Zoals bij Jean Baudin in de 16e eeuw en de godsdienstoorlogen, met Thomas Hobbes in de Engelse Civil War en Locke in zijn strijd tegen het vorstelijk absolutisme en Montesquieu natuurlijk evenzeer. En dat is wat je een beetje kwijt bent wanneer je heel sterk op die beginselen gaat focussen."[4]

De uitdaging voor een politieke partij bestaat er dus uit om contact te houden met de eigen ideologische inspiratie, zonder teleologisch, dogmatisch of doctrinair te worden. En zonder de politieke werkelijkheid uit het oog te verliezen. Bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, is bij een sociaal-liberale partij de vrijheid van het individu leidend; daarbij  in ogenschouw nemend dat voor de sociaal-liberaal een individu niet op een eiland leeft, maar onderdeel is van een geheel en daarvoor ook verantwoordelijkheid draagt. De menselijke neiging om verbindingen aan te gaan moet worden verbonden met het individualisme. In de vormgeving van dit nieuwe, niet-statelijke ‘bottom-up’ maatschappelijk middenveld liggen veel oplossingsrichtingen voor maatschappelijke kwesties. De mens staat centraal, en niet het systeem.

En juist hier ligt tegenwoordig een groot probleem. De manier waarop het Nederlandse (politieke en economische) systeem is georganiseerd stamt voor een groot deel uit de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Kijkend naar de woningmarkt, de arbeidsmarkt, de Nederlandse overheid, het bestuur, Europese inbedding, het onderwijs, en de energievoorziening zou men het niet meteen zeggen: we leven al weer ruim een decennium in de 21ste in plaats van in de 20ste eeuw. De samenleving is veranderd, en verandert voortdurend, maar onze regelingen en instituties veranderen maar nauwelijks, of alleen zeer langzaam, mee. Oude en nieuwe zorgen - to name a few: de banken- en schuldencrisis, de klimaatverandering, de energievoorziening - proberen we op te lossen met ‘oude’ structuren, organisaties en instituties.

Het menselijke aspect raakt hierbij regelmatig uit het oog. Outsiders (op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt en woningmarkt) vallen buiten de boot; insiders zitten vast; en alle mensen hebben moeite om grip te krijgen op grote organisaties en anonieme regels. De mens centraal kan alleen plaatsvinden wanneer

politieke partijen namens de burger nieuwe publieke tegenmacht organiseren. Een grote misvatting is de afgelopen decennia geweest dat het liberalisme in essentie een antistaatsleer is. Dit, terwijl juist het liberalisme de staat altijd heeft aangewend om individuen te beschermen tegen ongecontroleerde, overerfbare macht. De staat moet ingezet worden om het publiek belang zo goed mogelijk te dienen. Bij de definitie van dit publieke belang spelen politieke partijen een belangrijke rol.

 

Politieke vereniging

Een politieke partij moet haar achterban in staat stellen om in dialoog tot overeenstemming te komen over vragen van rechtvaardigheid, eerlijkheid, proportionaliteit. Centraal staat hierin de nadruk op een politieke partij als vereniging van gelijkgestemde burgers. Burgers delen een bepaald mens- en wereldbeeld en verenigen zich om door samenwerking een zo groot mogelijke invloed uit te oefenen op het openbaar bestuur. Vanaf 2006 heeft de Van Mierlo Stichting (toen nog onder de naam Kenniscentrum D66) gewerkt aan een groter bewustzijn binnen D66 over haar eigen sociaal-liberale identiteit. De introductie van vijf richtingwijzers voor een sociaal-liberale progressieve politiek diende precies hiervoor: op niet-doctrinaire wijze te trachten een ideologische inspiratie te bieden aan D66’ers voor een alledaagse toepassing. Niet om de partij overmatig op te profileren, maar om überhaupt te kunnen functioneren. Want alleen als leden onderling weten welk mens- en wereldbeeld ze delen, krijg je ooit iets voor elkaar.

 

 

* Drs. F.A.J. van Mil is historicus en wetenschappelijk directeur van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, wetenschappelijk bureau van D66, voor sociaal-liberaal gedachtegoed. Hij is co-auteur van het essay ‘Vertrouw op de eigen kracht van mensen’ (2009). In 2012 verschijnen de publicaties ‘Koester de grondrechten en gedeelde waarden’ en ‘Denk en handel internationaal’. In mei 2012 organiseert hij het jaarlijkse Van Mierlo Symposium met als thema ‘een sociaal-liberaal maatschappelijk middenveld: mensen onderling’.

 


[1] W. Couwenberg, ‘Ideologische profilering een gepasseerd station?’ in: Civis Mundi 7, 2011.

[2] P. van Schie, ‘Ideologie: geen nostalgie maar noodzaak’, in: Civis Mundi 7, 2011.

[3] F. Rusman, ‘Een partij op zoek naar een boodschap mist bestaansrecht’ in: NRC Handelsblad 21 januari 2012.

[4] F. Ankersmit, ‘Geen vertrouwen op eigen kracht van mensen zonder strak omlijnde staat’, in: digitaal werkboek Vertrouw op de eigen kracht van mensen, http://www.mrhansvanmierlostichting.nl/item/vertrouw_op_de_eigen_kracht_van_3, 5 richtingwijzers voor een sociaal-liberale progressieve politiek.