Civis Mundi Digitaal #10
Peter J. Sas*
Wat is de aantrekkingskracht van het radicale midden voor Christenen? Vrijdag 20 januari jl. presenteerde CDA’er Aart Jan de Geus namens zijn partij het rapport "Kiezen en verbinden" waarin een nieuwe ideologische koers voor het CDA wordt uitgestippeld. Het "radicale midden" is daarin het centrale begrip. "Dit is een fundament voor nieuwe uitgangspunten", zei CDA-voorzitster Peetover daarover tijdens de presentatie. Een nieuwe ideologische koers heeft het CDA dan ook hard nodig. De partij bevindt zich immers in een crisis. Bij de verkiezingen van 2010 werd de partij in de Kamer gehalveerd. Vervolgens zorgde de coalitie met de VVD en vooral de gedoogsteun van de PVV voor een diepe tweespalt binnen de partij. En ten slotte heeft de partij ook nog een leiderschapsprobleem, omdat velen vinden dat Verhagen niet het charismatische boegbeeld is dat de partij vooruit kan stuwen. En dus kreeg De Geus de opdracht om het CDA-gedachtengoed op te frissen. Er moest weer een "onversneden CDA-geluid" gaan klinken, met "heldere keuzes" die het CDA een herkenbaar gezicht geven, aldus De Geus tijdens de presentatie van 20 januari jl. De dag daarna heeft het CDA-congres ingestemd met de nieuwe koers die in "Kiezen en verbinden" wordt uitgestippeld. Nu is, zoals bekend, het CDA een partij met Christelijke wortels. Men mag dus verwachten dat deze heldere en herkenbare keuzes specifiek Christelijke keuzes zullen zijn, gebaseerd op een Christelijk fundament. Blijkbaar heeft het CDA dat fundament gevonden in het idee van het radicale midden. De vraag is daarom gerechtvaardigd wat de specifiek Christelijke inhoud van dat idee is. Aangezien mijn expertise vooral in de filosofie ligt, zal in het onderhavige artikel gevraagd worden naar de filosofische achtergrond van het radicale midden als een specifiek Christelijk idee. Kortom: welke Christelijke filosofie ligt er besloten in het radicale midden?
Het radicale midden als dialectisch begrip?
Welbeschouwd is de "heldere" CDA-keuze voor het radicale midden om meerdere redenen zeer verrassend. Ten eerste is natuurlijk de term "radicaal midden" al verrassend. De term is - als we "radicaal" begrijpen in de gangbare betekenis van extreem - een paradox, een contradictie. Een midden is immers per definitie iets dat twee of meer uiteinden van een spectrum met elkaar verbindt, het neutrale terrein waar de extremen samenkomen en "opgeheven" worden, om maar eens een filosofische term uit de dialectiek van Hegel te gebruiken. Blijkbaar is deze dialectische lading van het "radicale midden" als nieuw fundament voor de CDA-ideologie de bedoeling, want tijdens de presentatie van 20 januari ontpopte De Geus zich als een ware leerling van Hegel. De Geus zei namelijk met het radicale midden een "synthese" te beogen tussen "ogenschijnlijke tegenstellingen". De Geus heeft daarbij vooral twee tegenstellingen op het oog. Ten eerste die tussen links en rechts - een tegenstelling die volgens hem "sleets" is geworden. En ten tweede de tegenstelling tussen multiculturalisme en de Nederlandse mono-cultuur waar Wilders voor pleit. Hier kiest het CDA voor een meer interculturele benadering van actieve tolerantie: wel respect voor de cultuur van de ander, maar geen onverschilligheid.
Gaat het CDA op de Paarse toer?
Wat direct opvalt is dat het radicale midden als opheffing van het links/rechts-onderscheid natuurlijk helemaal niet nieuw is. Als het de bedoeling van De Geus was om het CDA-gedachtengoed van een nieuw fundament te voorzien, dan heeft hij daarin althans gefaald. Het "radicale midden" tussen links en rechts is immers een vertrouwde term uit links-liberale hoek. Naar aanleiding van de presentatie van 20 januari, toen De Geus het radicale midden als nieuw fundament van de CDA-ideologie lanceerde, reageerde D66 dan ook laconiek: "Het radicale midden? Die positie nemen wij al jaren in!" Het radicale midden was een trefwoord van Paars, dat geesteskind van D66, het CDA-loze monsterverbond van PvdA, VVD en D66 uit de jaren ’90. Wat dat monsterverbond mogelijk maakte was precies het idee van een radicaal midden, wat in dat tijdsgewricht zoveel betekende als het idee dat de extremen - PvdA en VVD - samen konden komen, omdat werknemers en werkgevers (arbeid en kapitaal) eigenlijk dezelfde belangen hebben, namelijk een goed draaiende economie. Dit idee was uit de Amerikaanse en Engelse politiek komen overwaaien, waar zich onder de noemer van "the radical center" een aantal politieke bewegingen en partijen had geschaard die de traditionele tegenstelling tussen links en rechts wilden overstijgen. Anthony Giddens, de ideoloog van Labour onder Blair, noemde dat de Derde Weg tussen socialisme en kapitalisme en oefende daarmee enorme invloed uit op de internationale sociaal-democratie en zeker op de PvdA onder Wim Kok, die dan ook opriep om de "de ideologische veren af te schudden". De links/rechts-tegenstelling was passé, zo hield men ons voor: de tijd van ideologische strijd was voorbij.
De Derde Weg als dialectiek van de verliezer
Natuurlijk was die strijd allerminst voorbij, integendeel. Zoals nu genoegzaam bekend is ging onder de ont-ideologisering van de politiek de overwinning van een heel rechtse ideologie schuil, het neoliberalisme. De ont-ideologisering van de politiek was tevens een ont-ideologisering van de economie en daarmee ook een economisering van de politiek: grote sociaal-economische vraagstukken, zoals de verzorgingsstaat of immigratie, werden niet meer gezien als politieke kwesties die om principiële keuzes tussen links of rechts vroegen, maar als technocratische kwesties van economische efficiëntie. Wat dat betreft sloot het neoliberalisme perfect aan bij een beroemd motto van de Chinese leider Deng Shao Ping: "Het maakt niet uit of een kat rood of wit is, als hij maar muizen vangt" (in neoliberale termen: als hij maar winst maakt). In Nederland bleek deze kat de kleur paars te hebben. De Paarse kabinetten voerden trouw de neoliberale agenda uit: ze liberaliseerden de economie en de financiële sector, privatiseerden grote delen van de publieke sector en lieten de inkomensverschillen flink groeien. De zogenaamde synthese van links en rechts was dus in feite een overwinning van rechts, die de linkse oppositie bijna geheel in zich had opgenomen.
Hoe dat kwam legde de Italiaanse socioloog Norberto Bobbio uit in zijn veel gelezen boek Left and Right (1996). Hij wees erop dat het verwateren van het links/rechts-onderscheid altijd een teken is van zwakte van een van beide stromingen. Dit onderscheid wordt niet betwist zolang politieke partijen ongeveer even sterk zijn in hun strijd om de kiezer. De keuze voor rechts of links is dan de manier om jezelf af te zetten van je tegenstander. Maar wanneer de ene stroming dermate sterk wordt dat "de andere niet meer lijkt me te doen", wordt het voor beide partijen voordeliger om dat onderscheid te verwaarlozen, aldus Bobbio. Enerzijds heeft de stroming met de meeste macht er belang bij om te verkondigen dat "there is no alternative", zoals Thatcher het formuleerde. Anderzijds probeert de zwakkere partij, omdat haar eigen standpunten niet meer populair zijn, een aantal standpunten van de tegenpartij over te nemen en net te doen alsof deze uit de eigen koker komen. We zouden dit de "dialectiek van de verliezer" kunnen noemen - of zoals Bobbio deze strategie omschrijft: "een synthese bedenken van tegenstrijdige standpunten, met als concreet doel het eigen standpunt zoveel mogelijk overeind te laten door dat van de tegenstander over te nemen en het zo te neutraliseren." (1996: 16) De vraag is of de dialectiek van het radicale midden, zoals door De Geus voorgesteld, niet ook een typisch voorbeeld is van deze dialectiek van de verliezer.
De "Puinhopen van Paars"
De jaren ’90 waren het decennium van de neoliberale globalisering. In 1989 was de Berlijnse Muur gevallen, niet lang daarna viel de Sovjet Unie. Het communisme was dood, het kapitalisme had gewonnen. Francis Fukuyama verkondigde het Einde van de Geschiedenis, omdat de liberale democratie en vrije markt-economie geen serieuze concurrenten meer hadden. In dat klimaat dachten linkse partijen als de PvdA alleen aan de macht vast te kunnen houden door "de ideologische veren af te schudden" en mee te huilen met de neoliberale wolven in het kapitalistische bos. Het resultaat kennen we: het zijn de "Puinhopen van Paars", om met wijlen Fortuyn te spreken. De privatisering van de publieke sector heeft in het algemeen niet geleid tot betere dienstverlening en lagere prijzen. Integendeel: de bestuurders in de ex-publieke sector graaien nu even hard als hun collega’s in de private sector en ondertussen verloedert het openbare vervoer, het onderwijs, de thuiszorg, het gehandicaptenvervoer, het maatschappelijk werk, de jeugdzorg etc. De liberalisering van de financiële sector heeft ons opgezadeld met een schuldencrisis die "systemische proporties" dreigt aan te nemen. En tenslotte heeft de technocratische houding van Paars geleid tot grote onvrede onder de bevolking, omdat de immigratie niet in goede banen is geleid, waardoor er een voedingsbodem is gecreëerd voor de xenofobie van Fortuyn en Wilders.
De Paarse kabinetten zagen de komst van niet-westerse immigranten slechts vanuit economisch oogpunt, als een bron van goedkope arbeidskrachten. Men dacht niet na over wat de gevolgen zijn als je economisch zwakkeren met verschillende etnische achtergronden dwingt om samen te leven in verwaarloosde achterstandswijken, waar bovendien het maatschappelijk werk wordt wegbezuinigd. Dat is een recept voor vreemdelingenhaat, zoals Pim Fortuyn haarscherp zag (ook al was dat dan het enige dat hij zag). De nadrukkelijk seculiere en technocratische kabinetten van Paars hadden een blinde vlek voor de problematiek van culturele en religieuze verschillen. Omdat het CDA na vele jaren nu eens niet in de regering zat, achtte Paars zich eindelijk in staat tot ware tolerantie en multiculturalisme. Zonder de dwang van een Christelijke leit-cultuur kon men eindelijk vrij omgaan met homo’s, softdrugs, koopzondagen en de gebruiken van etnische minderheden. Maar deze Paarse tolerantie kwam in de praktijk meestal neer op de onverschilligheid van het gedogen: "Eigenlijk vinden we dit niet goed, maar jullie gaan je gang maar."
Het "culturele condoom" van het multiculturalisme
Het probleem van het multiculturalisme was dat het geen inter-culturalisme werd, waarbij verschillende etnische groepen elkaar ontmoeten en wederzijds doordringen in culturele tussen-gebieden waar dialoog plaatsvindt, ook al vereist dat soms wederzijdse kritiek. Het multiculturalisme was meer een soort "vreedzame co-existentie", waarbij verschillende etnische groepen wel naast elkaar leefden maar zich verder niet met elkaar bemoeiden. Zoals de filosoof Rudi Visker uitlegt, kent het multiculturalisme de dimensie van "het culturele tussen" niet, of beter gezegd het maakt van het tussen "een soort cultureel condoom" dat het eigene en het andere van elkaar afschermt en ieder voor zich opsluit in de eigen cultuur (Visker 1993: 150). In het radicale midden van Paars werden wel de grenzen tussen links en rechts afgebroken, maar niet de barrières tussen de culturen. Waarschijnlijk hangt het ene nauw samen met het andere. Waar fundamentele discussie ontbreekt, waar politici weigeren kleur te bekennen, daar worden maatschappelijke tegenstellingen niet uitgepraat of ’uitgevochten’ in de politieke arena, zodat de tegenstellingen blijven doorsudderen totdat ze tot een ontlading komen (Fortuyn, Wilders). Bovendien lijkt hier ook het belang van de publieke sector duidelijk te worden als een van de voorwaarden van het culturele tussen waar Visker het over heeft. In een kapitalistische omgeving, beheerst door het individualisme van de ieder-voor-zich-mentaliteit, kan een wederzijdse toenadering van vijandige groepen alleen plaats-vinden als de overheid daarvoor plaats maakt, door publieke ruimtes te creëren (scholen, buurthuizen, bibliotheken, festivals etc.) waar de competitieve verhoudingen van de markt niet gelden. Als je die publieke ruimtes onder het mom van een neoliberale agenda wegbezuinigd, dan moet je niet raar opkijken als de maatschappelijke spanningen toenemen.
De actualiteit van twee "sleetse" begrippen
In het licht van de Paarse geschiedenis van het radicale midden als politiek begrip lijkt het bizar dat het CDA nu kiest voor dit begrip als nieuw ideologisch fundament. Het CDA wil toch zeker niet geassocieerd worden met de "Puinhopen van Paars"? Met de politieke eenheidsworst die het verwateren van het links/rechts-onderscheid met zich meebracht? Met de neoliberale agenda die daarachter schuilging? Met de technocratisch fixatie op de economie en de verwaarlozing van culturele en religieuze problematieken? De Geus had van zijn partij de opdracht gekregen om het CDA-gedachtengoed op te frissen door "heldere keuzes" te maken die de partij weer een herkenbaar (en dus Christelijk) gezicht zouden geven. Zijn keuze voor het radicale midden als ’nieuw’ fundament voor de CDA-ideologie is wat dat betreft teleurstellend. Of bedoelt De Geus iets heel anders met het radicale midden dan wat Paars ermee bedoelde? Daar lijkt het niet op. Zoals gezegd wil De Geus met het radicale midden een "synthese" bewerkstelligen tussen "ogenschijnlijke tegenstellingen". En blijkbaar heeft hij daarbij ook de tegenstelling tussen links en rechts op het oog. "Dat zijn sleetse begrippen," zei De Geus tijdens de presentatie van 20 januari. En dat zegt hij in een tijd waarin de politieke verhoudingen op scherp staan. Een tijd waarin het CDA zelf nota bene deel uitmaakt van een uitgesproken rechts kabinet, dat geconfronteerd wordt met een verenigde linkse oppositie aangevoerd door een SP die inmiddels in de peilingen tot de grootste partij van Nederland is uitgegroeid. Een tijd waarin door heel Europa rechts-populistische partijen de xenofobie aanwakkeren en zodoende de solidariteit ondermijnen, zowel in landen zelf als tussen landen. Een tijd waarin de neoliberale liberalisering van de financiële markten is uitgemond in een internationale schuldencrisis die inmiddels naar de rest van de economie is overgeslagen. Een tijd waarin de veroorzakers van de crisis - graaiende bankiers en onverantwoordelijke speculanten - beloond worden met megabonussen (die gewoon weer worden uitgekeerd, alsof er niets is gebeurd) en door de staat verleende miljardensteun aan falende banken, terwijl de rest van de bevolking voor de crisis moet betalen in de vorm van hogere werkloosheid, stijgende prijzen, lagere pensioenen, langer doorwerken en nog meer bezuinigingen op de publieke sector. In die tijd zegt De Geus, in naam van het CDA, dat links en rechts sleetse begrippen zijn.
Van Lubbers’ "Jee" naar het radicale midden van De Geus
Het CDA wil "heldere" keuzes maken: "dat is het radicale" in het radicale midden, zo legde De Geus uit. Maar wat vooral "helder" wordt is dat het CDA ervoor kiest om niet te kiezen: het radicale van een duidelijke keuze voor linkse of rechtse oplossingen wordt gesmoord in een neutraal midden. Deze weigering om kleur te bekennen werd 20 januari duidelijk toen de verzamelde CDA-top weigerde om ook maar enig standpunt in te nemen ten aanzien van concrete onderwerpen als kernenergie, de hypotheekrente-aftrek en de kilometerheffing - deze kwesties werden doorverwezen naar komende verkiezingsprogramma’s. Het CDA maakt zo de indruk alsof men aan de pokertafel zit en de kaarten dicht tegen de borst houdt: eerst maar eens zien hoe de andere partijen spelen en wie er straks aan de winnende hand is, dan pas maakt het CDA zijn kaarten bekend. De opheffing van de links/rechts-tegenstelling in "het radicale midden" is voor het CDA de perfecte manier om zijn opties open te houden, om straks weer mee te kunnen regeren, ongeacht wie de komende verkiezingen gaat winnen. De dialectiek van De Geus, die - ik herhaal het nog maar eens - met het radicale midden een "synthese" beoogt tussen "ogenschijnlijke tegenstellingen", is dus inderdaad een "dialectiek van de verliezer" zoals we die via de socioloog Bobbio hebben leren kennen: "een synthese bedenken van tegenstrijdige standpunten, met als concreet doel het eigen standpunt zoveel mogelijk overeind te laten door dat van de tegenstander over te nemen en het zo te neutraliseren." Zo bezien vertoont het radicale midden van De Geus dezelfde pseudo-dialectiek die Lubbers - volgens een kostelijke anekdote - al jaren geleden praktiseerde toen hij "Jee" zei op een vraag die hij uitdrukkelijk alleen met ja of nee mocht beantwoorden. Het is de dialectiek van de handige machtspoliticus, die het ene zegt en het andere doet en vervolgens volhoudt dat die twee hetzelfde zijn. In dat opzicht had George Sorel groot gelijk toen hij de dialectiek verwierp als "de kunst om tegengestelden te verzoenen door middel van hocus pocus" (1950: 171). Het is het gegoochel met dialectische begrippen door politici - van Stalins dialectisch materialisme naar het radicale midden van De Geus - dat de dialectiek een slechte naam geeft, als een methode waarmee je de logica een loer kunt draaien en alles naar believen kunt bewijzen. Blijkbaar moeten we De Geus herinneren aan de uitspraak van Jezus: "Laat uw ja ja zijn en uw nee nee. Wat u meer zegt, komt van de duivel" (Matthéus 5:37).
De glorieuze theologie van het goddelijke midden
Wat de aantrekkingskracht van het radicale midden voor het CDA verklaart, kortom, is vooral de aantrekkingskracht van het regeringspluche. De middenpositie die de partij wil innemen, lijkt vooral het centrum van de macht te zijn. "Alle wegen leiden naar Rome," zegt men. De reden daarvoor was dat Rome als zetel van de macht - eerst van het Romeinse Rijk, later van de Kerk - een enorme aantrekkingskracht uitoefende, zodat zich vanzelf een hele beschaving daaromheen groepeerde. Het symbool daarvan was de Umbilicus Urbis Romae, de Navel van de Stad Rome, het symbolische middelpunt van het Romeinse Rijk, vanwaar alle afstanden in het Rijk gemeten werden. De Romeinen hadden hun Umbilicus afgekeken van de Griekse "navel van de wereld", de berg Olympus, waar de goden woonden. De Romeinse Umbilicus was gesitueerd in het Forum als machtscentrum van het Rijk, waar tevens de Romeinse goden hun belangrijkste tempels hadden. Ook dat is een reden waarom de macht zich graag in het midden situeert: het idee van het midden heeft van oudsher rijke mythologische connotaties als de plek waar goden en mensen samenkomen, zodat het midden als machtscentrum tegelijk een religieuze legitimiteit geniet.
Anderzijds is er echter ook een heel praktische reden waarom de macht zich graag in het midden positioneert: het is de ideale plek voor de uitoefening van macht. Vanuit het midden kunnen alle gebieden van het rijk optimaal beheerst worden. Daarom zegt men ook: "Verdeel en heers." Door zich in het midden van een spectrum te positioneren isoleert de macht de uiteinden van elkaar, zo vermijdend dat deze samenkomen en eventueel samenwerken om de macht omver te werpen. De macht streeft daarom altijd - zoals Foucault liet zien aan de hand van disciplinerende instituten als gevangenissen, scholen en fabrieken - naar een cirkelvormige "panopticon"-structuur, waarbij het machtscentrum een ideaal overzicht heeft over de periferie, waar men zich constant bekeken voelt (zelfs als er in het machtscentrum niemand aanwezig is). Hoewel Foucault daarbij vooral moderne machtsvormen op het oog had, is de gedachte van het midden als de ideale plek voor machtsuitoefening minstens zo oud als de westerse beschaving. Het Romeinse en Griekse idee van de "navel van de wereld" is daarvan een goed voorbeeld.
Voor een meer filosofische en theologische benadering van dit machtsmidden moeten we echter naar de Griekse filosoof Parmenides, wiens filosofie van het goddelijke midden van grote invloed is geweest op het latere westerse denken. Parmenides stelde zich de kosmos voor als een grote bol die vanuit het midden door God (of "het Ene" zoals Parmenides zei) beheerst wordt. Latere denkers - waaronder Christelijke - zouden die gedachte overnemen. Zo schreef Nicholaas van Cusa, die tevens kardinaal was: "De hele theologie ligt besloten in de cirkel." Hij echode daarmee bovenal de middeleeuwse theoloog Bonaventura. Deze gaf een beroemde definitie van God als "een oneindige bol waarvan het middelpunt overal en de omtrek nergens is", zodat God letterlijk alomtegenwoordig is en overal in gelijk mate zijn macht kan laten gelden. Via deze theologie van het goddelijke midden werden de wereldlijke machthebbers voorzien van een religieuze rechtvaardiging: zoals God vanuit het midden regeert, zo regeert zijn plaatsvervanger op aarde vanuit het midden van zijn imperium.
Deze theologie van het midden is daarmee een voorbeeld van wat Luther geringschattend theologia gloriae noemde, de theologie van de glorie, die louter oog heeft voor Gods almacht en majesteit, en die volgens Luther kenmerkend was voor de Katholieke Kerk, die daarmee zijn protserige macht rechtvaardigde. Tegenover de theologia gloriae stelde Luther daarom de theologia crucis, de theologie van het Kruis, die de aandacht vestigt op Gods vernedering, lijden en sterven in de mens Jezus - zijnde volgens Luther de ware Christelijke theologie, die geen machtsverheerlijking maar juist nederigheid en zelfopoffering verkondigt. Als we, kortom, de vraag stellen welke Christelijke filosofie er achter het radicale midden van het CDA zit, komen we dan niet als vanzelf uit bij de theologie van het midden als een theologia gloriae? Natuurlijk, De Geus heeft er niet in theologische termen over nagedacht toen hij het briljante idee kreeg om het radicale midden als nieuw fundament voor de CDA-ideologie te lanceren. Maar dat is dan ook precies het probleem: dat er niet over nagedacht is vanuit Christelijk perspectief.
Interculturele kruisbestuiving
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het niet alleen maar kommer en kwel is met de door De Geus gepresenteerde verfrissing van het CDA-gedachtengoed. Er staan ook zeker goede dingen in het rapport "Kiezen en verbinden". Vooral ten aanzien van immigratie en de multiculturele samenleving neemt het rapport een duidelijk en verstandig standpunt in. Het is hier dat de CDA-dialectiek van het radicale midden tot haar recht begint te komen en Christelijke trekjes begint te vertonen. Enerzijds neemt de partij afscheid van de gedogende tolerantie van Paars en de wederzijdse onverschilligheid van de multiculturele samenleving. Anderzijds distantieert de partij zich ook van het idee van een Nederlandse mono-cultuur waaraan immigranten zich moeten assimileren, zoals Wilders wil en wat in zijn kielzog ook de VVD steeds meer bepleit. Jarenlang is er weggekeken bij de problemen rond immigratie, nu zijn we doorgeslagen naar het andere uiterste - dat is de teneur van het rapport. Tijdens de presentatie van 20 januari jl. bleef Verhagen bij zijn eerdere uitspraak dat de multiculturele samenleving is mislukt. Toen, juli 2011, wekte hij de indruk dat het CDA verder opschoof in de richting van Wilders. Nu echter lijkt het meer te gaan om een beweging van het multiculturalisme vandaan en naar het interculturalisme. Zo wordt in het rapport een opvallend pleidooi gehouden voor respect en tolerantie als belangrijke Nederlandse waarden.
Nederland wordt "een open samenleving" genoemd. Tegelijk wordt de vrijblijvendheid van het multiculturalisme verworpen. Het CDA-rapport bepleit hier een overgang "van nazorg naar voorzorg" en "van polarisatie naar participatie": nog voordat de spanningen tussen bevolkingsgroepen escaleren moeten zij de dialoog aangaan om samen hun problemen op te lossen. Kortom, het CDA wil de onverschillige en passieve tolerantie van Paars inruilen voor een actieve tolerantie, waarbij je wel respect hebt voor de identiteit (cultuur) van de ander maar niet onverschillig blijft: als de ander iets doet wat volgens jou "echt niet kan", dan spreek je hem of haar daarop aan. En dat lijkt mij de enige eerlijke manier om met verschillen tussen culturen om te gaan. Zo gaan vrienden met elkaar om: ze respecteren elkaar, laten elkaar vrij, maar durven elkaar ook te corrigeren. Als het CDA die kant opgaat - de kant van het interculturalisme - dan vind ik persoonlijk dat een goede zaak. Wat dat betreft lijkt het CDA een goede "Katholieke" keuze te maken: de keuze om het "culturele condoom" weg te halen uit de onderlinge omgang van de verschillende bevolkingsgroepen. Weg met het condoom! Voor een interculturele kruisbestuiving! Dat immigranten in het CDA-rapport een "verrijking van de samenleving" worden genoemd, is zo bezien behoorlijk hoopgevend wat de toekomstige koers van de partij betreft. Hier valt het radicale midden van het CDA wél op zijn plaats, als een wezenlijk poreuzer medium dan het culturele condoom van Paars: geen midden dat bevolkingsgroepen van elkaar scheidt, maar juist een middel dat ze in verbinding brengt door hun uiteenlopende "radicale" keuzes met elkaar te confronteren. In die zin is de titel van het rapport - "Kiezen en verbinden" - goed gekozen.
De opening van het tussen door het terugtredende midden
Natuurlijk blijft er iets wringen in de CDA-keuze voor het radicale midden als nieuw fundament. De partij vertoont een zeer ambivalente verhouding tot Paars: enerzijds verwerping van het Paarse "condoom" van de multiculturele onverschilligheid, anderzijds navolging van de Paarse opheffing van de links/rechts-tegenstelling. De vraag is of die twee houdingen elkaar verdragen. Zoals gezegd, door het links/rechts-onderscheid te verwateren maakt het CDA zich schuldig aan de dialectiek van de verliezer, die koste wat het kost aan de macht wil vasthouden door het standpunt van de tegenstander te assimileren. Het radicale midden van het CDA is zo bezien niets meer dan het midden van de macht, de ideale plek van waaruit het "imperium" geregeerd kan worden. De cruciale vraag is of het midden qua machtscentrum - die plek waar het CDA zo graag vertoeft - tevens het verzoenende midden kan zijn dat fungeert als medium voor interculturele dialoog. Immers, is het midden van de macht niet onlosmakelijk verbonden met de verdeel-en-heers-strategie, waarbij het midden tussen de bevolkingsgroepen in gaat staan en hen zo isoleert? Is dat niet ook wat er aan de hand was in het multiculturalisme van Paars? Was het neoliberale midden, als de opheffing van het links/rechts-onderscheid, niet precies het "culturele condoom" dat de bevolkingsgroepen van elkaar gescheiden hield? Moet het interculturele afscheid van het "culturele condoom" dan niet ook een afscheid zijn van het machtsmidden en diens verdeel-en-heers-strategie? Wordt de dimensie van het inter, als de ruimte waarin verschillende culturen elkaar ontmoeten, niet pas geopend door het terugtreden van het machtige midden? Is een dergelijk midden, dat terugtreedt om anderen bij elkaar te brengen, niet pas echt radicaal? Ligt hier niet de eigenlijke basis voor een Christelijke dialectiek van het radicale midden?
De Christelijke dialectiek van het verdwijnende midden
Immers, de theologia crucis waar Luther het over heeft, is precies de theologie van het zichzelf opofferende midden. Ik heb het natuurlijk over het Christelijke dogma van het middelaarschap van Jezus, die verzoening bracht - tussen mensen onderling en tussen hen en God - door uit hun midden te verdwijnen en aan het Kruis te sterven. Wat Christenen de Heilige Geest noemen is precies de gemeenschap van gelovigen die onderling verenigd zijn door het verdwijnen van Jezus. De Bijbelse basis voor die interpretatie van de Heilige Geest - ook wel de "Trooster" genoemd, de "Parakleet" in het Grieks - is behoorlijk sterk. In het evangelie van Johannes zegt Jezus: "Het is beter voor u, dat ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen, maar indien Ik heenga, zal ik Hem tot u zenden." (16: 7-8) Hier ligt de eigenlijke basis voor een Christelijke dialectiek van het radicale midden. En dat verbaast niet, omdat het middelaarschap van Jezus een van de hoofdbronnen was van de dialectiek van Hegel, wiens triade van these, antithese en synthese deels gemodelleerd was naar de Drie-Eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest. Wat daarin vooral indruk maakte op Hegel was het gegeven dat de Zoon moest sterven om de mensen in de Heilige Geest te kunnen verenigen, met elkaar en met God de Vader. In Der Geist des Christentums und sein Schicksal legt Hegel uit dat zolang Jezus te midden van zijn volgelingen leefde, hij een blokkade - een "Scheidewand" - vormde, enerzijds tussen de volgelingen onderling, anderzijds tussen hen en God:
"Solange er unter ihnen lebte, blieben sie nur Gläubige; denn sie beruhten nicht auf sich selbst; Jesus war ihr Lehrer und Meister, ein individueller Mittelpunkt, von dem sie abhingen; sie hatten noch nicht eigenes, unabhängiges Leben; der Geist Jesu regierte sie; aber nach seiner Entfernung fiel auch diese Objektivität, diese Scheidewand zwischen ihnen und Gott; und der Geist Gottes konnte dann ihr ganzes Wesen beleben." (Hegel 1986: 384)
Ongetwijfeld was Hegel hierin een van de Duitse kinderen van Luther, die de Katholieke priester zijn bemiddelaarsfunctie ontnam om de relatie tussen gelovige en God on-middellijk te maken. In deze protestantse zin wordt Jezus door Hegel geportretteerd als ’de goede priester’ die zichzelf overbodig maakt en verdwijnt in de verhouding tussen God en mens. Maar men zou het belang van Jezus als verdwijnende bemiddelaar voor Hegel onderschatten als men hierin alleen de invloed van Luther ziet. In feite is het concept van de verdwijnende bemiddelaar een intrinsiek onderdeel van Hegels dialectiek, waarin het gaat om de verzoenende bemiddeling van tegengestelden. Om de tegengestelden werkelijk samen te brengen, moet de bemiddelaar - net als Jezus - uit hun midden verdwijnen. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk betoogd door Herbert Scheit in zijn boek Geist und Gemeinde: Zum Verhältnis von Religion und Politik bei Hegel. Daarin merkt hij ten aanzien van de bovenstaande passage van Hegel over de noodzaak van Jezus’ verdwijning op:
"Dies gilt für jede Vermittlung, wenn sie wirklich diesen Namen verdienen will: Vermittlung besagt eben nicht ein Drittes, ein Mittleres, sie hebt sich in der Einheit der zu Vermittelnden auf, die dan eine "vermittelte Unmittelbarkeit" ist." (Scheit 1973: 183, n.207)
Voor Hegel, kortom, is het doel van elke bemiddeling wat hij "bemiddelde onmiddellijkheid" noemde, de synthese van de gemedieerden waartussen de bemiddelaar verdwenen is. De Heilige Geest, als de geest van de Christelijke gemeente, is voor Hegel het paradigma van deze bemiddelde onmiddelijkheid. De Christelijke gemeente is immers een gemeenschap die bijeengehouden wordt door een terugtredend midden, gesymboliseerd door het Kruis. De theologie van Jezus’ middelaarschap is dan ook in zoverre analoog aan de theologie van het machtsmidden, als een theologia gloriae, dat Jezus zijn gemeenschap vanuit het midden beheerst, als een keizer in het midden van zijn imperium: "Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden," zegt Jezus volgens Matthéus (18:20). Maar in tegenstelling tot het machtsmidden heerst Jezus in zijn gemeenschap niet door te domineren en te verdelen maar juist door als midden terug te treden en zo samen te brengen: Jezus is de overwinnaar van het kwaad (Christus victor) doordat hij er het slachtoffer van geworden is. De Christelijke filosoof René Girard heeft dit - in een beroemd geworden interpretatie - zo uitgelegd dat Jezus met zijn offer het sociale zondebokmechanisme heeft blootgelegd, dwz. het mechanisme waarbij de sociale cohesie wordt bewaard door interne conflicten af te reageren op de outcasts van de samenleving. Door zo het zondebokmechanisme te ontmaskeren heeft Jezus volgens Girard de basis gelegd voor een radicale andere, geweldloze samenleving. In een tijd van interculturele spanningen, waarbij rechts-populistische politici de xenofobie aanwakkeren, lijkt mij een dergelijke interpretatie van het Christendom bijzonder nuttig voor Christelijke politici die aansturen op interculturele verzoening. Helaas zijn dergelijke gedachten volledig aan De Geus voorbijgegaan toen hij de dialectiek van het radicale midden als ‘nieuw’ fundament voor het CDA-gedachtengoed lanceerde. In plaats daarvan komt hij met een herkauwde versie van de Paarse opheffing van het links/rechts-onderscheid. Een gemiste kans...
* Dr. Peter Sas is filosoof en publicist, momenteel werkzaam als redacteur op het partijbureau van de SP, waar hij SP-publicaties (zoals rapporten, kranten, folders e.d.) redigeert.
-Hegel, G.W.F. (1986), "Der Geist des Christentums und sein Schicksal", in: G.W.F. Hegel, Frühe Schriften, Suhrkamp, Frankfurt am Main.
-Herbert Scheit, 1973, Geist und Gemeinde: Zum Verhältnis von Religion und Politik bei Hegel, Verlag Anton Pustet, München und Salzburg.
-Sorel, George (1950), Reflections on violence. Freepress, Glencoe.
-Visker, Rudi (1993), "Transculturele vibraties. Een onpostmoderne beschouwing", in: F. de Wachter (red.), Over nut en nadeel van het postmodernisme voor het leven, Kapellen, Uitgeverij Pelckmans.