Kolossale onmacht Nederlandse politiek om zich te vernieuwen

Civis Mundi Digitaal #11

door Wim Couwenberg

Kolossale onmacht Nederlandse politiek om zich te vernieuwen

Wim Couwenberg

 

Zullen nieuwe verkiezingen uitkomst bieden uit de impasse waarin de Nederlandse politiek nu verkeert intern en in Europees verband? Daar lijkt weinig hoop op te zijn. Wat we nu meemaken staat niet op zichzelf. Het is een nieuwe etappe op weg naar een verdere ontbinding van een politiek bestel waarvan de houdbaarheidsdatum allang verstreken is, maar dat desondanks met kunst en vliegwerk zo lang mogelijk in stand wordt gehouden. Al direct na de oorlog is met de Doorbraakbeweging een eerste poging gedaan, het vooroorlogse verzuilde politieke bestel op een beter berijdbaar spoor te zetten. Toen dat mislukte, is dat sinds de jaren ’60 opnieuw en veel nadrukkelijker gedaan. Sindsdien stond de aanpassing van dat bestel aan een sterk veranderende maatschappelijke en politieke context meer dan 40 jaar op de politieke agenda.

Behalve in ettelijke rapporten van politieke partijen en andere instanties en talloze publicaties is dat aan de orde gesteld in de rapporten van de staatscommissie Cals/Donner in de jaren zestig en zeventig en in de voorstellen van de commissie Vonhoff eind jaren zeventig; in een tweetal rapporten van de staatscommissie Biesheuvel en de jaarberichten van de regeringscommissaris reorganisatie van de Rijksdienst H.D. Tjeenk Willink in de jaren tachtig; in de jaren negentig in het rapport van de commissie Deetman bestaande uit vooraanstaande Tweede Kamerleden en voorgezeten door de toenmalige voorzitter van de Tweede Kamer die liefst 98 suggesties deed ter verbetering van de werking van ons staatsbestel; begin 21e eeuw opnieuw in de nieuwe politiek van de Fortuyn-revolte; en tenslotte in 2006 in de rapporten van de Nationale Conventie respectievelijk over de Reformatie van de staat; parlement en regering rijp voor een nieuwe politieke levenscyclus; en over een nieuwe grondwet voor de 21e eeuw. Al die politieke ijver, energie en betrokkenheid is in rook opgegaan. Terwijl de samenleving waarin de politiek ligt ingebed de laatste 60 jaar grondig is veranderd evenals de mentaliteit van burgers is de Nederlandse politiek in al die jaren er nauwelijks in geslaagd de politieke cultuur en structuur aan die veranderingen aan te passen.

De Nederlandse politiek heeft de mond vol over innovatie op allerlei terreinen, behalve op het eigen politieke terrein.  Hier heerst het conservatisme van gevestigde belangen, denkpatronen en structuren dat dwars door alle partijen van rechts naar links heenloopt en zich niets hoeft aan te trekken van de werking van het marktmechanisme dat bedrijven in de maatschappij telkens weer noopt tot aanpassing. Voor politiek-bestuurlijke vernieuwing, zo blijkt, staan partijen alleen open voor zover zij daar op een of andere manier belang bij hebben. Overall moet voldaan worden aan steeds hogere eisen van efficiency en effectiviteit. De Nederlandse politiek kan het zich veroorloven daar geen enkele boodschap aan te hebben. Zij functioneert met een enorme verspilling van publieke middelen, tijd en politieke energie en onderscheidt zich door een kolossale onmacht zich aan te passen aan snel veranderende eisen des tijds. Het succes van eerst de Fortuyn-revolte en daarna dat van Wilders is daarvan mede het gevolg. Beiden zijn zij een symptoom van een politiek bestel in ontbinding.

In de vorming van het kabinet-Rutte met gedoogsteun van PVV-leider Wilders zagen voor- en tegenstanders van Wilders een keerpunt in de Nederlandse politiek. Ik ben geneigd hierin een nieuwe fase te onderkennen in de langzaam zich voltrekkende implosie van dat oude politieke bestel. Bij de Staten-verkiezingen 2011, die door de landelijke politiek gereduceerd werden tot een referendum over het voortbestaan van het kabinet - Rutte, waarschuwde premier Mark Rutte voor Belgische toestanden, dus voor dreigende onregeerbaarheid van ons land. Het probleem van de Nederlandse politiek is dat regeerbaarheid niet haar eerste bekommernis is. Sinds 1917 heeft zij gekozen voor een stelsel van evenredige vertegenwoordiging (EV) waarin niet regeerkracht en politieke stabiliteit voorop staan, maar een zo zuiver mogelijke weerspiegeling in de volksvertegenwoordiging van de verschillende geestelijke en politieke stromingen in de samenleving. Dat beantwoordde tot de jaren ’60 aan de toenmalige behoeften van een sterk verzuild politiek en maatschappelijk bestel. Maar met het verval ervan sindsdien is daar steeds minder behoefte aan en springen de nadelen van dit kiesstelsel steeds meer in het oog. Vandaar dat sinds de jaren ’60 van verschillende kanten gepleit is voor een ander kiesstelsel om zodoende de band tussen kiezer en gekozenen te versterken die in het huidige stelsel sterk verzwakt is geraakt. Dat stelsel heeft echter zo diep wortel geschoten in onze politieke cultuur dat een vervanging ervan door een meerderheidsstelsel in enkel- of meervoudige kiesdistricten zoals toen bepleit weinig kans van slagen had.

Een plausibel alternatief is een combinatie van EV met een districtenstelsel. In de Duitse Bondsrepubliek bestaat dat al. En dat is dan ook al ettelijke malen ten voorbeeld gesteld. Het parlement krijgt in en door het Duitse kiesstelsel een tweevoudige legitimiteitgrondslag. De helft van de Bondsdagleden wordt daar direct gekozen volgens het relatieve meerderheidstelsel in enkelvoudige districten, de andere helft op basis van een lijstenstelsel waarop kiezers een tweede stem kunnen uitbrengen die betrekking heeft op een bepaalde partij en haar programma. Via die tweede stem wordt een evenredige verdeling der zetels gewaarborgd, zij het met inachtneming van een kiesdrempel van 5% van het totaal aantal uitgebrachte stemmen. In de regeringsverklaring van het tweede kabinet-Balkenende is zonder veel discussie besloten tot invoering van zo’n electorale mengvorm. Daartoe is ook een voorstel gedaan. Maar die poging is ook mislukt. Los van staatsrechtelijke hervormingen is gepleit voor het sluiten van stembusakkoorden vóór de verkiezingen tussen rivaliserende politieke richtingen om kiezers zodoende in staat te stellen een duidelijke politieke keuze te maken. Maar dat is evenmin van de grond gekomen. En zo strompelt de Nederlandse politiek van de ene impasse naar de andere. Toen de Tweede Kamer verkiezingen in 2010 een sterk verbrokkeld partijen landschap opleverden en geen duidelijke politieke uitslag werd dat geweten aan de kiezers. Maar dat is de prijs die betaald moet worden voor de onmacht van de Nederlandse politiek om kiezers daartoe in staat te stellen. Het word hoog tijd dat de gevestigde Nederlandse politiek zelf het boetekleed aantrekt en eindelijk over de eigen schaduw van starre behoudzucht weet heen te springen en niet alleen op te komen voor innovatie in de samenleving maar zelf het goede voorbeeld te geven.