Civis Mundi Digitaal #11
Paul de Waart*
Trias politica op de tocht?
Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Eerste Protocol (EP) daarbij spreken zich niet uit over kunst en cultuur. Hetzelfde geldt voor het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU). Dat stelt alleen dat kunsten evenals wetenschappelijk onderzoek vrij zijn. Het kabinet Rutte wil een hoogwaardig cultureel aanbod combineren met meer ruimte voor de samenleving en het particuliere initiatief en minder overheidsbemoeienis, zij het met respect voor internationale verdragen.[1] Naar het oordeel van het kabinet belemmerde de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) dat streven. De volksvertegenwoordiging was het daarmee eens en keurde het voorstel tot intrekking van de wet goed. Dat gebeurde zonder overgangsregeling. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag stak daar in kort geding om die reden een stokje voor.[2] Sociale zekerheid geniet namelijk op Europees niveau bescherming als (mensen)recht op eigendom.
Grote ontsteltenis bij de VVD in de Tweede Kamer. Fractievoorzitter Stef Blok en fractiegenoten Klaas Dijkhoff en Joost Taverne meenden dat een herstel nodig is van het evenwicht tussen de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht met betrekking tot het internationaal recht.[3] Met instemming citeerden zij de kritiek van de voorzitter van het Grondwettelijk Hof van België Marc Bossuyt op een veroordeling van Frankrijk door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wegens het inhouden van een gehandicaptentoelage:[4] ‘Als sociale steun een eigendomsrecht is geworden, dan zijn de rechters in Straatsburg er in geslaagd ook van wie niets bezit een eigenaar te maken.’[5] Bossuyt spuide zijn kritiek in een interview in de Gazet van Antwerpen naar aanleiding van zijn boek In eigen naam - de rechtspraak van het Europees Mensenrechtenhof in Straatsburg in asielzaken (2010). In Nederland vormde niet een uitspraak van het EHRM de steen des aanstoots maar de interpretatie daarvan door de voorzieningenrechter in een kort geding dat kunstenaars tegen de staat hadden aangespannen.
De kunstenaars hadden succes omdat de wet niet in een overgangsregeling voorzag. De voorzieningenrechter zag daarin een inbreuk op de bescherming van eigendom in het EP[6] en het EU Handvest.[7] Hij concludeerde dat ondanks de ‘wide margin of appreciation’[8] die de staat toekomt
De staat niet op toereikende wijze heeft vorm gegeven aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, waar het gaat om kunstenaars die vóór 1 januari 2012 al een uitkering ontvingen op grond van de WWIK, nu er niet is voorzien in enig overgangsrecht. De voor deze groep personen gehanteerde overgangstermijn is voor de betreffende kunstenaars volstrekt onvoldoende geweest om hun beroepspraktijk aan de nieuwe situatie aan te passen. Dit leidt tot de conclusie dat de Intrekkingswet jegens hen onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met artikel 1 EP. [9]
De staat heeft hoger beroep aangetekend, dat echter geen schorsende werking heeft. De staat heeft daarom wel een overgangsregeling vastgesteld om de intrekking van de WWIK niet te vertragen.[10]
De reactie van de VVD roept de vraag of Europese regelgeving de trias politica in de rechtstaat inderdaad uit balans heeft gebracht. Om dat te kunnen vaststellen dient er een Europese invulling van het concept rechtstaat te zijn. Het belang daarvan spreekt voor wie zich realiseert dat de EU 23 officiële talen kent, die volkenrechtelijk allemaal gelijke rechtskracht hebben.[11] De Raad van Europa (RvE) daarentegen kent maar twee officiële talen: Engels en Frans.[12] Het EVRM laat zich daarover niet uit, maar hanteert in de praktijk wel dezelfde twee talen. Het verwijst in de Engelse tekst naar ‘rule of law’ en in de Franse tekst naar de ‘l’État de droit’, in de (onofficiële) Nederlandse tekst vertaald als ‘heerschappij van het recht’. De Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU Verdrag) gebruikt het begrip rechtsstaat. De Engelse tekst verwijst naar ‘rule of law’, de Franse tekst naar ‘l’État de Droit’, de Duitse tekst naar ‘Rechtstaatlichkeit’ etc. Deze begrippen dekken niet dezelfde lading. Oud (Euro)parlementariër en emeritus hoogleraar staatsrecht Erik Jurgens heeft er daarom jarenlang voor geijverd dat de RvE het verschil in kaart zou brengen over de in Europa gehanteerde begrippen voor wat in het Nederlands wordt aangeduid als rechtsstaat of heerschappij van het recht.
Rechtsstaat in Europese context
In 2010 verscheen het ‘Report on the Rule of Law’ van de European Commission for Democracy through Law (Venice Commission).[13] Dat heeft echter nog niet tot de beoogde discussie in de lidstaten van de RVE geleid. Jurgens pleit er terecht voor dat dit nu op korte termijn gaat gebeuren, te beginnen in Nederland.[14] De noodzaak daarvan wordt versterkt door de beoogde toetreding van de EU tot het EVRM.[15] Illustratief is dat de voorzieningenrechter de intrekking van de WWIK zonder overgangsregeling in strijd achtte zowel met het EVRM als met het EU Handvest. De toenemende verwevenheid van het EVRM en het EU Verdrag maken het extra noodzakelijk dat de lidstaten van de RvE en van de EU het eens worden over een gezamenlijke invulling van het begrip rechtstaat door het EHRM in Straatsburg en het Hof van Justitie van de EU (EHJ) in Luxemburg.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) constateerde in zijn rapport over ‘De toekomst van de Nederlandse rechtsstaat’ uit 2002:
Door de verwevenheid van de Nederlandse rechtsstaat met de Europese rechtsvorming veranderen ook de verhoudingen binnen Nederland. Een belangrijk gevolg is de verschuiving die in de onderdelen van de trias politica optreedt: de positie van de rechter wordt sterker, terwijl de rol die de volksvertegenwoordiging speelt bij de Nederlandse inbreng in het Europese wetgevingsproces sterk achterblijft bij haar rol in de nationale wetgeving.[16]
De WRR ziet de kern van het verschil tussen rechtsstaat en de ‘rule of law’ daarin gelegen dat
de eerste het accent legt op de binding van de staat door en aan het recht, terwijl de tweede vooral de nadruk legt op de onpersoonlijke werking van het recht dat ten behoeve van de burgers onderling werd geschapen en dat de onderlinge betrekkingen regelt. (...) In het geval van conflicten over de uitleg van de afgesproken regels was een beroep op een rechter de belangrijkste remedie. In het systeem van de rule of law heeft de rechter de voornaamste plaats bij de bewaking van de regels.[17]
Ook het ‘Report on the Rule of Law’ windt er geen doekjes om:
The divergences of the meanings given to the notion of the rule of law - as well as of Rechtsstaat - may lead to doubting its usefulness as a fundamental concept in public law. (..) However, it needs to be understood and therefore be defined, both because it appears in many legal texts, and because the rule of law is accepted as a fundamental ingredient of any democratic society.[18]
Het rapport signaleert een consensus over de noodzakelijke bestanddelen van rechtsstaat/rule of law:
(1) Legality, including a transparent, accountable and democratic process for enacting law
(2) Legal certainty
(3) Prohibition of arbitrariness
(4) Access to justice before independent and impartial courts, including judicial review of
administrative acts
(5) Respect for human rights
(6) Non-discrimination and equality before the law.[19]
De kracht van het rapport is dat het geen definitie geeft maar de zes bestanddelen uitwerkt in een checklist, op basis waarvan een evaluatie van de invulling van het begrip rechtsstaat zou moeten plaats hebben in de 47 lidstaten van de RvE, waarvan er 27 ook lid zijn van de EU.[20]
Jurgens, die een stuwende kracht is geweest bij het opstellen van het verzoek aan de Venice Commission om een rapport uit te brengen over de verschillen tussen het Angelsaksische concept ‘rule of law’, met het accent op rechtspraak, en het continentale begrip rechtsstaat met het accent op wetgeving verwondert er zich terecht over dat het rapport zo weinig aandacht heeft gekregen. Hij doet een beroep op de Nederlandse regering en de Nederlandse leden van de Parlementaire vergadering om nu het initiatief te nemen. De evaluatie zou het werk van het EHRM - en het EHJ - ten zeerste helpen als de politieke organen van de Raad van Europa met de 27 EU lidstaten in de voorhoede op basis van de uitkomst ervan eisen aan elkaar gaan stellen. Jurgens verwacht dat dan een groot deel van de beroepen op het EHRM kunnen wegvallen. Het overgrote deel daarvan komt namelijk uit landen ‘die kennelijk en in sterke mate niet voldoen aan deze eisen.’[21] Een dergelijke stap sluit goed aan bij de het oordeel van de WRR dat grotere betrokkenheid van het Nederlandse parlement bij de totstandkoming van Europese regelgeving, alsmede een proactieve houding bij de internationale besluitvorming gewenst zijn.[22]
Activisme
Bossuyt verwijt het EHRM dat het zijn opdracht ook in sociaalrechtelijke zaken activistisch gaat invullen. Hij gaat er aan voorbij dat de desbetreffende zaak niet een nieuwe ontwikkeling inluidt maar een voortzetting is van eerdere jurisprudentie.[23] Bovendien legt de uitspraak de nadruk niet zozeer op het eigendomsrecht op een wijze die volgens hem zelf Marx niet was gelukt maar op het discriminatieverbod. Het EHRM moet er op toezien dat er bij het weigeren of intrekken van bijstandsuitkeringen geen sprake is van discriminatie. In de WWIK uitspraak was dat niet aan de orde. Ook het eigendomskarakter van de WWIK uitkering was niet in het geding. De staat was daarvan immers zelf tijdens de parlementaire behandeling van de intrekkingswet uitgegaan:
Artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM komt in beeld als bestaande (reeds ingegane) uitkeringen worden aangetast. Sociale zekerheidsuitkeringen worden namelijk, ongeacht of daarvoor premie is betaald, beschouwd als eigendomsrechten in de zin van deze bepaling. Het eigendomsrecht is echter niet absoluut. (...) De overheid mag inbreuk maken op een eigendomsrecht, mits dit wettelijk geregeld is, de ingreep noodzakelijk is in het algemeen belang (sociale en economische doelstellingen) en niet disproportioneel of discriminatoir is.[24]
Een juistere beoordeling van de merites van de uitspraak voor sociale zekerheid als eigendomsrecht in de Europese context is dat in de moderne democratische staat veel individuen alleen kunnen overleven dankzij sociale zekerheid en bijstandsuitkeringen:
Many domestic legal systems recognise that such individuals require a degree of certainty and security, and provide for benefits to be paid / subject to the fulfilment of the conditions of eligibility / as of right. Where an individual has an assertable right under domestic law to a welfare benefit, the importance of that interest should also be reflected by holding article 1 of Protocol No. 1 to be applicable.[25]
‘Invloed parlement
Naar de mening van de VVD in de Tweede Kamer dient de volksvertegenwoordiging haar invloed op de balans tussen internationaal recht en nationaal recht ook te vergroten door aanpassing van de Rijkswet voor de goedkeuring en bekendmaking verdragen. De wetgever zou voortaan moeten aangeven in hoeverre bepalingen rechtstreeks verbindend zijn voor iedereen:
Zo krijgt de rechter inzicht in de bedoeling van de nationale wetgever wanneer die bepalingen doorwerking krijgen in het nationale rechtsstelsel. Door nu zijn parlementaire taak te veronachtzamen doet het parlement de rechter inhoudelijk te kort en laat zij de rechter tegelijkertijd formeel teveel ruimte.[26]
Het gaat om verdragsbepalingen die naar hun aard een ieder kunnen verbinden, positief door het geven van een recht - bijvoorbeeld sociale zekerheid - of negatief door het opleggen van een verplichting: bijvoorbeeld verbod van discriminatie. De Hoge Raad heeft een ieder verbindende bepalingen omschreven als bepalingen die naar haar aard voor rechtstreekse werking in aanmerking komen in tegenstelling tot bepalingen die instructies geven voor de wetgevende of uitvoerende organen van de verdragsluitende partijen.[27]
Onduidelijkheid over de rechtstreekse werking van een verdragsbepaling blijkt echter pas in de context van een geschil, waarin de rechtzoekende ‘eenieder’ in een geschil voor de rechter een beroep doet op de al of niet rechtstreekse werking om zijn recht te krijgen of zich aan een verplichting te onttrekken. Dat kan een parlement in abstracto niet voorzien. Het is de taak van de nationale rechter om in concreto vast te stellen of een verdragsbepaling zich al of niet leent voor directe toepassing in het nationale recht. De WRR onderstreept terecht dat als het om deze macht van de rechter gaat, de rechter uit eigen beweging niets kan - hij is immers afhankelijk van partijen die een zaak aan hem voorleggen - en dat aan de meeste van zijn uitspraken door de wetgever desgewenst een algemene werking voor de toekomst worden ontnomen.[28]
Het standpunt van de staat en de uitspraak van de voorzieningenrechter geven geen aanleiding voor een VVD voorstel aan het parlement om de macht weer naar zich toe te trekken.[29] De wijze waarop de VVD in de Tweede Kamer de macht weer naar het parlement wil terugtrekken bergt het gevaar in zich dat aandacht voor details de overhand houdt of krijgt.[30] De VVD wil namelijk breken met de rechtstreekse werking van internationale verdragen door aan de desbetreffende artikelen in de Grondwet toe te voegen ‘behoudens voor zover bij wet anders is bepaald.’[31] Het oogmerk daarvan is kennelijk de nationale rechter terug te dringen in zijn nationale hok. Volkenrechtelijk staat dit staten vrij.[32] Europeesrechtelijk ligt het anders. De Europese Unie vormt namelijk een eigen rechtsorde, waaraan de nationale rechtsorden van de lidstaten ondergeschikt zijn. Daarom kan (moet) de nationale rechter ook advies vragen aan het EHJ over de uitleg en toepassing van gemeenschapsrecht, als hij niet zeker is van zijn zaak.[33]
De voorgestelde toevoeging aan artikel 93 en 94 van de Grondwet gaat er aan voorbij dat de EU partij wordt bij het EVRM met als gevolg dat de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd in dat verdrag en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben als algemene beginselen deel uit maken van het recht van de Unie. Tot de aldus gewaarborgde grondrechten behoort het recht op eigendom. Ook in dat opzicht ligt sociale zekerheidsuitkering binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht en daarmee binnen het bereik van het EHJ.[34] Ook indien dat niet het geval is kan het EHRM zich er over moeten uitspreken op grond van het discriminatieverbod van het EVRM en het eigendomsrecht in het EP. Dan geldt de plicht van de verdragsstaten zich te houden aan de einduitspraak van het EHRM in de zaken waarbij zij partij zijn.[35]
De rol van het EHRM mag subsidiair zijn ten opzichte van nationale rechtspraak[36], het EVRM[37] en het EHJ zijn dat niet.[38] De VVD fractie in de Eerste Kamer heeft dat beter begrepen dan die in de Tweede Kamer door in te stemmen met de motie dat er geen reden voor de regering is om meer ruimte te bepleiten voor de ‘margin of appreciation’ van verdragspartijen bij de invulling van de normen van het EVRM.[39] Het Opiniestuk van de VVD ‘Parlement moet macht weer naar zich toe trekken’ gaat er ten onrechte van uit dat het parlement de bepaling van de reikwijdte van de fundamentele mensenrechten vooral heeft uitbesteed ‘aan (inter)nationale rechters die wetten toetsen aan de mensenrechten.’ Het is immers de beslissing van een lidstaat van de Raad van Europa dan wel een (rechts)persoon onder zijn rechtsmacht om het EHRM te vragen zich over die reikwijdte uit te spreken. Wat de nationale rechter betreft is de staat baas in eigen huis, zolang een geschil daarover niet aan het EHRM wordt voorgelegd. Het EVRM is in de woorden van de president van de Hoge Raad een van de steunbalken van Nederland als rechtsstaat.[40] Kortom, het parlement kan zich beter proactief opstellen voor het bereiken van een consensus over de invulling van het begrip rechtsstaat in Europese context dan een achterhoede gevecht te leveren voor eigen wetten eerst.
* Prof dr. Paul de Waart is emiritus hoogleraar volkenrecht.
[1] Vrijheid en verantwoordelijkheid, Regeerrakkoord VVD-CDA, 30 september 2010, blz. 33 en 1.
[2] Uitspraak Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage, 407848/KG ZA 11-1377 van 3 januari 2012, hierna Uitspraak.
[3] http://dijkhoff.info/2012/02/parlement-moet-macht-weer-naar-zich-toe-trekken-volledig-opiniestuk/, 23 februari 2012, hierna Opiniestuk.
[4] ECHR, Case of Koua Poirrez v. France ) Application no. 40892-98, Judgment 30.12.2003
[5] http://www.gva.be/nieuws/experts/johndewit/bossuyt-mensenrechtenhof-gaat-boekje-te-buiten.aspx.
[6] EP, artikel 1: Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
[7] Publicatieblad van de Europese Unie C 83, 30 maart 2010, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blz. 397, artikel 17: 1. Eenieder heeft het recht de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. Aan niemand mag zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang in de gevallen en onder de voorwaarden waarin de wet voorziet en mits zijn verlies tijdig op billijke wijze wordt vergoed. Het gebruik van de goederen kan worden geregeld bij de wet voor zover het algemeen belang dit vereist. 2. Intellectuele eigendom is beschermd.
[8] Zie mijn ‘EHRM draagvlak van Europese staat als democratische samenleving’, Civis Mundi digitaal # 7, september 2011.
[9] Uitspraak, paragraaf 3.16.
[10] http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2012/01/19/overgangsregeling-wwik.html.
[11] Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht van 23 mei 1969, artikel33. NB: De EU telt 27 lidstaten, maar enkele daarvan hebben dezelfde taal.
[12] Statute of the Council of Europe, article 42.
[13] CDL-AD(2011)003rev.
[14] Erik Jurgens, ‘Het verschil tussen rechtstaat en rule of law. Inzichtelijk rapport van de Venice Commission van de Raad van Europa’, NTM/NJCM-Bull, 2011, blz. 867-872
[15] NTM/NJCM-Bull, 2011, blz. 929.
[16] WRR rapport aan de Regering nr. 63 De toekomst van de nationale rechtsstaat, Den Haag 2002, blz. 13. In haar reactie op het rapport bepaalde de regering zich tot het EU Verdrag. Zij gaat niet in op het EVRM, het EHRM en de ‘margin of appreciation’. Zie Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2002-2004, nr. 29 279 nr. 1 van 27 oktober 2003, Rechtsstaat en rechtsorde.
[17] WRR rapport, blz. 46.
[18] CDL-AD(2011)003rev, blz. 9 paragraaf 34; zie ook WRR rapport, blz. 10.
[19] CDL-AD(2011)003rev, blz. 10, paragraaf 41. Zie ook Simon Chesterman, ‘Rule of Law’, in R. Wolfrum (ed.), The Max Planck Encyclopedia of Public International Law (Oxford University Press Oxford 2012), hierna MPEPIL.
[20] CDL-AD(2011)003rev, blz. 15 en 16.
[21] NTM/NJCM-Bull, 2011, blz. 872.
[22] WRR rapport, blz. 13.
[23] Alastair Mowbray, Cases and Materials on the European Convention of Human Rights, OUP 2004, blz. 661.
[24] Uitspraak paragraaf 3.6; Tweede Kamer der Staten Generaal, Vergaderjaar 2010 - 2011 32701 nr. 6 van 6 juni 2011, Intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars, Nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 6.
[25] Clare Ovey and Robin White, The European Convention on Human Rights, OUP, 4de druk 2006, blz. 354-355.
[26] Opiniestuk, supra noot 3.
[27] Hoge Raad 24 februari 1960, AOW arrest. Zie Kooijmans, a.w. noot 19, blz.82.
[28] WRR rapport, blz. 46.
[29] Opiniestuk, supra noot 3.
[30] Daarop wees ook het WRR rapport, blz. 13: De belangrijkste constatering is dat het vanuit de Nederlandse rechtsstaat onbevredigend is wanneer het parlement meer aandacht zou besteden aan de details van implementatie dan aan de hoofdlijnen van Europese regelingen.
[31] Opiniestuk. De desbetreffende artikelen luiden:
93: Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekend gemaakt.
94: Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
[32] P.H. Kooijmans, Internationaal Publiekrecht in vogelvlucht, Wolters-Noordhoff, derde druk 1991, blz. 83:’ Bij een monistisch systeem laat een staat toe dat zijn rechter functionaris wordt van de internationale rechtsorde; bij een dualistisch stelsel houdt de staat de zaak liever in eigen hand.’ Nederland heeft een monistisch systeem, dat wil zeggen dat het uitgaat van de eenheid internationaal recht en nationaal recht. Staten mogen ook opteren voor een dualistisch systeem, waarin de rechter alleen met nationaal recht heeft te maken, zolang de nationale wetgever een verdrag niet heeft omgezet in nationaal recht. In dat geval rust op de staat de plicht om daarvoor zorg te dragen. Het eindresultaat is dus hetzelfde: de nationale rechter kan/moet een verdrag toepassen hetzij onmiddellijk na dat het van kracht is geworden hetzij na de omzetting in nationaal recht.
[33] N.J. Schrijver, Internationaal Publiekrecht, Boom Juridische uitgevers, 2011, blz. 38. Dat is in 1991 ook gebeurd in de in noot 12 vermelde zaak tussen Frankrijk en een gehandicapte onderdaan, aan wie een toelage werd geweigerd. Het Hof was toen van oordeel dat deze klager geen migrant was en dus niet viel onder de desbetreffende gemeenschapsregeling voor sociale zekerheidsuitkeringen
[34] Zie ook http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=857&intPageId=983&langId=nl: Coördinatie van sociale zekerheid in de EU.
[35] EVRM, artikel 46.
[36] Civis Mundi digitaal # 7, september 2011.
[37] Briefadvies Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) No. 18, November 2011 ‘Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Beschermer van Burgerlijke Rechten en Vrijheden’, blz. 6: ‘Het EVRM heeft geenszins een subsidiair karakter, integendeel. Het bevat die mensenrechten die als universeel gelden en ten aanzien waarvan Europa op zicht heeft genomen deze na te leven en te beschermen. Wel heeft het Hof, als Europese toezichthouder een subsidiair karakter in die zin dat de bedoeling van het EVRM is dat de staten zelf voor de naleving ervan zorg dragen en dat pas, indien een klager in eigen land geen gehoor krijgt, de klager door het Hof wordt ontvangen.’
[38] Publicatieblad van de Europese Unie C 83, 30 maart 2010, Protocol (Nr. 2) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, artikel 8: Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen inzake ieder beroep wegens schending door een wetgevingshandeling van het subsidiariteitsbeginsel, dat op de wijze als bepaald in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt ingesteld door een lidstaat, of door een lidstaat overeenkomstig zijn rechtsorde wordt toegezonden namens zijn nationaal parlement of een kamer van dat parlement. Zie Isabel Feichtner, ‘Subsidiarity’, in MPEPIL.
[39] Eerste Kamer der Staten Generaal nr. 32 735 vergaderjaar 2011-2012, C Gewijzigde motie van het lid Franken c.s., aanvaard op 20 maart 2012. Aanvaard met alleen de stemmen van de PVV senatoren tegen.
[40] PvdA senator en hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit Leiden Nico Schrijver in het beleidsdebat over de toekomst, rol en bevoegdheden van het EHRM en de toetreding van de EU tot het EVRM in de Eerste Kamer op 13 maart 2012.