Civis Mundi Digitaal #13
Wim Couwenberg
Wat houdt ons als Nederlanders nog bijeen? Wat maakt ons tot Nederlanders? Die vraag stelde zich oud VVD-leider H. Dijkstal[1] in een terugblik op de Fortuyn-revolte waar hij zelf een van de politieke slachtoffers van geworden is. Het is een van de vragen die sindsdien de gemoederen meer nog dan voorheen bezig houdt. Als van allochtonen gevraagd wordt zich aan te passen aan onze samenleving en cultuur zoals in de Fortuyn-revolte zo nadrukkelijk gebeurde rijst uiteraard de vraag wat de identiteit van die samenleving en cultuur dan is. Die vraag is door culturele, in het bijzonder linkse elites sinds de jaren zestig jarenlang als irrelevant, ja als een kwalijke uiting van cultureel racisme terzijde geschoven. Uitgangspunt daarbij was de veronderstelling dat Nederland zich als natie juist niet zoals andere volken onderscheidt door te denken in bekrompen termen van nationaal identiteit en nationaal belang, maar zich daarboven verheft door in universele, kosmopolitische termen te denken en te handelen. Maar met die universalistische oriëntatie kent men de Nederlandse natie wel degelijk een eigen identiteit toe, ja een superieure geesteshouding. Dat laatste valt ook buitenlandse auteurs over Nederland op. Die kosmopolitische pretentie mondde een tijdlang zelfs uit in een weg-met-ons mentaliteit als uiting van politiek correct geacht denken. Dat ging zo ver dat men zich enerzijds breed maakte voor bescherming van de culturele identiteit van etnische minderheden in ons midden, maar anderzijds opkomen voor een eigen Nederlandse identiteit relateerde aan een racistische gezindheid. Een van de drijfveren van de Fortuyn-revolte was af te rekenen met die weg-met-ons mentaliteit
Nederland, zo is mijn standpunt in deze discussie geweest, is een multiculturele samenleving in deze zin dat hier vanouds bijzondere identiteiten en loyaliteiten van wisselende aard sterk gekoesterd worden. Maar sinds de Bataafse Omwenteling van 1795 worden die wel meer en meer overkoepeld door een zich ontwikkelende Nederlandse identiteit als expressie van een zekere culturele integratie. Heel globaal gaat het hierbij om een gemeenschappelijke taal, geschiedenis, politieke cultuur, stijlkenmerken en gedeeld cultureel erfgoed. In dynamische zin opgevat, zoals ik steeds heb gedaan, is het een identiteit die in wisselende mate een aspect is van een meervoudig identiteitsbesef, dat in Europees verband op haar beurt een bijdrage levert aan de culturele pluriformiteit van Europa.
Dat lijkt mij een verdedigbare omlijning. Zij duidt op een collectieve programmering van de geestesgesteldheid (gedeelde mentale software) van een natie[2], een gemeenschappelijk referentiekader en voor veel mensen op een zeker thuisgevoel. In linkse kringen valt, meent publicist Bas Heijne[3], niettemin nog steeds een zekere smetvrees voor dat concept van nationale identiteit te bespeuren, zoals het in academische kringen een zeker ongemak blijft opwekken.
Die smetvrees heeft te maken met een maatschappelijke tendens die vooral sterk leeft in linkse kringen en die ik eerder samengevat heb als pluralisme (het benadrukken van verscheidenheid) in nationaal en universalisme (het accentueren van het gemeenschappelijke) in internationaal verband. Dat pluralisme culmineerde in Nederland in de tijd van de verzuiling en herleeft met de komst van etnisch-culturele minderheden als gevolg van immigratie. Het universalisme krijgt in linkse kringen gestalte in een abstract kosmopolitisme. Ik krijg de indruk dat er op dit punt iets aan het veranderen is. Een recent voorbeeld hiervan is de stellingname van Dick Pels in een politieke discussie in het laatste nummer van GroenLinks Magazine. Pels is directeur van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks en één van die linkse denkers die vanuit de universalistische traditie van de Verlichting zich kritisch placht op te stellen tegenover een positief ingevuld concept van nationale, i.c. Nederlandse identiteit en dat graag associeerde met spruitjesnationalisme. En hij lijkt nu bezig met een politieke bekering. Hij distantieert zich in juist genoemde discussie namelijk van een abstract kosmopolitisme en bekent zich tot een gelaagde identiteitsopvatting, waarin Nederlandse en Europese identiteit heel goed hand in hand kunnen gaan. Het concept van Europese identiteit neemt hij nu dus ook serieus, hoewel de verscheidenheid in Europa nog veel groter is dan in Nederland. Die gelaagde identiteitsopvatting ligt in de lijn van wat ik eerder een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme genoemd heb. Dat is steeds het referentiekader geweest, waarin ik nationale, i.c. Nederlandse identiteit in Civis Mundi en daarbuiten verdedigd heb. In het Civis Mundi Jaarboek 2006 over Nederlandse en Vlaamse identiteit heb ik dat kosmopolitisme als volgt omlijnd:
Uitgaande van de universele oriëntatie van het moderne beschavingsproces met universeel geformuleerde mensenrechten als politiek-juridische expressie en normatieve opdracht, hebben we de afgelopen jaren in themanummers en jaarboeken over verschillende landen en culturen ook aandacht gevraagd voor de verscheidenheid van culturen en tradities als pluralistische expressie van datzelfde beschavingsproces. De wijze waarop dat in landen- en cultuurstudies gebeurt, hebben we vorig jaar tevens ter discussie gesteld.[4] De ontwikkeling van een mondiaal bewustzijn en daarop geënt mondiaal burgerschapsbesef stoelt op een bonte verscheidenheid van culturen, sociale en politieke structuren, talen, gebruiken en religieuze tradities; op het besef derhalve dat we leven in een complexe reeks van interdependent geworden kringen van menselijke activiteit met ieder een eigen identiteit en loyaliteit, zich uitstrekkend van het subnationale (lokale en regionale) tot het topniveau van de wereldmaatschappij. Het is een besef dat we kort kunnen omschrijven als een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme.[5] Vanwege de graad van complexiteit van de wereldmaatschappij veronderstelt een mondiaal burgerschapsbesef een intellectueel niveau van kennis en inzicht, waaraan alleen hoogopgeleide intellectuele en politieke elites vooralsnog bij benadering kunnen beantwoorden. Ook voor die elites is wereldburgerschap overigens veeleer een rationele categorie dan een emotionele identificatie met de wereldsamenleving en haar belangen. Juist vanwege het bijzonder complexe karakter daarvan kan men beter ook niet spreken van ‘global village’. Sinds de jaren negentig rijpt dan ook het besef dat glocalisering eigenlijk een betere term is om het complexe proces van mondiale eenwording weer te geven.
In dat complexe mondiale integratieproces is de nationale dimensie en identiteit nog steeds een belangrijke schakel die onze manier van denken en doen, dus onze identiteit mede bepaalt. Zo functioneren veel dingen in Nederland nog altijd krachtens tal van nationale tradities, zelfs al menen we daarmee afgerekend te hebben zoals dat bijvoorbeeld sinds de jaren zestig het geval leek met onze burgerlijke manier van denken en doen.[6]
[1] Zie het interview met hem in Rotterdams Dagblad, 17 mei 2003
[2] Zie G. Hofstede, Cultures and Organizations. Software of the Mind, p. 5, 1994
[3] Zie zijn column in NRC Handelsblad, 2/3 oktober 2010.
[4] Zie Landen-, regio- en cultuurstudies ter discussie, Civis Mundi, 1/2, 2005
[5] In dezelfde zin U. Libbrecht, Geen muren rond culturen, 1995; en M. Cohen, Rooted Cosmopolitism, in: M. Walzer (ed.), Toward a Global Society, 1995, p. 233
[6] Zie A. Felling, J. Peters, O. Schreuder, Burgerlijk en onburgerlijk Nederland, 1983, pp. 199-200