Civis Mundi Digitaal #13
Wim Couwenberg
Met ongeloof is kennis genomen van het besluit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om met ingang van 1 januari 2015 het subsidie voor het Institut Néerlandais te beëindigen. Daarmee wordt het einde van deze belangrijkste culturele voorpost van de Nederlandse cultuur in Frankrijk ingeluid. Het instituut organiseert o.a. goed bezochte tentoonstellingen, debatten, concerten, literaire avonden en filmvoorstellingen. Er komen jaarlijks zo’n 40 tot 50.000 bezoekers. Daarnaast participeert het instituut regelmatig in belangrijke evenementen in Parijs. Ieder land dat in Parijs als cultuurstad wil meetellen beschikt over zo’n instituut. Voor veel Fransen is het Institut Néerlandais de enige plaats waar ze met de Nederlandse cultuur in aanraking komen. In de Franse media is op die aangekondigde sluiting ook met pittige kritiek gereageerd, in het prominente dagblad Le Mande zelfs op de voorpagina.
Het instituut is inmiddels een handtekeningenactie tegen die sluiting gestart. Alle grote sponsors ervan, Thalys, Rabobank, ABN AMRO en Loyens-Loeff, hebben al laten weten dat zij het instituut willen blijven steunen.
Op zichzelf past dit besluit wel in het kader van de koerswijziging die het kabinet Rutte in onze buitenlandse betrekkingen heeft geïntroduceerd met sterke nadruk op economische diplomatie. Dat betekent wel een verdere verzwakking van het buitenlandse culturele beleid wat toch al jarenlang stiefmoederlijk bedeeld wordt. Nederland, dat blijkt opnieuw, is veel meer een handels- dan een cultuurnatie.
Geen land, aldus de onlangs overleden dichter en schrijver Gerrit Komrij, dat zichzelf in cultureel opzicht zo weinig serieus neemt als Nederland. Geen bescheidenheid is het, maar gebrek aan cultureel zelfrespect.[1] Dat klopt. Zo wordt hier serieus gepleit voor afschaffing van de eigen taal[2] en wordt dat op termijn ook verwacht zonder dat dat enige verontwaardiging wekt. Zo hebben we hier in de jaren tachtig ook een christendemocratisch geïnspireerde minister van Cultuur gehad die onze cultuur naar buiten toe presenteerde ‘als wervend reclamemateriaal voor de BV Nederland ten dienste van de marketing van onze diensten en producten in het buitenland’. In het voetspoor hiervan werd in oktober 2005 door het toenmalige kabinet een nota gepubliceerd waarin opnieuw de economische waarde van de Nederlandse cultuur benadrukt wordt die we als slimme kooplieden naar buiten toe beter benutten moeten.
Geen wonder dat bij een dergelijke waardering van onze cultuur een inhoudelijk cultureelpolitiek debat in dit land maar niet goed van de grond komt en steeds weer verschraalt tot procedurele discussies over de verdeelsystematiek voor subsidies, beoordelingscriteria e.d. en verzandt in onvrede over de beschikbaar gestelde overheidssubsidies; een onvrede die sterk gegroeid is met de grote bezuinigingsoperatie van het kabinet-Rutte. Een dergelijk cultuur politiek debat zou primair moeten gaan over de maatschappelijke rol en waarde die we toekennen aan kunst en cultuur in bredere zin in relatie tot kwesties als bijvoorbeeld zingeving, culturele identiteit, sociale cohesie, multi- en interculturaliteit e.d.[3] Maar in het huidige neoliberale klimaat is dat veel te hoog gegrepen.
[1] Zie zijn column in NRC Handelsblad, 1 mei 1985
[2] Zie o.a. P. van Walsum, Verder met Nederland, 2000, p. 120; P.M.L. Frentrop, Corporate Governance, 2000, p. 20; H. van den Bergh, Exit Nederland, HP/De Tijd, 15 oktober 2004; en D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, pp. 131-137
[3] Zie W. Sorgdrager, Ruimte voor inhoud; en S. Bruines, Cultuurpolitiek in debatsvacuüm, in: Aan het stuur van cultuur, Idee, november 2005; P. van Klink Kunsteconomie in nieuwperspectief. Rijkskunstbeleid beoordeeld, 2005; WBS jaarboek 2005, Cultuurpolitiek; en M. Schwarz, Cultuurpolitiek gevangen in het kunstbeleid, Socialisme en Democratie, 1/2, 2006