De seksuele ontwikkeling van jongeren sinds 1880

Civis Mundi Digitaal #13

door Bert Snel

Bespreking van Cas Wouters, De jeugd van tegenwoordig: emancipatie van liefde en lust sinds 1880,  2012, Amsterdam: Atheneum-Polak en Van Gennep, 390 pagina’s,  € 19,95

De seksuele ontwikkeling van jongeren sinds 1880

Recensie van Cas Wouters (2012)  De jeugd van tegenwoordig: emancipatie van liefde een lust sinds 1880. Amsterdam: Atheneum-Polak en Van Gennep, 390 pagina’s,  € 19,95

 

Bert Snel

 

Vooraf

Als u op een verjaardag aan familieleden of vrienden durft te vragen hoe het gesteld is met hun lustbalans en of hun of geilgrenzen ook zo opgeschoven zijn, hoe denkt u dat ze zullen reageren? U weet het niet? Bedoelt u dan dat u niet weet wat die termen betekenen of dat u niet weet wat hun antwoord zal zijn. Het zijn neologismen van Cas Wouters die alleen mensen kennen die ooit iets van hem hebben gelezen. Hoe dit ook zei, Cas Wouters heeft een geheel eigen vocabulaire met woorden die soms de-taboeiserend werken, maar soms toch nog taboeiserend of eufemistisch. Zo worden blanke oudere Nederlanders omschreven als oude Nederlanders die worden vergeleken met nieuwe Nederlanders.

Hoe zou een nog oudere generatie, zeg maar van boven de zeventig, met puberende of nog oudere kleinkinderen, praten over de veranderingen die zich sinds de jaren vijftig hebben voorgedaan in het seksueel gedrag van ‘de huidige jeugd? Dat zijn mensen die de hele periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu bewust hebben meegemaakt. Hoe zou het toch komen dat zoveel mensen verbaasd reageren als ze horen dat zo iemand al meer dan 40 of 50 jaar met dezelfde vrouw getrouwd is? De implicatie van deze reactie is dat zij of hij niet met de tijd is meegegaan en nog al ouderwets is? Meestal geven de mensen op zo’n reactie een laconiek-ontwijkend antwoord: ‘ik heb gewoon geluk gehad’. Of ze zeggen: ‘je moet er wel wat voor doen’. Maar ze zullen nooit vertellen hoe het gesteld was en is met haar of zijn lustbalans of  opschuivende geilgrenzen. Laat staan met overspel of hoerenlopen. Onderzoekers kunnen er dan ook alleen met behulp van een anonieme enquête achter komen hoe zij zich in werkelijkheid hebben gedragen.

Misschien is men in uw dagelijkse sociale omgeving toch wat preutser geworden dan u dacht. Misschien heeft u, als u al wat ouder bent - zeg rond de zestig of in de vijftig - en in de jaren zeventig, respectievelijk de jaren tachtig student ben geweest, destijds met volle teugen genoten van de positieve vrijheid. Maar als u zelf kinderen heeft die nu dertigers of twintigers zijn, dan zult u zich misschien verbazen over de nieuwe preutsheid die zich hier en daar manifesteert. Preutsheid? Ja, uw (klein)kinderen blijken opeens veel moeilijker te vinden om vrijelijk over seks te praten.

 

Waar gaat het boek over?

Het boek is bovenal een extensief verslag van ‘onderzoek naar jeugd en seks vanuit het brede perspectief van veranderingen in de verhoudingen waarin kinderen zijn opgegroeid en wat dat heeft betekend voor hun "lichamelijke" nieuwsgierigheid en seksuele verlangens zowel voor als tijdens de puberteit’. Of algemener en abstracter gezegd: het is een studie naar ontwikkelingen in de ervaringen van de pubertijd gedurende meerdere decennia die gericht is op de sociale en psychische processen van seksualisering.

In de inleiding wordt kort wordt aangegeven wat de persoonlijk aanleiding is geweest van de schrijver om het thema jeugd en seks als object te kiezen, gevolgd door acht hoofdstukken en conclusies (eigenlijk ook een soort samenvatting).

Sinds 1880 is niet alleen ‘de jeugd van tegenwoordig’ grondig veranderd, samen met de verhoudingen tussen de generaties, de seksen en de sociale klassen. Dat bracht ophef en soms morele paniek teweeg, zoals over seksualisering: van steeds kortere rokken, seks voor het huwelijk en ongehuwd samenwonen, tot terloopse seks met onbekenden en seks als ruilmiddel. Maar de ongelijkheid tussen ouders en kinderen verminderde en hun band werd intiemer en vertrouwelijker. Zo wilden steeds meer ouders hun kinderen leren zichzelf aan te sturen en om dat te bereiken vonden ze liefdevol bijsturen belangrijker dan het afdwingen van gehoorzaamheid. De emancipatie van jongeren ging gepaard met de emancipatie van hun seksualiteit en met opschuivende geilgrenzen. Wouters vertelt hoe de seksuele ontwikkeling van jongeren de afgelopen honderddertig jaar is veranderd en hoe dat past in de maatschappelijke ontwikkeling van seksualiteit. Gegevens over sociale klassen, over nieuwe Nederlanders en over de USA worden met elkaar vergeleken, en reeksen levendige voorbeelden schilderen een spannend beeld van de omgang met liefde en lust van ‘de jeugd van tegenwoordig’. Wouters laat zien hoe veranderingen in de machtsverhoudingen kunnen verklaren waarom we in Nederland informeler en seksueler zijn geworden dan in andere westerse landen.

Een centraal begrip voor Wouters is seksualisering. Dat is waar te nemen aan het opschuiven van ‘geilgrenzen’ en het openlijker vertonen van sexappeal in gedrag en kleding. Van blote enkels via krimpende roklengtes tot naveltruitjes met afgezakte doorkijkbroeken en tangaslips. Seksualiteit en de ‘belofte van seksualiteit’ zijn overal steeds zichtbaarder geworden. Daar is volgens Wouters niks ergs aan, ook niet voor kinderen. Het betekent dat ze op jongere leeftijd de seksuele kant van mensen leren kennen, daar onbevangen over kunnen praten en zo de ‘voorlichting’ krijgen die ze nodig hebben. Mét de vrouwenemancipatie en de seksualisering zijn wederzijdse instemming en wederzijdse aantrekkingskracht steeds krachtiger uitgangspunten in elke toenaderingspoging geworden. Vooral sinds de jaren zestig zijn ze zodanig in het heersende omgangsideaal verankerd dat de omgang tussen de seksen zowel directer als voorzichtiger en subtieler is geworden. En de daarvoor vereiste sensitiviteit en bedachtzaamheid hebben op hun beurt het erotisch bewustzijn gestimuleerd en de erotische spanning in de omgang uitgebreid en opgevoerd. Deze veranderingen gingen gepaard met een informalisering van de omgangsvormen. Ze gaven uiting aan een verschuiving van de machtsbalans in het nadeel van mannen en aan de emancipatie van vrouwen en de vrouwelijke seksualiteit. De balans tussen sociale controles en zelfcontroles veranderde mee: sociale controles zoals chaperonnes, die moesten verhinderen dat mannen en vrouwen voor (gevaarlijk geachte) verleidingen konden ‘vallen’, werden vervangen door sociale controles die gericht zijn op de kracht van de innerlijke beperkingen die mensen zichzelf opleggen om niet te ‘vallen. Zo schiep de grotere keuzevrijheid tegelijk verplichtingen; dat was de ‘prijs’ van de emancipatie. Vrouwen zijn hun eigen chaperonne geworden en hebben net als mannen het recht zelfstandig een bevredigende balans te zoeken voor hun seksuele en relationele verlangens. In veruit de meeste gezinnen bestaat de opvoeding nu dan ook voor een belangrijk deel uit het stimuleren van zelfsturing en oefeningen in zelfcontrole. Dat gebeurt in relatief egalitaire en liefdevolle verhoudingen.

 

Overzicht hoofdstukken

In het eerste hoofdstuk geeft de schrijver een historische en theoretische inleiding, waarbij wat meer nadruk ligt op de positie van de jeugd dan op hun seksualiteit. Hij schetst de ontwikkeling in de tweeslachtige houding van ouders ten opzichte van hun kinderen. ‘Ze gunnen hun kinderen een onbezorgde jeugd, willen dat ze gelukkig zijn, maar met het oog op later moeten ze wel voortdurend presteren. Zomaar spelen houdt ook op steeds jongere leeftijd op en kinderen staan ook vaker en tot op oudere leeftijd onder toezicht, direct of indirect. Vooral in de steden is het gebied waarin ze zich min of meer mogen bewegen kleiner geworden’(pp. 22-23) Wouters schrijft dit toe aan de toegenomen druk van concurrentie en samenwerking in steeds omvangrijker netwerken, waardoor ook de activiteiten van kinderen - zowel op school als daarbuiten - meer in het teken van het vergroten van hun kansen op maatschappelijk succes komen te staan.(p. 22)

Met enkele goed gekozen citaten uit zelfs 1911, 1912, 1921 en 1922 van voorbeelden van de kleine tiran, het enfant terribele en het pijnlijk openhartige kind laat de auteur zien hoe de verminderde psychische afstand tussen ouderen en jongeren gepaard ging met een groeiende ambivalentie ten opzichte van het kind. De opkomst van wat volgens Wouters ‘op liefde gerichte’ opvoedingsmethoden ging heten, hield in dat volwassenen hun impulsen en emoties krachtiger moesten beheersen. Ook boosheid en teleurstelling moesten verder worden beteugeld. Tegelijkertijd betekende dit dat de ouders een emotioneel warmere band met hun kinderen ontwikkelden en dat ze die bewust of onbewust als opvoedingsmiddel inzetten. De verhouding van ouders en kinderen werd ook warmer en vertrouwelijker omdat volwassenen meer emotionele bevrediging aan die band gingen ontlenen. (pp. 44-45).

In het tweede hoofdstuk gaat Wouters in op de periode tussen de Tweede Wereldoorlog en de seksuele revolutie. Er kwam veel meer nadruk te liggen op de seksualiteit van jongeren. Men begon zich zorgen te maken op over de verwilderde jeugd en de nozems op basis van hun seksuele gedrag. In die jaren maakte de KVP-fractie in de Tweede Kamer bezwaar tegen de hoogst onbetamelijk vraag naar de kinderwens van vrouwen in ondertrouw. Deze vraag kwam voor in een onderzoek van het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek van het Nederlandse Volk (ISONEVO). Nog in 1960 verbood staatssecretaris Y. Scholten van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de uitzending van een documentaire over bevruchting zwangerschap en geboorte. Tot voorbij het midden van de jaren zestig bepaalden de staat, de kerken en het maatschappelijk werk niet alleen de onderwerpen voor gezinssociologen, maar ook de wijze waarop het onderzoek moest worden uitgevoerd. (p. 56)

Het vooroorlogse taboe op seksualiteit is nog lang niet verdwenen. Reguliere heteroseksualiteit, die beleefd werd vanuit de nog vrijwel onverbrekelijke liefde en het huwelijk, was de norm. Wouters laat aan de hand van diverse (vooroorlogse) rapporten en andere geschriften zien dat men zich nogal overdreven zorgen maakte over de verwildering of losbandigheid van de jeugd. Afwijkingen van de norm, zoals masturbatie en prostitutie, werden als te bestrijden kwaad gezien.

Pas in de studie van Krantz en Vercruijsse uit 1959 werd duidelijk afstand genomen van de neiging om ‘nozems’ als anti-maatschappelijk aan te duiden. Deze auteurs vonden zelfs dat de kwalificaties ‘massa-, asfalt-’ of maatschappelijk verwilderde aan grote groepen jongeren maatschappelijk volwaardigheid ontzegden. Wouters maakt ook gebruik van de destijds bekende studie van Jan Van Hessen Samen jong zijn (Assen: Van Gorcum). Hij ondervroeg in het begin van de jaren zestig bejaarden over hun jeugd en kon daardoor laten zien dat de generatie die rond 1990 jong was nog een traditioneel jeugdbestel kende. Dat stond voor ‘duidelijke totale uitsluiting van jongeren uit het exclusief volwassenheidsdomein, uit de wereld, de samenleving, de maatschappij, de gemeenschap’. (p. 75)

In het derde hoofdstuk bespreekt de schrijver positief-kritisch de twee eerste grote seksuologische studies. Dat van Jos van Ussel over het ontstaan van het seksuele probleem en over de vraag waarom voorlichting even nodig als pijnlijk gênant werd. Dat van Gerrit Kooy en Cees Straver - de eerste grote nationale studie die de opvattingen en praktijken op seksueel gebied in kaart bracht - noemt Wouters terecht een mijlpaal. In de resultaten wordt zowel een kijkje geboden in de oude traditie als in de nieuwe praktijken. Een illustratie van het feit dat we in een overgangsfase zaten van de tijd van het verleden naar de toekomst van dat moment. In dit hoofdstuk  presenteert de auteur ook zijn theoretische visie en invalshoek voor de studie van seks en jeugd, waarbij een zoekschema van zeven vragen richting geeft aan het onderzoek. Het is in feite een bondige samenvatting van de visie die hij al in zijn veel geprezen Van minnen en sterven, Seks en de seksen en Informaliserung had gepresenteerd. Zijn uitgangspunt is dat jongeren zich een seksuele identiteit eigen maken, terwijl ze hun lichamelijke nieuwsgierigheid en hun erotische en seksuele verlangens verkennen. Die verlangens richten zich op anderen en daarom zijn het ook verlangens naar een relatie. Als kinderen seksueel rijp zijn, zijn hun relationele verlangens al vrij ver ontwikkeld, net als hun hele patroon van zelfregulering. Het verlangen naar seks en naar een relatie waarbinnen aan dit verlangen kan worden toegegeven worden in de puberteit in hun persoonlijkheid en hun gedrag geïntegreerd. (p. 99)

Het vierde hoofdstuk is gewijd aan seksuologische studies uit de tijd van de seksuele revolutie (tot 1978). Volgens Wouters ademen veel van die studies de geest van die tijd, alleen al doordat een duidelijk ongeduld valt waar te nemen over de voortgang van de emancipatie van seksualiteit onder meisjes en jongens. Ook zie je in die tijd al tekenen van het ‘revolutionaire van de veranderingen’, zoals ouders die tieners in hun huis met elkaar het bed laten delen.

Hoofdstuk vijf gaat uitvoerig in op de ontwikkelingen rond jeugd en seks in Nederland aan de hand van seksuologische studies uit de periode na de seksuele revolutie tot nu. Wouters meent in die periode toch nog wel wat revolutionaire momenten te ontdekken. Hij noemt dan het feit dat vrouwen voor het eerst sinds de metingen van 1968 ophielden op vragen over seksualiteit traditionelere en dus behoudender antwoorden te geven dan mannen. Als zodanig beschouwt hij ook de revolutionaire daling in het misbruik van kinderen en de opkomst van zogenaamde korte trouw of seriële monogamie. Dit hoofdstuk bevat veel interessante uitstapjes naar aanverwante issues als het ‘compartimeren’ van seksualiteit tussen ouders en kinderen, seksueel geweld en de verontrusting daarover, misbruik en verwaarlozing van kinderen en over ouders die hun kinderen verwaarlozen.

In hoofdstuk zes vergelijkt Wouters oude en nieuwe Nederlanders. Deze termen gebruikt hij liever dan de termen autochtoon en allochtoon, omdat ze meer gradaties toestaan: ‘nieuwe Nederlanders worden oude Nederlanders naarmate ze zich emanciperen en in minder ongelijke  machts- en controle verhoudingen komen te leven’. (p. 233) Hij constateert dat nieuwkomers op het verkeerde been worden gezet door de sociale en psychische informalisering in de landen van aankomst. Ik citeer:

‘Hun persoon(lijkheid) is namelijk vooral gewend aan lagere niveaus van sociale integratie, wederzijdse identificatie en wederzijds verwachte zelfcontrole en is afgestemd op een rechtlijniger, minder genuanceerde code met een daarbij horende rigiditeit inzake preventie, toezicht en sanctionering. Zij bewegen zich niet gemakkelijk op het hier heersende niveau van wederzijds verwachte zelfcontrole. Vele vormen ervan kennen ze niet, ze kennen die verwachtingen niet omdat ze vooral vertrouwd zijn met de omgekeerde verwachting: waar het toezicht ontbreekt en de pakkans dus gering is daar zal een snel groeiend aantal mensen zich overgeven aan lust, hebzucht, wraak, woede, enzovoorts.  Deze ervaring van de ‘ongelijktijdige van het gelijktijdige’ kan leiden tot sociale desorganisatie met aan de ene kant extreme vormen van sociaal dichtslaan of sociaal isolement en aan de andere kant extreme vormen van doorslaan in criminaliteit en seksueel geweld. [1]

Onder de oude gevestigde Nederlanders heeft de ervaring van "ongelijktijdige van het gelijktijdige" eveneens een sociale desorganisatie gebracht van twee samenhangende extremen: aan de ene kant bestaat ook hier een vorm van sociaal dichtslaan in zelfgekozen isolement: het zich verschansen achter het provincialisme van een over d hele linie opgetrokken introversie wordt nu al zowat een decennium gehekeld door de intelligentsia en in het NRC Handelsblad van 29 oktober 2011 ook door ambassadeurs van ons bevriende landen zoals Duitsland - "Ik krijg de indruk dat jullie teveel met jezelf bezig zijn" - en Groot-Brittannië - "Het land sluit zich steeds verder af van de buitenwereld." Het zijn manifestaties van een verlangen naar herstel v an oude, hechte nationale wij-gevoelens die ook, tenminste, beschouwd kunnen worden  als een teken van nationale rouw na de politieke morden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Aan de andere kant bestaat het extreem uit doorslaan in xenofobie: verslechterende opvattingen over moslims (...) het weren en frustreren van immigranten, het willen uitzetten van "vreemdelingen", ook die met Nederlands als moedertaal, het sociaal en psychisch uitsluiten van Nederlanders met een andere dan Nederlandse afkomst, onder meer door ze hardnekkig "buitenlanders", "Turken" of "migranten" te blijven noemen.’(pp. 261-262)

Ik vraag me af wie de adressanten van deze zinnen zijn: burgers, kiezers of politici zoals Wilders? Wat heeft deze omfloerste indirecte filippica tegen, - tegen wie eigenlijk? - te maken met het thema van het boek? In het de daarop volgende passage komt de aap uit de mouw, want wat zegt Wouters. Ik citeer:

‘De extreme reacties van zowel oude als nieuwe Nederlanders zetten een rem op het integratieproces, maar omdat de oude Nederlanders als gevestigden de dienst uitmaken en bijna alle nieuwe Nederlanders erbij willen horen, lijkt het integratieproces vooral te worden geremd door oude Nederlanders die in hun verlangen naar de oude wij-identiteit (BS: wat is dit precies?) zich politiek en moreel boven de nieuwe Nederlanders verheffen. Die collectieve zelfverheffing blokkeert de mate waarin ze zich in de buitenstaanders kunnen inleven en consideratie opbrengen. Het wijst op een gering niveau van reflexiviteit en flexibiliteit, in dit geval in de omgang met gevoelens van superioriteit en inferioriteit.

Het gaat om zowel sociale als psychische integratieconflicten. Op het sociale niveau gaat het om de emancipatie en integratie van onderlagen binnen staten alsook om de integratie van rijke en arme staten en hun bevolkingen binnen een mondiaal netwerk. De balans van informalisering van omgangsvormen vormt een eerste indicatie van het niveau van emancipatie en integratie. Op het psychische niveau gaat het om de emancipatie en de integratie van de "lagere" emoties binnen de persoonlijkheidsstructuur. Hier vormt de psychische informalisering van de omgang met emoties zoals inferioriteit een superioriteit, vooral de emancipatie van die emoties, een duidelijke indicator. En de huidige conflicten in de omgang tussen oude en nieuwe Nederlanders kunnen worden beschouwd als een voorproefje van de integratieconflicten die zich aandienen in zich steeds duidelijker aftekenende mondiale integratieprocessen.’ (p. 261)

In hoofdstuk zeven probeert Wouters de vraag te beantwoorden of het seksualiseringsproces door de ‘seksualisering van de media’ en de ‘pornoficatie van onze samenleving’ van richting is veranderd. Na vergelijking van de antipornografie bewegingen in de USA en in Nederland uit het recente en iets mindere verleden (omstreeks 1980) concludeert Wouters dat de oude antipornobeweging kan worden samengevat in de leus ‘meer seks, minder mannen’ en de nieuwe in ‘meer liefde bij de seks’.

In hoofdstuk vergelijkt Wouters op basis van een ‘breed historisch verklarend kader’ dating in de USA met verloving en verkering in Nederland, met een uitstapje  naar Duitsland. Het zou te ver voeren dit alles hier te bespreken. Ik beperk me tot een tweetal belangrijke observaties.

‘Vanwege de grotere ongelijkheid in status en macht, en de grotere sociale en psychische afstand tot elkaar, zijn ze er in de USA (...) veel minder ouders die een zodanige  intieme band met hun kinderen ontwikkelen dat die, zoals in Nederland, kan uitgroeien tot het belangrijkste opvoedingsvehikel. Een ander belangrijk verschil is dat er in het datingssysteem codes tot stand zijn gekomen waardoor de seksuele ontwikkeling van Amerikaanse pubers minder hecht verbonden blijft aan relationele verlangens dan de seksuele ontwikkeling van Nederlandse tieners.’ (p. 353)

 

Afsluitende opmerkingen

Een eyeopener

Voor mensen die zelf zijn opgevoed in orthodox-protestantse of katholieke gezinnen in de jaren veertig en vijftig door ouders die zelf in de eerste vijftien, twintig jaar van de vorige eeuw tot ‘de jeugd van tegenwoordig’ behoorden, zal de verklaring die Wouters geeft van het verrichte empirische onderzoek in algemene zin verhelderend zijn: o zit het zo? Of zo kun je er ook tegen aankijken. Hoewel in die orthodoxe religieuze milieus deelname aan een empirisch onderzoek naar seksueel gedrag onvoorstelbaar en onmogelijk was, zullen ze misschien, gesteld dat ze Wouters’ boek lezen, tot de conclusie komen dat wat kenmerkend was voor henzelf niet in het boek voorkomt. Of ze zullen hun schouders erover ophalen omdat ze wel degelijk wisten hoe het zat op de boerderij. En ook hoe het in de jaren vijftig en zestig echt toeging in hun eigen dorp. In ieder geval lieten ze zich niet buitensluiten van seksualiteit. Het gold beslist niet voor tot de arbeidersklasse behorende opgroeiende jeugd. Er zaten ook wel kinderen van middenstanders en van ondernemers bij.

Zelf ben ik opgegroeid in een dorp dat tot ver na de Tweede Wereldoorlog vooral bevolkt werd door orthodoxe hervormd-gereformeerden. Pas vanaf de jaren zestig, nadat het dorp een groeikern was geworden, stroomden buitenstaanders in grote getale toe. Maar al in de jaren vijftig hield eigenlijk vrijwel niemand zich nog aan onthouding tot het huwelijk, hoewel ze dat nog wel verborgen hielden voor de buitenwereld. Ik herinner me nog heel goed wat een voetbalvriend die een baan had in een Amsterdamse groothandel - zelf zat nog op het gymnasium - me eens in een opschepperige bui toevertrouwde: ‘Je moet er wat meer moeite voor doen om ze in bed te krijgen, maar als dat eenmaal gelukt is, dan is de seks niet anders dan met een ongelovige griet uit Amsterdam, vaak zijn ze zelfs als het hek eenmaal van de dam is nog direct een stuk gemakkelijker.’ Hij was beslist niet de enige.

De achterliggende theorie

Samen met zijn helaas te vroeg overleden vriend Bram van Stolk heeft Wouters naam gemaakt door een voortreffelijke vertaling van het bekende boek van Elias en Scotson.[2] Hun beider dissertaties zijn nog steeds het lezen waard.[3] De Amsterdamse historische sociologie waaruit zij voortkomen, is sterk beïnvloed door Norbert Elias. Diens al in 1939 verschenen boek over het Europese civilisatieproces geldt in ons land als een meesterwerk dat zowel sociologen als psychologen en historici heeft geïnspireerd.[4]

Voor mensen die niet bekend zijn met de figuratiesociologie zal niet altijd duidelijk zijn hoe deze benadering doorwerkt in nagenoeg alle hoofdstukken van Wouters’ boek. Een bezwaar vind ik wel dat de theoretische beschouwingen verspreid in verschillende hoofdstukken voorkomen. Misschien zou het beter zijn geweest deze te concentreren in een theoretisch hoofdstuk. Ook bevat het boek verspreide korte samenvattingen, die wat mij betreft bij elkaar horen te staan. Als u van de figuratiesociologie nog nooit hebt gehoord, dan bent u ook niet bekend met de vernieuwing van de Nederlandse taal waarvoor een aantal sociologen van de Amsterdamse historische sociologie, die inmiddels bijna allemaal gepensioneerd zijn, verantwoordelijk is. Dat u dat niet weet heeft u waarschijnlijk niet belemmerd in uw ontwikkeling en emancipatie.

 

Noten


[1] Deze paradox is in 1927 geformuleerd door de kunsthistoricus Pinder. Met de ongelijktijdigheid van het gelijktijdige’, doelde hij op het naast elkaar bestaan van meerdere biologische generaties in dezelfde tijd: Für jeden ist die gleiche Zeit eine andere Zeit, nämlich ein anderes Zeitalter seiner selbst, das er nur mit Gleichaltrigen teilt.’Een halve eeuw later werd deze observatie opgemerkt door de Amerikaanse socioloog Robert Merton en een overeenkomstige gedachte is onder meer te vinden bij de Franse filosoof Paul Ricoeur. Aldus J.A.A. van Doorn (2002), Gevangen in de tijd. Over generaties en hun geschiedenis. Boom, Amsterdam.

[2] De gevestigden en de buitenstaanders: Een studie van de spanningen en machtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten. Translation from English by Cas Wouters and Bram van Stolk of Elias, N. & J. L. Scotson (1965), The Establishment and the Outsiders. London: Sage publ., including the translation of a new introduction, ‘Naar een theorie van gevestigden-buitenstaanders relaties’, by the author. Utrecht: Het Spectrum.

[3] Casparus Adrianus Petrus Maria Wouters Informalisering .Veranderingen in de omgangsvormen sinds 1930, in het bijzonder in Nederland. Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1990.

Abraham van Stolk. Eigenwaarde als groepsbelang. Sociologische studies naar de dynamiek van zelfwaardering. Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1991.

[4]  Het is vooral de verdienste van prof. Goudsblom dat veel van het werk van Elias brede bekendheid heeft gekregen, zowel in Nederland als daarbuiten. Hij heeft gewezen op de grote betekenis van Elias, niet alleen voor de sociologie in enge zin, maar voor het denken over de menselijke samenleving en cultuur in het algemeen. Niet alle geschriften van Elias zijn in het Nederlands vertaald; veel is zelfs nog niet in boekvorm verschenen. Een goede inleiding is J. Goudsblom (1987) De sociologie van Norbert Elias: weerklank en kritiek: de civilisatietheorie. Amsterdam: Meulenhoff Informatief. De kern van Elias’ these is dat naarmate de staat in de vroegmoderne tijd steeds meer een geweldsmonopolie verkreeg, de menselijke affecthuishouding steeds gedifferentieerder en beheerster werd. Wie zich niet langer onmiddellijk hoeft te verdedigen tegen altijd op de loer liggende belagers, kan het zich permitteren om zijn ‘aanvalslust’ te bedwingen. De beheersing van deze overbodig geworden agressieve impuls, zo is de veronderstelling, heeft ook gevolgen voor de rest van de affecten, in die zin dat de uiting hiervan gedempter en terughoudender wordt.