Machtsbeginsel en Moderniteit: problematiek en tragiek van het emancipatiemotief, bedoeld om ongelijke machtsverhoudingen voorgoed te beëindigen (II)

Civis Mundi Digitaal #18

door Wim Couwenberg

Machtsbeginsel en Moderniteit: problematiek en tragiek van het emancipatiemotief, bedoeld om ongelijke machtsverhoudingen voorgoed te beëindigen (II)

Wim Couwenberg

Macht not done? Maar wat is de politieke en maatschappelijke realiteit? Dat is de kwestie.

De ethische afkeer van macht heeft niets met politieke preutsheid te maken. Het gaat hier om een elementair menselijk gevoel: macht is not done. Het hoort eenvoudig niet. Zo simpel is dat.

Zo luidt een kritische reactie op het eerste deel van mijn nieuwe serie over het machtsbeginsel in relatie tot de moderniteit, die als nieuw beschavingstype in de liberale en socialistische interpretatie daarvan de pretentie koestert de doorwerking van het machtsbeginsel in menselijke betrekkingen te kunnen elimineren. Het gaat in deze serie niet om een ethische kwestie, maar om de vraag hoe de wereld in politiek en maatschappelijk opzicht in elkaar zit. In Nederland lijkt het vaak moeilijk het onderscheid tussen feit en norm, kennen en keuren duidelijk uit elkaar te houden. Vandaar de neiging afwerend te reageren op kritische lieden die in het voetspoor van Machiavelli onbeschroomd de schone schijn in onze samenleving en politiek ontmaskeren. Zij vallen daarmee uit de moraliserende toon die in dit land vanouds met onze koopmansgeest de toon aangeeft.

Dat machtigen zelf geneigd zijn macht als drijfkracht tussen haakjes te zetten, spreekt van zelf. Effectief opereren noopt tot passende omkleding van dat beginsel. Machiavelli onthulde dat beginsel ook pas toen hij niet langer deel uitmaakte van een toenmalig machtscircuit en zijn daarin opgedane ervaring verwerkte in zijn vermaarde boek De Vorst, waarin hij de machtigen leert hoe ze hun macht op effectieve wijze kunnen uitoefenen, de kerkelijke macht niet uitgezonderd. Op termijn leidde dat ertoe dat zijn boek op de Index van het Vaticaan belandde. Dat heeft aanzienlijk bijgedragen tot zijn bekendheid.

Problematisering en verdringing van het machtsbeginsel is inherent aan de moderniteit. De aversie ervan gaat zelfs zo ver dat het net zoals in juist genoemde reactie als een kwaad in zichzelf wordt opgevat. Al gaat een prominente filosoof als Karl Popper niet zo ver, hij zet zich wel krachtig af tegen de neiging van historici en anderen om de geschiedenis van de politiek te verheffen tot alfa en omega van de geschiedenis, zoals bijvoorbeeld de historicus Frank Ankersmit doet in zijn prachtige studie over de sublieme historische ervaring.[1] Dat geschiedenis van de politiek het lot van alle mensen raakt, is nog geen reden om dat te doen, vindt Popper. Achter dat primaat van de geschiedenis van de politiek gaat in zijn ogen de idolate verering schuil van macht en historisch succes[2]. Maar als historici de loop van de geschiedenis willen begrijpen - en dat is toch hun opdracht als historici - dan moeten zij hun moraliserende bril afzetten.    

Indeling mensen

Mensen worden op heel verschillende manieren ingedeeld. Een van die indelingen die in dit verband relevant is, is die van de Amerikaanse filosoof en wetenschapper C.S. Peirce (1939 - 1914), die gerekend wordt tot een van de grootste en meest originele denkers van Amerika. Hij geldt ook als de geestelijke vader van het pragmatisme als filosofische stroming. Hij onderscheidt een drietal categorieën van mensen: degenen voor wie het gevoel de belangrijkste drijfkracht is; degenen voor wie dat het machtsmotief is met het oog op het realiseren van praktische (economische, politieke en andere maatschappelijke) aangelegenheden; en tenslotte degenen die gedreven worden door het zoeken naar waarheid.

De derde categorie van Peirce wordt in de moderne tijd geassocieerd met beoefenaars van de wetenschap. Maar die beoefening is ook niet geheel machtsvrij gebleven. De Britse filosoof Francis Bacon (1561 - 1626) vertolkte dat reeds door de introductie van een nieuw empirisch gefundeerd concept van wetenschap, waardoor wetenschap een beheersingsinstrument wordt. Hij drukte dat uit in de bekende leuze ‘kennis is macht’.

Problematiek en tragiek emancipatiemotief

De problematisering van het machtsbeginsel valt te herleiden tot de idealistische pretenties waarmee de moderniteit als nieuw beschavingstype zich afgezet heeft tegen de dominante invloed van het machtsmotief in premoderne culturen en de ontaarding daarvan in allerlei vormen van repressie en uitbuiting. Dat kwaad werd gezien als uitvloeisel van historisch gegroeide corrupte politieke en maatschappelijke machtsstructuren waarmee voorgoed afgerekend kon en moest worden dankzij een radicale implementatie van het emancipatiemotief. Dat nieuwe seculiere geloof ging hand in hand met het geloof dat de tragische dimensie van het menselijk bestaan dankzij wetenschappelijke en technologische progressie voorgoed geëlimineerd kon worden.  Hoewel dat emancipatiemotief in zijn geradicaliseerde interpretatie in de Franse Revolutie van 1789 met de Jacobijnse Terreur spoedig in zijn tegendeel is verkeerd, herleeft die pretentie niettemin bij alle volgende emancipatieprocessen.

De tragiek van dit motief als morele drijfkracht van de moderniteit is de geïnstitutionaliseerde machtsvorming die telkens weer nodig is voor de realisering van emancipatieprocessen. Op termijn neigt machtsvorming er steeds toe van middel tot doel in zichzelf te worden en nieuwe anti-emancipatorische effecten teweeg te brengen. Het is een tragiek die rechtstreeks te herleiden valt tot de corrumperende effecten van machtsvorming en door aanhangers van een naïeve moderniteitsopvatting lange tijd verdrongen is. Die problematiek/tragiek valt tevens te herleiden tot de bekende ijzeren wet van de oligarchie: het samentrekken van macht in handen van weinigen. De werking van die wet is in eerste instantie gesignaleerd in politieke contexten en verbanden, maar we zien die tendens ook krachtig doorwerken in economische contexten en verbanden.

Anti-apartheidsstrijd en Arabische Lente als recente voorbeelden van ontspoord rakend emancipatieproces

Meest saillante illustratie van die tragiek is het eindeloos voortslepende Israëlisch-Palestijns conflict met als inzet het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht, dat niet te verzoenen lijkt met dat van het Joodse volk, dat in 1948 als politiek effect van de Holocaust gerealiseerd is in de staat Israël; evenmin als met het streven van die staat naar beveiliging van dat eigen zelfbeschikkingsrecht. Meer recente voorbeelden van die problematiek en tragiek zijn de anti-apartheidsstrijd in Zuid-Afrika en de Arabische Lente.

De anti-apartheidsstrijd wekte de verwachting dat na afschaffing van de apartheid en invoering van algemeen kiesrecht er een nieuwe tijd zou aanbreken waarin met de verschuiving van soevereine politieke macht van een kleine minderheid naar het hele volk een einde zou komen aan ongelijke rechtsbedeling en welvaartsverdeling. Maar zoals in alle andere emancipatieprocessen heeft Zuid-Afrika zich in het post-apartheidtijdperk evenmin kunnen onttrekken aan de doorwerking van de negatieve dialectiek in die processen die erop neerkomt dat daaruit steeds nieuwe elites voortkomen die in en door hun emancipatorische strijd nieuwe machtsposities voor zichzelf opbouwen en benutten.

Zo is na afschaffing van de apartheid onder het bewind van het ANC als bevrijdingbeweging een nieuwe politiek-bestuurlijke elite aan de macht gekomen die op haar beurt niet alleen het politieke proces controleert, maar bovendien in strijd met de gewekte verwachtingen zich meer bekommert om de instandhouding van eigen machtsposities en daarmee verbonden privileges dan om het lot van de zwarte bevolking in de townships. De kloof tussen rijk en arm is sindsdien alleen maar toegenomen. Blank racisme heeft plaats gemaakt voor zwart racisme en de dominantie van de Nationale Partij en het Afrikaner nationalisme in het apartheidstijdperk voor de politieke dominantie van het ANC in het post-apartheidstijdperk met Afro-nationalisme als identiteitsbepalende ideologie en een politieke praktijk met corruptie, nepotisme, fraude, zelfverrijking e.d. als vertrouwde realiteit.[3]

De volksopstanden in de Arabische wereld in 2011 wekten nieuwe hoop op verbreiding van westerse democratie in die streken. Vandaar dat zij als Arabische Lente benoemd en geïnterpreteerd zijn. Die politieke lente is in menig opzicht echter verkeerd in een grote deceptie. Dat geldt zeker ook voor de positie van de vrouw die niet verbeterd is ondanks het belangrijke vrouwelijke engagement in die volksopstanden. Ja, onder de oude autoritaire, maar seculiere regimes stonden vrouwen er wat vrouwenrechten betreft, beter voor.

Zoals gebruikelijk is ook in de Arabische wereld gestart met vrije parlementsverkiezingen. Moslimfundamentalistische stromingen en partijen bleken daarbij opnieuw aan de winnende hand, ook in Egypte, de belangrijkste regio in de Arabische wereld. En dat moslimfundamentalisme staat op fundamentele punten nog steeds haaks op principes van de moderniteit in liberale zin, in het bijzonder op het terrein van de relatie tussen godsdienst en de staat en de mensenrechten. In Syrië is de Arabische Lente zelfs ontaard in een doemscenario, een regelrechte burgeroorlog met vreselijk veel oorlogsslachtoffers en materiële verwoestingen.

Ideologisering en ontideologisering politiek

In het ideologische tijdperk van de moderniteit (1789-1989) was het machtsbeginsel fraai gehuld in mooie ideologische verhalen, die dat beginsel voorzagen van een bijzondere legitieme lading. Het zijn verhalen die ik toen zelf nog vreselijk genomen heb en in de analyse en evaluatie ervan veel meer tijd en energie gestoken heb dan in mijn wetenschappelijke en politieke omgeving gebeurde.[4] Wat achteraf opvalt is het gemak, waarmee eertijds belijders van die ideologische verhalen daarvan afscheid genomen hebben, toen zij niet meer opportuun leken. Ik denk in het bijzonder aan socialistische, communistische en christelijk-confessionele verhalen die in de vorige eeuw gediend hebben om indrukwekkende machtsposities op te bouwen; posities die allemaal van middel tot het grote ideologische doel zelf het grote doel geworden zijn waar het om draait.

In de huidige postideologische ontwikkelingsfase van de moderniteit wordt die fraaie omhulling van de politiek node gemist. Het machtsmotief treedt sindsdien veel naakter dan voorheen aan de oppervlakte. Ideologisch geïnspireerde politici maken dan plaats voor carrière-politici en in de ogen van het grote publiek voor zakkenvullers. In de Amerikaanse politiek waar het ideologische tijdperk aan voorbij is gegaan, was dat allang het geval. Na de eens primair ideologisch geïnspireerde en gerichte partijpolitiek overheerst nu een pragmatische gedragslijn, die zo dat pas geeft, geruisloos over gaat in berekenend opportunistisch manoeuvreren.

Het ideologische tijdperk was ongetwijfeld evenmin vrij van pragmatisme en opportunisme. Maar pragmatisme had toen nog de negatieve bijklank van beginselloos. In Nederland is D66 daar aanvankelijk nog mee bestreden. Het verwijt van opportunisme duidde op nog kwalijker politiek gedrag. Pragmatisme is nu een politieke deugd geworden en opportunisme een wijdverbreide uitwas ervan. Motieven om lid van een partij te worden zijn in deze tijd meer van pragmatische, zo niet opportunistische dan van principiële aard. En dat is niet langer afkeurenswaardig. Dat partijen zodoende tot een carrièrevehikel worden en dat hun belangrijkste functie, te weten die van intermediair tussen politiek en burgers, zodoende verschrompelt, is een tendens die in deze tijd mede bijgedragen heeft aan de opkomst van populistische tegenstromingen als expressie van politieke onvrede en protest.[5]

Democratisering met intensivering van de machtsstrijd als nevengevolg

Democratiseringsprocessen die voorvloeien uit het emancipatiemotief en in de geest daarvan bedoeld zijn om het recht op machtsuitoefening zoveel mogelijk te spreiden, hebben een opvallend nevengevolg gehad. De onderlinge strijd om machtsposities is daardoor nog intensiever geworden dat heeft te maken met een tweetal factoren: de groei van het aantal deelnemers aan die strijd en de werking van de zogenaamde machtsafstandreductietendens zoals geformuleerd door de psycholoog Maud Mulder. Naarmate machtsverschillen geringer worden, wordt het streven van minder machtigen naar grotere macht des te intensiever.[6] Hoe dichter mensen de vleespotten van de macht naderen en daar hun tenten opslaan, hoe meer zij geneigd zijn in machtstermen te denken. Democratisering impliceert evenmin het einde van machtsarrogantie en oligarchie-vorming. De neiging op redelijk verantwoorde wijze met politieke macht om te gaan en die alleen aan te wenden als middel ten dienste van het publieke belang valt, naar de ervaring leert, niet samen met de spreiding van politieke ambities die door democratisering worden opgewekt.

Niet alleen in de politiek, maar ook op andere terreinen, o.a. op dat van de wetenschap en de kunst, spitst de strijd om machtsposities zich vooral toe op de mate van publieke aandacht die mensen op zich zelf en hun prestaties/werk weten te vestigen. En de strijd om die aandacht is in deze tijd groter dan ooit, want gevoerd door steeds meer deelnemers en tevens een cruciale bron geworden van maatschappelijke status.

Problematiek emancipatiemotief op economisch terrein

Op economisch terrein krijgt het emancipatiemotief gestalte in het beginsel van de vrije markt. Het machtsbeginsel blijft ook op dat terrein niettemin continu aanwezig. Binnen de vrije concurrentie op die markt komt dat tot gelding in de opbouw van economische machtsconcentraties (trust/concern- en kartelvorming). Het zwaartepunt van economische machtsvorming is in eerste instantie gelegen bij de eigenaren van de productiemiddelen. En dat resulteert zoals bekend in nieuwe onderdrukking en uitbuiting (het sociale vraagstuk) en als reactie daarop de opkomst en ontwikkeling van het Marxistisch socialisme als nieuwe ideologische vertolking van het emancipatiemotief, gericht op de emancipatie van de bezitloze klasse van het proletariaat. Ter realisering daarvan is nieuwe machtsvorming nodig als voorwaarde voor die nieuwe emancipatiestrijd, ic de klassenstrijd, namens het proletariaat geleid door een ijzeren cohorte van beroepsrevolutionairen en met als streefrichting het ontketenen van sociale revoluties waarin particulier eigendom als erfzonde van de mensheid voorgoed zou afsterven en plaatsmaken voor collectieve vormen van eigendom en daarmee een klasse- en staatloze maatschappij zou ontstaan, waarin voorgoed een einde zou komen aan de heerschappij van de ene mens over de andere. De loop van de geschiedenis heeft de Marxistische theorie en interpretatie van het emancipatiemotief inmiddels afdoende gefalsificeerd.

Wel is er een einde gekomen aan de heerschappij van de kapitalistische klasse door een spontante ontwikkeling van het kapitalistische stelsel. Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw voltrekt zich daarin namelijk steeds meer een scheiding tussen eigendom en de functies van bestuur, beheer en beschikking. Het zwaartepunt van economische beslissingsmacht verschuift daarmee van de eigenaars (aandeelhouders) naar degenen die in de onderneming feitelijk de leiding in handen krijgen. Dat is eerst in de economische literatuur opgemerkt, maar nadien is aan die machtsverschuiving een bredere ideologische en sociologische betekenis en strekking gegeven en geïnterpreteerd als de opkomst van een nieuwe leidinggevende elite. Die omslag in machtsverhoudingen die de Amerikaanse socioloog James Burnham zo ingrijpend achtte dat hij die voorstelde als een ‘managerial revolution’[7], is door de econoom John Galbraith en de socioloog Daniel Bell nader uitgewerkt tot het concept van een nieuwe leidinggevende laag (technostructuur) als belangrijkste exponent van nieuwe economische en maatschappelijke machtsvorming. Die managerial revolution heeft zich dienovereenkomstig voortgeplant in andere grote maatschappelijke organisaties.  De managementgoeroe Peter Drucker ontwaarde daarin een nieuw keerpunt in de ontwikkeling van de maatschappelijke machtsverhoudingen.

Gegeven het feit dat het economische machtsevenwicht niet spontaan tot stand komt als uitvloeisel van de werking van het marktmechanisme, wordt dat van overheidswege sinds het begin van de vorige eeuw doelbewust nagestreefd door een beleid, gericht op bevordering van contrasterende machtsposities. Het bekendste voorbeeld hiervan is de ondersteuning van overheidswege van de arbeidersvakbeweging als economische tegenmacht. De economische machtsproblematiek wordt daarmee echter niet opgelost. Een economische tegenmacht kan namelijk, eenmaal tot volle ontplooiing gekomen, eveneens in de ban van de machtsbegeerte raken en op haar beurt ertoe overgaan van haar macht misbruik te maken. Een bekend voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van de Britse vakbeweging. Door zogenaamde closed shop-regelingen af te dwingen groeide haar tegenmacht uit tot een feitelijke monopoliepositie op de arbeidsmarkt, waarvan zij gebruik maakte door zich tot schade van de Britse economie zoveel mogelijk te verzetten tegen noodzakelijk geworden industriële vernieuwingen en tegen de opheffing van hinderlijk geworden restrictieve praktijken. Vandaar dat de Britse regering onder leiding van de Conservatieve premier M. Thatcher moest ingrijpen, maar nu om de vakbondsmacht te beteugelen.

De schok van de kredietcrisis van 2008 met wat erop gevolgd is, heeft inmiddels geleerd dat door liberalisering van financiële markten hand in hand met het doorzetten van een neoliberale agenda bepaalde mankementen van het zegevierende kapitalistische stelsel weer steeds meer in het oog springen. Onder invloed van die neoliberale agenda uiten die mankementen zich in de teugelloosheid van gedereguleerde financiële markten, de ongebreidelde hebzucht van topondernemers/managers zoals de werking van het kapitalisme die in de praktijk opwekt, boekhoudfraudes ten dienste van het grote graaien, enzovoort.


[1] F. Ankersmit, De sublieme historische ervaring, 2007, p. 421

[2] K. Popper, Open samenleving en haar vijanden, Editie 2007, pp. 520 - 522.

[3] Zie H. Giliomee en Ch. Simkins (red.), Awkward Embrace, One Party Domination and Democracy, 1999, pp. 1-47, 97-127 en 261-301; en S.W. Couwenberg (red.), Apartheid, Anti-apartheid, Post-apartheid, Civis Mundi Jaarboek 2008, p 97-106

[4] Zie oa De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959; Modern socialisme, 1972; Modern constitutioneel recht en emancipatie van de mens, vier delen 1979-1984; Gezag en vrijheid, 1991; en daarnaast talloze artikelen hierover in tijdschriften. 

[5] In deze zin ook A. Krouwel, Op weg naar een populistische democratie, in: F. Becker e.a. (red), Partijen op drift, 24e jaarboek voor het democratische socialisme, 2003, p. 86.

[6] M.Mulder, Spel om macht, 1972; idem, Omgang met macht, 1977.

[7] J. Burnham, The Managerial Revolution, 1941