Is het mogelijk liefde en erotiek in verband te brengen met Auschwitz?

Civis Mundi Digitaal #18

door Wim Couwenberg

Bespreking van: Marc De Kesel, Auschwitz mon amour. Uitgeverij Boom, Amsterdam.

Is het mogelijk liefde en erotiek in verband te brengen met Auschwitz?

Bespreking van: Marc De Kesel, Auschwitz mon amour. Uitgeverij Boom, Amsterdam.

Wim Couwenberg

Een bijzonder boek onder een titel die op het eerste gezicht vreemd overkomt, maar door de auteur adequaat verantwoord wordt. Dat Auschwitz te relateren valt aan liefde en erotiek, dat is mogelijk en tegelijk uiteraard intrigerend. De titel wordt in het eerste hoofdstuk toegelicht met als uitgangspunt de film Hiroshima mon amour. De nucleaire aanval op de Japanse stad Hiroshima op 6 augustus 1945 mag als oorlogsmisdaad van een heel andere orde zijn dan de racistische genocide van de Shoah, beide, aldus de auteur, worden in één adem genoemd ter illustratie van de extreme wreedheid van de Tweede Wereldoorlog. Kan een moreel drama van mondiale uitstraling benaderd worden binnen het kader van een triviale liefdesaffaire en een banale flirt van één nacht zoals gebeurt in de film Hiroshima mon amour? Dat kan. En dat geldt ook voor een film of verhaal met als titel Auschwitz mon amour. Het gaat in het laatste geval om een jonge Joodse vrouw in Auschwitz, die door een naziofficier uit een rij gevangenen wordt gehaald met een heuse liefdesaffaire als gevolg. Na de oorlog ontmoeten zij elkaar toevallig weer. De herinnering aan hun affaire van weleer is voor beiden uiterst pijnlijk. De man heeft zijn naziverleden verborgen weten te houden en wil daar niet aan herinnerd worden. De vrouw is inmiddels gelukkig getrouwd met een dirigent van internationale faam. Toch haalt hun affaire in Auschwitz hen opnieuw in en vinden zij de liefde voor elkaar terug. De onwezenlijke sadomasochistische amour fou uit het concentratiekamp lijkt dan nog gekker, nog onmogelijker en wordt hen beiden tenslotte noodlottig. Toch is liefde, ook in de erotische en seksuele zin van het woord, hoe onmogelijk dat ook lijkt, alles behalve afwezig in de herinneringscultuur rond de Shoah. Disneyficering van Auschwitz, zoals dat nu met ‘’Shoah tourism’’ op gang komt, met andere woorden Auschwitz als een uitstapje, dat wordt inmiddels ook al heel gewoon.

Dit boek is een essaybundel met Auschwitz mon amour als eerste toonaangevend hoofdstuk, dat gecombineerd wordt met andere essays, die gedeeltelijk al eerder verschenen zijn. Wat de essaybundel bindt, is een poging door te dringen in de paradoxen die eigen zijn aan de herinneringscultuur rond de Shoah. Die herinnering is op een fundamenteel niveau getekend door eros in de freudiaanse zin des woords, dat wil zeggen vanuit het primaat van het verlangen, verstaan niet vanuit zijn bevrediging, maar juist vanuit zijn eenvoudig niet te bevredigen conditie. De Shoah, het absolute politieke kwaad van de vorige eeuw dat niet meer mag gebeuren zoals bij herdenkingen herhaald wordt. Desondanks hebben we dat niet in de hand. Omdat we principieel niet bij de ultieme vervulling van ons verlangen kunnen komen, zijn we gedoemd tot verbeelding. Het primaat van verbeelding hand in hand met dat van eros vervulde verlangen, dat is de lens van waaruit elk van de volgende essays een bepaald aspect van de Shoahproblematiek in het vizier neemt.

Na het inleidende hoofdstuk volgt onder andere een boeiend essay rond de roman Zie: Liefde (1986) van de Israëlische auteur David Grossman met raadselachtige uitspraken als humor als de ware weg naar God en religie als een geloof in een God die niet bestaat. Het zijn uitspraken die niet alleen het antwoord van de romanfiguur op de Shoah zijn, maar ook diepgeworteld zijn in een bepaalde Joodse traditie. Suggereren beelden/verbeelding niet te gemakkelijk een relevante toegang tot de extreme wreedheid van Auschwitz? Daarop wordt vervolgens gereflecteerd.

‘’Een onbehagen oud als God‘’, luidt de titel van een volgend essay, waarin gesuggereerd wordt dat de herinneringscultuur rond de Shoah de ondragelijke herinnering daaraan niettemin levendig wil houden, waarna de lens van de Shoah wegdraait naar de ruimere problematiek van het onbehagen in de cultuur als permanent fenomeen. Hierbij wordt ingehaakt op het bekende essay van Sigmund Freud Das unbehagen in der Kultur, dat hij in 1930 publiceerde met de pessimistische boodschap, dat de mens niet voor het geluk geschapen is. Het is juist vanuit dat oneindige, maar niet te bevredigen verlangen, waarop de reclame wereld als dienaar van een kapitalistische economie eindeloos blijft appelleren, dat mensen tenslotte weleens doet uitroepen: Is this all there is? Het is ook in deze menselijke conditie, dat gegoede burgers gebukt kunnen gaan onder ‘’ennui’’, een gevoel van verveeld zijn vanwege een cultuur waarin zij zich niet volledig kunnen en mogen uitleven. De oorlog biedt dan een uitkomst. Het is een onbehagen dat ook wortelt in de Joodse religieuze cultuur van slachtoffers van de Shoah. Dat richt zich in dit geval tegen een God die zijn volk ondanks het beloofde heil massaal naar Auschwitz laat deporteren; een onbehagen dat tot de kern van hun cultuur behoort. Daarbij grijpt de auteur terug op het boek van Job in het Oude Testament, dat één lange vloekrede is tegen God. Het is paradoxaal genoeg Jobs klacht, die heel wat Joden na Auschwitz ertoe brengt hun cultuur/religie weer te ontdekken.

Cultuur kenmerkt zich door strijd. Dat is de basisintuïtie die Freud in zijn essay over dat onbehagen vertolkt; strijd tegen de cultuur, die het elementaire drift leven van de mens beoogt te beteugelen. Strijd is ook de basisintuïtie van Darwin en Karl Marx in hun visie op de evolutie van de cultuur, maar dan wel in een heel andere zin. De basisintuïtie van Freud resulteert in het inzicht dat het drift leven met het lustprincipe als basis principieel spaak loopt. Vandaar de agressie die zo diep in de mens verankerd is en die de cultuur zoals gezegd aan banden beoogt te leggen. Vandaar dat onbehagen tegen die cultuur. Zij onderdrukt namelijk de onvermijdelijke gewelddadigheid van de menselijke cultuur.

Authentieke religie, stelt de auteur voorts, impliceert tegelijk religiekritiek, kritiek op het imaginaire van haar Gods- en zelfbeelden. Religie kan niet anders dan de waarheid claimen met tegelijk de erkenning van de afstand tussen die claim en de waarheid.

Conclusie: een diepzinnig en intrigerend boek met essays die getuigen van grote denkkracht en levenswijsheid.