Civis Mundi Digitaal #19
Wim Couwenberg
Al ligt liberalisme in de zin van de eerder in Civis Mundi omschreven liberale beschavingstraditie ten grondslag aan de politieke en maatschappelijke orde in westerse samenlevingen, zij het in Amerika explicieter en meer openlijk beleden dan in Europa, dat neemt niet weg dat er nog steeds behoefte is aan nadere verheldering van wat met liberalisme als ideologie bedoeld wordt. Dat bleek kortgeleden weer eens uit een opiniebijdrage van een columnist in NRC Handelsblad over neoliberalisme[1]. Daar wordt namelijk, aldus deze columnist, alles onder verstaan wat mensen niet bevalt in onze samenleving, als het maar in de verte in verband te brengen valt met marktwerking, eigen verantwoordelijkheid, en streven naar winst en een kleinere overheid. Ook in de wetenschappelijke literatuur is het een betwist begrip. Uit recent onderzoek van twee Amerikaanse politicologen blijkt, dat bijna niemand de moeite neemt het begrip nader te definiëren en dat het meestal in pejoratieve zin gebruikt wordt. Het is kortom een scheldwoord geworden. Iets dergelijks zien we trouwens ook met een begrip als populisme en, in het bijzonder in het Amerika, met het begrip socialisme.
Neoliberalisme als reveil van klassiek-liberaal marktdenken
Binnen de liberale denktraditie pleegt men een drietal afzonderlijke denkrichtingen te onderscheiden, te weten: het klassieke liberalisme, waarvan het neoliberalisme een nieuwe variant is; het sociaal liberalisme, waarvan in Nederland D66 een exponent wil zijn; en het libertarisme dat in Nederland wel enige aanhang heeft, maar niettemin een marginaal verschijnsel is gebleven. Daarnaast onderscheid ik zoals gezegd de liberale beschavingstraditie als overkoepelend begrip ter aanduiding van de liberale waarden die in de westerse samenleving gemeenschappelijk zijn geworden.
Dankzij de liberale triomf in de Koude Oorlog krijgt het klassiek-liberale marktdenken, nu onder de naam van neoliberalisme, opnieuw de overhand. De maakbaarheidsidee van de moderniteit, onder socialistische invloed gericht op de maakbaarheid van de samenleving in socialistische zin, krijgt sinds het neoliberalisme domineert opnieuw een economische oriëntatie die geruisloos doorwerkt tot in de politieke gremia en het openbaar bestuur. De staat als res publica vervalt daardoor tot een facilitair en bedrijfsmatig functionerend bedrijf ten dienste van tot consumenten gereduceerde burgers. Het wordt een bedrijf waar financiële en economische argumenten en overwegingen beslissende criteria worden en managementhypes en -modes uit de managementliteratuur steeds vlotter binnendringen.
Wat nu in het neoliberalisme bestreden wordt, is dus een reveil van het klassiek-liberale marktdenken, waarop in de vorige eeuw vooral onder socialistische invloed en regie forse inbreuken gemaakt zijn door de gestage opbouw van de verzorgingsstaat met een te sterke groei van de collectieve sector als gevolg. Daardoor is de verzorgingsstaat en daarmee het socialisme als primaire inspiratiebron ervan sinds de jaren ’70 steeds meer in het slop is geraakt. Het socialisme verloor daardoor zijn toonaangevende ideologische invloed. Het is een gepasseerd station, betoogde in 1980 al de Franse socioloog A. Touraine[2]. Dat vond ook de Duits-Britse socioloog R. Dahrendorf[3]. De vraag is niet meer wat de sociaal-democratie inhoudt, maar wat er komt na het einde van de sociaal-democratie. Dahrendorf onderscheidt sinds de Franse Revolutie van 1789 in ideologisch opzicht twee grote ontwikkelingsstadia: de lange 19e eeuw (1789-1914) waarop het liberalisme een sterk stempel drukt, resulterend in de liberale en democratische rechtsstaat; en de korte 20e eeuw (1914-1991) waarin de sociaal-democratische thematiek op de voorgrond treedt en de liberale democratie ook een sociale dimensie krijgt. De thematiek van de sociaal-democratie wordt daardoor onderdeel van de gevestigde orde. Zij heeft sindsdien geen eigen antwoorden meer op de nieuwe maatschappelijke thematiek die met de problematiek van de stagnerende verzorgingsstaat op de politieke voorgrond treedt.
Het neoliberalisme heeft daarop vervolgens een eigen antwoord geformuleerd en neemt sindsdien de leiding in de maatschappelijke ontwikkeling over met het mensbeeld van de entrepreneur als ideaaltype. De sociaal-democratie restte niet veel anders dan zich daaraan aan te passen. Zij heeft dat gedaan met een Derde Weg politiek, een flexibele middenweg tussen marktwerking en staatsinterventie. Theoretisch is dat onderbouwd door de Britse socioloog Anthony Giddens. Die ziet daarin een reïncarnatie van sociaaldemocratische basiswaarden. Maar de juist geciteerde socioloog Ralf Dahrendorf bestrijdt dat,[4] evenals in Nederland Frits Bolkestein, en ziet er niet meer in dan een sociale variant van neoliberalisme. In Nederland was die Derde Weg niets nieuws. Zij was daar al geruisloos deel geworden van de politieke praktijk van de PvdA, zij het nauwelijks theoretisch verantwoord en verwerkt. Legitimering van die sociaaldemocratische praktijk wordt in de geest van het opkomende pragmatisme dan niet meer zozeer gezocht in argumenten en overwegingen ontleend aan ideologische uitgangspunten, maar voornamelijk in de effectiviteit ervan in de geest van het neoliberalisme. Dat heeft onlangs geleid tot het vertrek van PvdA coryfee Jan Pronk.
In zijn Den Uyl-lezing van 25 januari 2010 omschreef Wouter Bos als PvdA-leider die Derde Weg als een relativering van de staat, een herwaardering van de markt en meer nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. In die lezing probeert Bos die Derde Weg te scheiden van de neoliberale praktijk, waarin het accent steeds meer verschoof naar het primaat van marktwerking. De sociaal-democratie is daarin ver meegegaan, zolang het economisch goed ging. Nu dat met de financieel-economische crisis van 2008 niet langer het geval is, lijkt de sociaal-democratie zich daarvan te distantiëren met zoals Bos stelt het afschermen van bepaalde delen van de publieke sector van verdere doorwerking van marktwerking. De Derde Weg wordt daarmee echter niet verloochend, zoals die lezing in perscommentaren geïnterpreteerd is, evenmin als het belang van marktprikkels om zonodig publieke diensten tot meer efficiency en effectiviteit aan te sporen.
Ordoliberalisme versus neoliberalisme
In afwijking van de holistische samenlevingen van premoderne culturen onderscheidt de moderniteit zich door een sterk gefragmenteerde samenleving, gedifferentieerd als zij raakt in een groeiende verscheidenheid van relatief autonome subsystemen, zoals onderwijs, economie, politiek, wetenschap, kunst, maatschappelijke zorg e.d. met elk specifieke functies en vormen van instrumentele zingeving. In dat differentiatieproces is het wel de economie die als subsysteem steeds meer dominant wordt en geleidelijk aan de hele samenleving met haar specifieke waarden van efficiëntie en effectiviteit doordringt hand in hand met wetenschap en technologie. De onderlinge vervlechting van wetenschap, technologie en economie die daarvan het gevolg is, kort aangeduid als het WTE-complex, ontpopt zich spoedig als de belangrijkste motor bij de opbouw van de moderniteit.[5] De belangrijkste ideologische inspiratiebron bij die opbouw en de daarmee gepaard gaande dominantie van de economie als subsysteem ontleent de moderniteit aan twee tegengestelde ideologieën: het klassieke liberalisme en het marxistisch socialisme en alles wat daaruit is voortgekomen.
In Civis Mundi is het neoliberalisme als eigentijdse variant van het klassiek-liberale marktdenken geïnterpreteerd en gekritiseerd als problematische variant van de liberale beschavingstraditie. De kern van die kritiek is de verabsolutering van de economische dimensie van het menselijk bestaan, met andere woorden de materialistische grondslag ervan, die het zoals gezegd gemeen heeft met het marxistisch socialisme. De filosoof Hans Achterhuis, die behoort tot de meest grondige critici van het neoliberalisme, stelt tegelijk dat we niettemin nog steeds blijven denken binnen het denkschema van dat neoliberalisme - dat klopt - en stelt voorts dat hij zelf geen beter alternatief weet te bedenken[6]. Dat klopt ook. Want politiek links verkeert inmiddels in een diepe crisis.
Dat alternatief is er echter wel, zoals in Civis Mundi eerder uiteengezet is. Dat is namelijk het ordoliberalisme ofwel het Rijnlandse model. Dat doet nu opnieuw opgeld, nadat het onder de neoliberale euforie een tijdlang als ‘ouderwets’ was verguisd en ingeruild voor het Angelsaksische model. In Nederland werd nog wel lippendienst bewezen aan het Rijnlandse model, maar door toenemende verstrengeling met de Amerikaanse economie via fusies, samenwerkingsverbanden en gezamenlijke belangen werd het in feite steeds meer verloochend. Het wordt nu opnieuw aangeprezen als een derde weg tussen het socialistische concept van de verzorgingsstaat en het laissez-faire kapitalisme waarvan het neoliberalisme een nieuwe variant is.
Het is een alternatief waarin drie cruciale principes hand in hand gaan, te weten vrijheid, ordening en gemeenschapszin. Het herstelt daarmee de menselijke maat die in het eendimensionale neoliberale maatschappijbeeld (door de verabsolutering van de economische dimensie) teloor is gegaan. [7] Over dit alternatief is in 2011 een uitstekende studie gepubliceerd, waarin dat alles nader uitgewerkt wordt. Het is van de hand van een tweetal bedrijfseconomen, te weten de onlangs overleden hoogleraar economie Piet Moerman en zijn zoon Jurgen Moerman en is getiteld: Huis op orde. Het Rijnlandse ordoliberale perspectief. De functionering van de economische wetenschapsbeoefening wordt daarin ook ter discussie gesteld. Zij verloochent namelijk haar maatschappelijke en gedragswetenschappelijke karakter, zoals elders is dit nummer (onder thema 5.1) nader wordt toegelicht.
Wat een financieel economische crisis lijkt, is in werkelijkheid een morele crisis. Dit is een visie die de laatste jaren herhaaldelijk van verscheidene kanten is geponeerd tegenover dominerende economisch-wetenschappelijke analyses en visies. Het ordoliberalisme is daarop tevens een adequaat antwoord.
[1] Zie F. Rusman, Neoliberalisme - gerelateerde ziekten, NRC Handelsblad, 14 mei 2013
[2] A. Touraine, L’après-socialisme, 1980
[3] R. Dahrendorf, Na de social-democratie, Socialisme en Democratie, juli/augustus 1981. Zie ook M. Broekhuijse, Het einde van de sociaaldemocratie, 2002, p. 283 ev.
[4] Zie Broekhuijse Het einde van de sociaaldemocratie, diss. Universiteit Utrecht 2002
[5] Zie voor een omvattende analyse van de betekenis van het WTE-complex in het moderne beschavingsproces C.W. Rietdijk, The Scientifization of Culture. Thoughts of a physicist on the techno-scientific revolution and the laws of progress, 1994.
[6] Zie het interview met hem in De Pers, 22 april 2001, getiteld: Greed is good
[7] Voor een theoretische fundering van dit model zie W. Röpke, Civitas Humana. Grundfragen der Gesellschafts- und Wirtschaftsreform, 1944