Civis Mundi Digitaal #19
Wim Couwenberg
‘’Met een enorm productieapparaat, met een hoog opgeleid arbeidspotentieel, met een rijkdom die ongeëvenaard is in de geschiedenis, somberen we er niettemin vrolijk op los’’. Zo kijkt anno 2013 een financieel-economische expert naar Nederland. Dat gesomber dateert overigens al vanaf het begin van deze nieuwe eeuw, sinds de dagen van de Fortuyn revolte die de politiek en intellectuele elite van dit land compleet verraste. Hoe kon die revolte zo ineens aanslaan? Nederland was toch een heel tevreden natie met veel vertrouwen in zijn belangrijkste instellingen en geprezen om zijn progressieve instelling? Op wat marginale correcties na leek het, alsof zijn bewoners leefden in de best denkbare wereld. Vergeleken met andere landen in Europa waren Nederlanders toen het meest optimistisch gestemd over hun toekomst in de 21e eeuw.
Met die revolte en de daarop volgende moord op Fortuyn sloeg die euforische stemming echter plotsklaps om in een onvrede met de eigen samenleving en politiek die nog steeds voortduurt en telkens resulteert in nieuwe verassende verkiezingsuitslagen. De snel daaropvolgende moord op Theo van Gogh gooide nog meer olie op het vuur van die onvrede met opmerkelijke uitingen van ontsteltenis van de toenmalige spraakmakende gemeente. Dat Nederland sterk op drift geraakt is en in een staat van verwarring verkeert zoals sinds de Fortuyn revolte van allerlei kanten beweerd is en ook de Vlaamse schrijver Geert van Istendael[1] signaleerde, is op zichzelf juist. Dat Nederland bevangen geraakt zou zijn door een morele paniek[2], ja zelfs in de greep geraakt van een nihilistische wanhoop[3] en een klimaat van angst en hysterie[4]; dat hier na de moord op Theo van Gogh sprake zou zijn van een geheel nieuwe constitutionele situatie, een ‘Ausnahmezustand’ in de zin van de Duitse staatsrechtgeleerde Carl Schmitt, zoals de conservatieve ideoloog B.J. Spruyt[5] betoogde, dat alles lijkt achteraf een nogal overtrokken reactie op bepaalde crisisverschijnselen die nu eenmaal optreden in een periode waarin gevestigde opvattingen en posities en gangbare vanzelfsprekendheden ter discussie en daarmee op de helling raken.
En dat geldt niet minder voor de bewering dat Nederland fundamenteel en voorgoed veranderd zou zijn zoals na de moord op Pim Fortuyn en op Theo van Gogh op de opiniepagina’s van onze dagbladen en voor de tv met veel aplomb verkondigd is, ja dat we nu zouden leven in een stuurloos land waarin we als Nederlanders onherkenbaar geworden zouden zijn.[6] Het lijkt er eerder op dat veel aan de weg timmerende publieke intellectuelen door de turbulentie sinds de Fortuyn-revolte de kluts een beetje kwijtgeraakt waren. Sinds die revolte verkeert Nederland wel in een snelkookpan. Politieke verhoudingen en ijkpunten die sinds lang ideologisch vast verankerd leken, zijn daarin plotsklaps vloeiend geworden en bieden niet langer het nodige houvast. Posities die traditioneel deel uitmaakten van linkse politiek krijgen ineens een rechtse signatuur. En wat voorheen als typisch rechts gold vindt nu weerklank in het links geachte kamp.[7]
Dat Nederland na dit alles als natie zijn onschuld verloren had, zoals in die dagen van allerlei kanten beweerd werd, berustte bovendien op een te idealistisch zelfbeeld. Ons koloniale en daarmee samenhangende slavernijverleden en onze apartheidspolitiek in het voormalige Nederlands-Indië worden dan gemakshalve buiten beeld gelaten. Wat sinds die revolte teloor gegaan is is niet zozeer onze onschuld, maar onze naïviteit als natie, die zich vrij waande van allerlei excessen die men elders waarnam en aan de kaak placht te stellen; onze naïviteit ook als natie die sinds de jaren zestig en zeventig migranten- en vluchtelingenstromen uit sterk verschillende culturen probleemloos in haar midden meende te kunnen opnemen in de verwachting dat dat louter als een verrijking van onze nog pluriformer wordende cultuur te beschouwen viel en dus zonder acht te slaan op de aanpassingsproblemen over en weer en de repercussies in de eigen samenleving die dat met zich mee zou brengen. Ja, het koesteren van enige twijfel aan het rooskleurige verwachtingspatroon van het toenmalig heersende politiek correcte denken werd in de euforie over die nieuwe etnische variant van onze multiculturele traditie zelfs gekritiseerd als kwalijke uiting van cultureel racisme evenals pleidooien voor integratie en inburgering van de snel wassende stroom van allochtonen in ons midden. Voor die naïviteit betalen we nu een stevige prijs in de vorm van een groeiende onderklasse van vaak slecht geïntegreerde allochtonen waaronder veel allochtone probleemjongeren die zich van Nederlandse normen en waarden weinig of niets aantrekken.
Wat sinds de Fortuyn-revolte aangetast, althans sterk getemperd is, is ook de morele arrogantie en zelfgenoegzaamheid - een typisch Nederlandse uiting van moreel getoonzet nationalisme - die sinds de jaren zestig van linkse zijde sterk aangewakkerd was met onze morele gidsland-verbeelding als uitvloeisel. Dit soort kritiek wordt wel afgedaan als Holland-bashing, van oudsher een nationale karaktertrek, die de laatste jaren records aan zelfhaat gebroken zou hebben.[8] Het is niettemin een kritiek die alleszins terzake is.
Op tal van terreinen is er sprake van een crisis rond woord en beeld. Representeren ze nog iets? Hebben ze ons nog iets te zeggen of is het gebakken lucht? Die representatiecrisis zien we niet alleen op het terrein van de religie, de kunst en de media, maar ook op dat van de (partij)politiek[9]. Gaat het daar nog over iets reëels of wordt met allerlei ongrijpbaar geworden clichés uit het voorbije ideologische tijdperk een politiek schimmenspel opgevoerd ter instandhouding van de status-quo?
Kwetsbaar en onzeker
Meer dan voorheen dringt tot het bewustzijn door dat Nederland in de snel veranderende context waarin het zich nu als staats- en cultuurnatie bevindt, een kwetsbare en daardoor makkelijk te intimideren natie geworden is die onzeker haar weg zoekt naar een nieuw evenwicht en een nieuw toekomstperspectief. Die kwetsbaarheid uit zich ook in allerlei maatschappelijke symptomen die met het huidige neoliberale geestesklimaat te maken hebben. De eerder geciteerde publicist Bas Heijne schreef er onlangs het volgende over:
‘’Jarenlang dachten we dat alle kwalen van de samenleving op de politiek terug te voeren waren. Terwijl het opgehitste volk tierde over Haagse zakkenvullers, werd het ongemerkt uitgekleed door de hoeders van de nieuwe economische orde - commerciële omroepen met sponsors, belspelletjes en opzichtige sluikreclames, banken met hun rommelproducten, en de populaire sport, die eerst werd aangetast door een allesoverheersende commercie en vervolgens - logisch gevolg - door corruptie. Terwijl iedereen zich het hoofd brak over het democratisch tekort, werd de burger/consument moeiteloos tot object van eindeloze commerciële manipulatie gemaakt... En ironie: juist wanneer de politieke klasse het ongeremde marktdenken omhelsde, werd ze door massa’s burgers toegejuicht. Wat zich aftekent is een mentaliteit van geïnstitutionaliseerde zwendel. Oplichters zijn van alle tijden, georganiseerde criminaliteit eveneens, maar je zult lang moeten zoeken naar zwendel die gedragen wordt door een geloof, de morele overtuiging dat die zwendel in dienst staat van een goede zaak, een hoger doel.’’[10]
Een onzekere en vaak tegenstrijdige indruk maakt ook de wijze waarop de Nederlandse politiek en hand hiermee het overheidsapparaat opereert bij het sturen van de samenleving in de gewenste richting: sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw onder invloed van opkomend neoliberalisme enerzijds continu strevend naar deregulering, terugdringing van overheidsbemoeienis en afslanking van het overheidsapparaat met verlaging van regeldruk sinds het kabinet Kok I 1994 als regeringsprioriteit; maar anderzijds toenemende regeldruk een groeiend overheidsapparaat en een versterking van de staatsmacht, niet alleen door ingrijpende economische interventies sinds de kredietcrisis van 2008 maar ook door een forsere aanpak van de criminaliteit die in de praktijk wel averechts uitpakt in deze zin dat slechts 1,8% van de aangiften tot een veroordeling leidt, 16% van de opgelegde vrijheidsstraffen en 14% van de boetevonnissen door executie verjaring, niet ten uitvoer gelegd respectievelijke geïnd worden.
En sinds 9/11 wordt die staatsmacht tevens versterkt door het antiterrorismebeleid en alle maatregelen ter bescherming van de nationale en internationale veiligheid die sindsdien genomen worden als uitvloeisel van het voorzorgbeginsel.[11] Meer nog dan voorheen wordt dit beginsel de laatste tijd ook gecultiveerd om preventief optreden tegen allerlei vormen van ongezond en afwijkend gedrag en problemen met de opvoeding te legitimeren. De zogenaamde ‘achter de deur’ projecten, waarbij overheidsinstanties nagaan hoe burgers - in de regel kansarme bewoners van probleemwijken - in feite leven en zonodig hulp bieden, is in grote Nederlandse steden de laatste tijd explosief gestegen. Op steeds meer beleidsterreinen is de staat weer bijzonder actief in het controleren en reguleren van het gedrag van burgers.
In de sterk op preventie gerichte staat herleeft min of meer het idee van de maakbaarheid van de goede samenleving zoals die eerder gestalte kreeg in de verzorgingsstaat, zij het niet tot ieders genoegen blijkens de kritiek die die preventieve bemoeienis oproept[12].
Wie zijn we eigenlijk en waar willen we heen als natie?
Die onzekerheid weerspiegelt zich ook in hernieuwde discussie over de vraag wie en wat we als Nederlandse natie zijn en hand in hand hiermee in een reveil van defensief nationalisme. Het is een vraag die door toonaangevende elites van de jaren zestig-generatie jarenlang als irrelevant terzijde geschoven is. Nu we van allochtonen verlangen dat zij zich in onze samenleving en cultuur integreren is dat echter een vraag die we niet langer ontlopen kunnen. Om onze omgang met nieuwkomers tot een succes te maken, hebben we een breed gedeelde trots nodig over wat ons bindt, een hernieuwde en herkenbare Nederlandse identiteit, betoogde toenmalig D66-minister L.J. Brinkhorst in 2005 in een toespraak die hij aan de Universiteit Leiden hield bij de opening van het academische jaar aldaar.[13] In voorgaande jaren was er van D66-zijde weinig of geen interesse voor zoiets voorbijgestreefds als een herkenbare Nederlandse identiteit, ja, werd die interesse met dédain bejegend. Maar ook in die kring komt men daar nu schoorvoetend op terug.[14] Ook in de PvdA is men in deze kwestie omgegaan, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het pleidooi in 2005 van Wouter Bos[15] als toenmalig PvdA-leider voor herstel van onze nationale trots en lotsverbondenheid, ja voor het cultiveren van ‘de Nederlandse droom’. Dat was nog niet zo lang geleden vloeken in de linkse kerk, maar in dat jaar geheel in lijn met een kenterende tijdgeest.
De huidige onzekerheid wordt bovendien gevoed door het verval sinds het einde van de Koude Oorlog van de oude ideologisch gelegitimeerde politiek en het steeds meer op drift raken van het electoraat, dat daarvan een saillant teken is. De vaste partijaanhang is in Nederland al geslonken tot zo’n 8 à 10% van de kiezers. Dat springt electoraal het meest in het oog bij een eens dominerende partij als het CDA.
Had in 2000 slechts 5 procent van de Nederlanders helemaal geen vertrouwen meer in hun volksvertegenwoordiging, in 2005 was dat opgelopen tot 20 procent. En liefst 45 procent had niet zo veel vertrouwen meer.[16] Dat is sindsdien alleen maar toegenomen. In snel tempo is Nederland bezig te veranderen van een high-trust society in een low-trust society. Dat gebrek aan vertrouwen uit zich in allerlei maatschappelijke relaties, maar spitst zich vooral toe op de relatie tussen politieke elites en burgers en heeft ongetwijfeld te maken met de doorwerking van processen van ontideologisering/ontzuiling en individualisering sinds de jaren zestig.
De onzekerheid over de positie van Nederland als staats- en cultuurnatie trad opnieuw scherp aan het licht bij het referendum over het ontwerpverdrag tot vaststelling van een Europese Grondwet. Dat dat referendum resulteerde in een volstrekte afwijzing van dat verdrag, is in het licht van een groeiend defensief staatsnationalisme niet verwonderlijk, al had de gevestigde politiek daar helemaal niet op gerekend. Dat bracht opnieuw de vertrouwenscrisis tussen die politiek en het volk aan de basis aan het licht, die in de Fortuyn-revolte van 2002 al op pijnlijke wijze aan de dag getreden was. Het referendum was niettemin in zoverre een succes dat daarmee ineens grote publieke belangstelling voor Europa opvlamde. De politiek interpreteerde dat aanvankelijk als het grote winstpunt. De uitslag ervan had echter tot gevolg dat de beduchtheid van de gevestigde politiek voor een directe volksraadpleging nog groter is geworden en dat het gesprek met de burger over Europa spoedig weer stilgevallen is. Onthullend voor de juist gesignaleerde onzekerheid was het bittere commentaar op de uitslag van dat referendum van de journalist en CDA politicus J. Schinkelshoek. Het idealistische Nederlandse zelfbeeld werd daarin onbarmhartig neergesabeld. Nederland, aldus deze ontgoochelde christendemocraat, blijkt gewoon een benepen, eigenwijs, argwanend en naar binnen gekeerd land te zijn. Het enthousiasme voor Europese integratie dat we aanvankelijk koesterden, werd vooral ingegeven door simpel winstbejag. Op het CDA na was de Nederlandse politiek steeds eurosceptisch. We zijn helemaal niet zo’n ruimdenkend, nuchter en gematigd volk als we denken. Met de vraag: "Ben ik echt Nederlander?", eindigde dit onthullende christendemocratisch commentaar op de Nederlandse afwijzing van de Europese Grondwet.[17] Onthullend was ook het uitblijven van enigerlei kritische reactie daarop.
Nederland kan, zo stelde de juist genoemde CDA-politicus, wat de houding ten opzichte van Europa betreft een voorbeeld nemen aan het kleine Luxemburg. Dat slaagt erin een authentieke Europese gezindheid te verenigen met het probleemloos koesteren van de eigen culturele identiteit. De landstaal, sinds 1984 officieel als nationale taal erkend, vormt daarvan een onschatbaar rijk element, verklaarde de Luxemburgse premier Juncker.[18] Een uiting van taalfierheid waar leidinggevende politici in Nederland zelden of nooit op betrapt worden evenmin trouwens als veel Nederlandse cultuurdragers.
Burgerforum EU: achterhaald staatsnationalisme
Eurosceptici van links en rechts hebben zich inmiddels verenigd in een Burgerforum EU dat ijvert voor referenda bij elke overdracht van bevoegdheden aan de EU. Zij delen daarmee een achterhaald staatsnationalisme, dus het primaat van nationale soevereiniteit, loyaliteit en belangen in internationale betrekkingen, dat voorheen kenmerkend geacht werd voor extreem rechts (eigen volk eerst). De in Europees verband zo gekoesterde nationale soevereiniteit wordt overigens al jarenlang steeds meer uitgehold door de onzichtbare machten van de mondiaal opererende financiële sector. De beste manier om zich daartegen te verweren is juist een sterk verenigd Europa.
De onzekerheid als natie uit zich in dit geval in een krampachtig vasthouden aan oude, maar nu kwetsbaar geworden nationale verworvenheden en daarmee in een groeiend conservatisme. Van prudent progressief zoals dit land sinds de jaren ’60 trots genoemd werd is het geruisloos afgegleden in een steeds conservatiever wordende natie.
Onverkorte handhaving van soevereiniteit staat al sinds jaren haaks op de snel groeiende internationale interdependentie. Veel theoretici van het volkenrecht en van internationale betrekkingen hebben het soevereiniteitsbegrip met het oog daarop als een verouderd uitgangspunt bestempeld dat daarom het best uit de volkenrechtelijke en politieke theorie gebannen kan worden en zeker niet meer als een kernbegrip daarin te beschouwen valt. De kloof tussen traditionele symbolen van de soevereiniteit en de praktische betekenis ervan wordt met de dag groter, stelde b.v. de rechtstheoreticus W. Friedmann in 1972 al ter illustratie van een reeks van grote veranderingen in de rechtsontwikkeling.[19]
Kloof tussen Islam en heersende seculariteit
De onzekerheid over de positie van Nederland als staats- en cultuurnatie is de laatste jaren nog verscherpt door het groeiende besef van de kloof die er gaapt tussen enerzijds onze sinds de jaren zestig vergaand geseculariseerde en geëmancipeerde samenleving en anderzijds een snel uitdijende etnische minderheid van islamitische signatuur in ons midden die uitingsvrijheid opeist voor een geloofspraktijk die sterk afwijkt van de heersende seculariteit. Die onzekerheid wordt nog meer gevoed door de confrontatie met extremistische en terroristische uitingen van die geloofspraktijk, die het meest schokkend in de moord op Van Gogh aan de dag getreden zijn. Hoe daarop het meest adequaat te reageren is een vraag, die Nederland eveneens terugwerpt op zijn identiteit als natie. We moeten de confrontatie met die fundamentalistische Islamitische geloofspraktijk niet uit de weg gaan zoals een sterk op de Verlichting georiënteerde seculiere stroming wil en dus niet terugdeinzen voor stevige godsdienst - i.c. islamkritiek[20]. Maar dergelijke kritiek, eens deel uitmakend van een linkse denkrichting, wordt nu als islamofobie in de ban gedaan en als extreemrechts veroordeelt.
[1] Zie G. van Istendael, Mijn Nederland, 2005
[2] Zie o.a. F. Buijs, Waarom het islamitisch extremisme tot introspectie dwingt, Socialisme en Democratie, 1/2, 2005
[3] Zie B. Heijne, Lage landen, NRC Handelsblad, 12 maart 2005
[4] Zie G. Mak, Gedoemd tot kwetsbaarheid, 2005; En het interview met toenmalig Groen Links fractieleider F. Halsema in NRC Handelsblad, 12 maart 2005
[5] B.J. Spruyt, Conservatieve identiteit tegen linkse uitverkoop, in: Hoe nu verder?, 2005
[6] Zie A. Ramdas, Nederland op scherp, NRC Handelsblad, 9 mei 2005; en P. van Os, Nederland op scherp: buitenlandse beschouwingen over een stuurloos land, 2005
[7] H.J. Schoo, Een bitter mensbeeld, 2004, p. 20; S.W. Couwenberg, Tijdsein, Civis Mundi Jaarboek 2011, p. 110.
[8] Zie o.a. B. Heijne, Moord en Brand, essay in: Maandblad NRC Handelsblad, 2005; idem Het verloren land opmerkingen over Nederland, 2003.
[9] Zie I. Bulhof en R. van Riessen (red.), Als woorden niets meer zeggen..., 1995; en I. Bulhof en R. Welten (red.), Verloren presenties. Over de representatiecrisis in religie, kunst, media en politiek, 1996.
[10] Bas Heijne. Zwendel. NRC-weekend 9 maart 2013.
[11] Zie WRR-Rapport, Onzekere Veiligheid, 2008. In dat rapport pleit de WRR voor het opnemen van het voorzorgbeginsel zowel in de grondwet als in het burgerlijk wetboek en de bestuurswetgeving.
[12] Zie P. Frissen, De preventieve staat: waarom de droom van de gelijke samenleving een nachtmerrie is, in F. Ankersmit en L. Klinkers (red.), De tien plagen van de staat, 2007 p 154 e.v.. Zie ook R. Pieterman, De voorzorgcultuur, 2008
[13] L.J. Brinkhorst, Naar een nieuwe Nederlandse trots, NRC Handelsblad, 5 september 2005
[14] Zie Liberalisme en Identiteit, Themanummer Idee, 3, 2011.
[15] Zie W. Bos, Dat land kan zoveel beter, 2005, passim
[16] Dat blijkt uit een onderzoek van De Nederlandse Bank en de Universiteit van Tilburg in 2005
[17] Zie J. Schinkelshoek, Het Nee tegen de Europese Grondwet. Het einde van een mythe, CDV, zomer 2005 pp. 10-11
[18] Ontleend aan Mededelingen Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs, 4, 2005
[19] Zie W. Friedman, Law in a changing society, 1972, p. 443.
[20] Zie voor een grondige studie van het islamisme als nieuwe ideologische bedreiging en uitdaging en daarover gevoerde discussie Paul Cliteur, Het monotheïstisch dilemma, 2012.