Civis Mundi Digitaal #20
Bespreking van: L. Degadt, M. De Metsenaere, M. De Vlieger, R. Janssens, A. Maress en C. Van Wynsberghe (Red.) De Internationalisering van de Vlaamse Rand rond Brussel Academic and Scientific Publishers ASP, Brussel, 267 pp. 2012
En bespreking van: Eric Corijn ( Red.) Waarheen met Brussel ? Visies voor de Belgische en Europese hoofdstad. Stadsschriften VUB Press, ASP, Brussel 222 pp. 2013
Rik Gysels*
I Naar een drietalige hoofdstad van Europa?
Bespreking van: L. Degadt, M. De Metsenaere, M. De Vlieger, R. Janssens, A. Maress en C. Van Wynsberghe (Red.) De Internationalisering van de Vlaamse Rand rond Brussel Academic and Scientific Publishers ASP, Brussel, 267 pp. 2012
Volgens de Belgische taalwetten (1930-1963) vormt Brussel met zijn 19 randgemeenten een tweetalig eiland, zuidelijk gelegen in het Vlaamse grondgebied, op luttele kilometers van de taalgrens. Men doet alsof er 50% Nederlandstaligen en 50% Franstaligen wonen, zoals men doet alsof er in België 50% Nederlandstaligen en 50% Franstaligen wonen. In werkelijkheid is er een minderheid van krap 100.000 Vlamingen op ruim één miljoen ingezetenen in de Brusselse agglomeratie, die evenveel rechten krijgt als de Franstaligen. Dit als compensatie voor het feit dat in het hele land krap 40% Walen en Franstaligen evenveel rechten krijgen als ruim 60% Vlamingen. Dat is het fameuze, beroemde of beruchte Belgische "communautair compromis".
De Brusselse grootstad barst echter zoals alle grootsteden voortdurend uit haar voegen. In 1963 werden zes Vlaamse randgemeenten met "taalfaciliteiten" opgezadeld, dit wil zeggen in plaats van in het Nederlands geadministreerd te worden, kregen de steeds talrijker Franstalige inwijkelingen aldaar het recht om in het Frans bediend te worden. Daarmee werd er een socio-linguïstisch proces in gang gezet, waarbij de Franstaligen steeds meer "rechten" opeisen, leidend tot een feitelijke tweetaligheid in de gemeentelijke bestuursorganen en openbare diensten, vervolgens tot een feitelijk discrimineren of negeren van de nog overgebleven Nederlandstaligen aldaar. Niet de inwijkelingen, maar de autochtonen moeten zich aanpassen, zich "assimileren" met de nieuwkomers, althans in de heersende, meestal behoorlijk arrogante Franstalige optiek.
Onnodig hierbij te vermelden dat de Vlamingen het uitdijen van de Brusselse "olievlek" met lede ogen aanzien, want onvermijdelijk zijn de inwoners van de wat verder van de stad gelegen Vlaamse randgemeenten nu ook aan de beurt om eenzelfde lot te ondergaan als die van de faciliteitengemeenten voordien.
Maar is dat wel zo ? De migratiegolven van de nieuwe inwoners in de Vlaamse randgemeenten zijn in de eerste twee decennia van de 21ste eeuw betekenisvol veranderd in aard en omvang. De nieuwkomers bestaan niet meer zoals voorheen, uit voornamelijk Franstalige Brusselaars die de stad ontvluchten, maar uit een uiterst gevarieerd mengelmoes van sociologisch en taalkundig diverse groepen. Enerzijds zijn er de aanzienlijke groepen Turken en de Arabisch sprekende Maghrebijnen, naast de eveneens talrijke Congolezen en andere zwarten van Afrikaanse origine. Ze zijn meestal arm, zoeken dus goedkoop onderdak en hebben neiging tot samenhokken. Eveneens niet rijk zijn de Oost-Europeanen, die liever niet samenhokken, tenminste niet trans-nationaal, en die dus liever individueel een optrekje zoeken.
Wel rijk zijn de Europese "expats", werknemers bij de EU-instellingen, die Brussel als Europese hoofdstad koestert. Voor velen van hen is Engels hun eerste of tweede taal en zij zullen, graag of tegen hun zin, zo spoedig mogelijk Frans leren, de lingua franca van de stad. Pikant detail : steeds meer gefortuneerde inwijkelingen sturen hun kinderen naar een Vlaamse ( = Brusselse, Nederlandstalige ) school, vanwege de betere reputatie van die scholen. Trouwens, de kinderen leren daar ook heel behoorlijk Frans.
Over deze ontwikkeling gaat De Internationalisering van de Vlaamse Rand rond Brussel. In een inleiding wordt het omgaan met taaldiversiteit getoetst aan de Europese dynamiek. De suburbanisatie manifesteert zich in nieuwe vormen en zo gaat in het taalgebruik de internationalisering de verfransing verdringen.
De taalkennis en integratie van de "expats" wordt onder de loupe genomen, de lokale integratie en de politieke integratie komen insgelijks in de kijker, waarbij de impact van door de overheid georganiseerde taalcursussen Nederlands van grote waarde blijkt. Meer in het bijzonder wordt aandacht besteed aan een Nederlandstalige leerlingenpopulatie in het basisonderwijs.
Een leuk intermezzo, maar nog meer leerzaam dan leuk, vormt een vergelijking met het officieel taalbeleid van Catalonië, waar men de mondelinge communicatie in het Catalaans en de houding tegenover de taal wil verbeteren. Als vanzelf gaat de aandacht dan naar een nog breder perspectief, een algemene kijk op de situatie van autochtone taalminderheden in Europa. Dichter bij huis kan in deze context bijvoorbeeld in Luxemburg veel opgestoken worden over de feitelijke gevolgen van een bepaald taalbeleid.
Tenslotte komt ook de invloed van het bedrijfsleven en de relatie tussen de lokale economie en de internationalisering voor het voetlicht. Uiteindelijk trekt Philippe Van Parijs de onontwijkbare conclusies over taalkundige territorialiteit en de taalkundige toekomst van België. Omdat het land een Siamese tweeling is met één hoofd en de facto territoriaal onscheidbaar, behelst die toekomst ofwel een groot Brussel, ofwel een sterk België. En omdat de Vlaamse Rand de natuurlijke overlooptank is voor de expats, ongeacht of ze arm of rijk zijn, pleit Van Parijs onverholen voor een administratief consequent doorgedreven drietalige hoofdstad van Europa.
II Uitnodiging tot debat over de toekomst van Brussel
Bespreking van: Eric Corijn ( Red.) Waarheen met Brussel ? Visies voor de Belgische en Europese hoofdstad. Stadsschriften VUB Press, ASP, Brussel 222 pp. 2013
Het boek is ingedeeld in zes hoofdstukken met de eerder lapidair geformuleerde titels Verdichten, Verduurzamen, Ondernemen, Verbeelden, Integreren, Plannen. De bundel is een uitnodiging tot debat en gaat uit van de algemeen voelbare intentie dat Brussel "een nieuwe dynamiek" nodig heeft. Daaronder verstaat men een dynamiek, die eindelijk op een of andere manier afstand neemt van de historisch gegroeide structuren, die de grootstedelijke functies regelen en beheersen, maar steeds vaker ook belemmeren en elkaars doelstellingen doorkruisen : de stad met haar wijken, de negentien gemeenten, het Brussels Gewest en de Vlaamse randgemeenten. Deze laatste behoren niet tot het Gewest, maar zijn wel organisch sterk verbonden met het reilen en zeilen van het leven in de ruimtelijk nabije grote stad.
Verdichten is aldus een woord waarmee Jean de Salle resoluut de knuppel in het hoenderhok gooit door in verband met de aard van de Brusselse structuur meteen man en paard te noemen. Vooreerst onderscheidt hij een interne of endogene schaal van 118 stadswijken en gemeenten, naast nieuwe, gemengde, multicentrische ontwikkelingspolen. Samen vormen ze een stadsgewest in een meervoudige hoofdstad.
Daarnaast bestaat de externe of exogene schaal uit drie pijlers :
-- het sociaal-economische hinterland in het kader van een grootstedelijke structuur, een "stadsterritorium", dat men Brussel-grootstad of grootstedelijk gewest kan noemen ;
-- een stedennet binnen een polycentrische stedelijke ruimte, die de ambitie heeft een grote Europese "pool" te worden in Noordwest-Europa ;
-- een uitstraling als hoofdstad van Europa, met erkenning als Europese en internationale stad.
In cijfers uitgedrukt : de polycentrische ruimte omvat de vier grootsteden Antwerpen, Gent, Brussel en Charleroi, en zes kleinere steden : Sint-Niklaas, Mechelen, Leuven, Namen, La Louvière en Bergen, alles bij elkaar een stadsbevolking van plus minus 2.450.000 mensen.
Pierre Vanderstraeten gaat onder "verduurzamen" na wat de ecologische voetafdruk zal zijn bij de verdere ontwikkeling van zo’n polycentrische ruimte ; Christian Van der Motten behandelt de materie die doorgaans als de tegenpool van de duurzaamheid beschouwd wordt : de economie, echter wel onder de titel "Voor een sociaal inclusieve gewestelijke economische ontwikkeling".
Jean-Louis Genard pleit vervolgens voor "een ambitieuze Verbeelding" bij het te lijf gaan van de oude, vastgeroeste structuren, die de gewenste vooruitgang in de weg staan. Hij ontwikkelt daarbij elf normatieve scenario’s.
Dat Brussel sociaal-ruimtelijk sterk gefragmenteerd is, zal als dusdanig nog niet bij veel mensen opgekomen zijn. Toch is dit zo, als men wat nauwer toekijkt, ziet men inderdaad dat dit ruimtelijk opgaat voor de Zennevallei en daarbuiten ; voor de taalsplitsingen en de politiek-administratieve onderverdelingen, en last but not least is er ook een bijzondere vorm van fragmentatie binnen de elites van de stad. Christian Kesteloot brengt dit alles te berde en voert ons aldus naar het "governance" vraagstuk, dat van de politieke organisatie en het beheer van de stad.
Aan het slot van het boek neemt Eric Corijn "Plan en Planningsproces als maatschappelijke Hefboom" voor zijn rekening. De titel doet de inhoud alle eer aan : de auteur, die bioloog is van opleiding, behandelt als een volbloed planoloog achtereenvolgens "een stadscentrum voor een kleine wereldstad", speelt in op de polycentrische ontwikkeling en wil het stedelijk weefsel "opladen" met duurzame wijkontwikkeling.
Corijn wil namelijk het Gewestelijk plan voor Duurzame Wijkontwikkeling (GPDO) gebruiken als hefboom in de metropolitane ontwikkeling. Hij ziet Brussel visionair als een "rasterstad", waarbij het erom gaat de planologie niet te laten opsluiten in projectgebieden, die naar binnen toe worden ontwikkeld, zonder het altijd ook te hebben over de wisselwerking met het buitengebied, en dat op alle schaalniveaus.
Het meest opvallende van Waarheen Brussel ? tenslotte is het feit dat Corijn met geen woord rept over over de taalzorgen, waarmee de Belgische hoofdstad traditioneel en continu geplaagd zit. Hij doet dit niet in zijn afzonderlijke afsluitende planologische bijdrage, maar de taalkwestie is ook in het hele boek, waarvan hij het hoofdredacteurschap waargenomen heeft, niet te vinden.
De Vlamingen die terecht vinden dat hun Nederlandse taal en cultuur verdienen om in hun eigen land beschermd en verdedigd te worden tegen de niet aflatende opmars van twee wereldtalen, een standpunt dat eerlijk bijgetreden wordt door de francofone Van Parijs, zouden er goed aan doen zich de strategie aan te meten die de Vlaming Corijn hanteert. Dat betekent dat zij zich zouden moeten concentreren op wat nu gebeurt en wat onafwendbaar gaat gebeuren, in plaats van zich hardnekkig vast te bijten in een bij voorbaat verloren achterhoedegevecht dat gevoerd wordt op een territoriale linie, die gebaseerd is op middeleeuwse gemeentegrenzen.
Terwijl zij daar hun kruit verschieten op een overjarig kleinschalig territoriumrestant, bovendien gefragmenteerd, wordt in de wijde Vlaams-Brabantse omgeving en tot over de provinciegrenzen van Antwerpen en Oost-Vlaanderen heen, bij de spoorwegen het Gewestelijk Express Net (GEN) gerealiseerd, dat rechtstreekse snelle treinverbindingen zal brengen van Brussel naar Leuven, Mechelen, Dendermonde, Aalst, Zottegem en Geraardsbergen, maar ook naar het Waals-Brabantse ’s Gravenbrakel, Nijvel, Villers-la-Ville, Ottignies-Louvain-la-Neuve en Waver. Daarmee wordt de polycentrische stedelijke ruimte zonder meer een tastbaar feit en doet de gewenste Brusselse drietalige realiteit haar niet te stuiten intrede, allicht eerst schoorvoetend, maar weldra meer en meer vanzelfsprekend.
De vraag of het Nederlands zal kunnen blijven opboksen tegen zijn twee grote concurrenten krijgt nu een heel andere dimensie. Philippe Van Parijs, die als zeldzame francofoon het Nederlands in het Vlaams territorium een goed hart toedraagt, op grond van het rechtvaardigheidsbeginsel en van de elementaire democratische regels, is er niet gerust in. Misschien is met het oog op een soepele regeling van zulke materies, een toezichtsorgaan van internationale experts wel wenselijk, verzucht hij ergens, een denkbeeld van Maskens citerend (p.189).
Toch jammer dat onze politici de Benelux zo hebben laten verschrompelen tot een futloos orgaan, kunnen wij alleen maar bitter vaststellen. Een drietalige, op termijn misschien zelfs viertalige samenleving, onder de vleugels van een statenbond, internationaal dus maar toch in eigen huis, ware dat niet de gedroomde belichaming van een fundamentele bouwsteen voor een werkelijk verenigd Europa ?
Algemene eindconclusie na lezing van de voorgaande orgelpuntzin : al wie betrokken is bij en / of bekommerd is om de Vlaamse emancipatie, de Belgische staatsproblematiek, de Groot-Nederlandse samenwerking en de Europese eenwording, zou met aandacht deze twee bundels.
moeten doornemen. Ze beschrijven het proces dat in een eenparig versnelde beweging, op middellange maar mogelijk al op korte termijn, leidt tot de verwachte West-Europese groeipool, die allicht al in een onwaarschijnlijk nabije toekomst mede zijn stempel op het verdere wereldgebeuren zal drukken.
*Prof. dr. H. Gysels is emeritus hoogleraar biologie en ecologie aan de Universiteit van Gent en één van de oprichters van het Comité Nieuwe Benelux