Civis Mundi Digitaal #20
Bespreking van: Paul Lucardie en Gerrit Voerman, Populisten in de polder. Uitgever: Boom, Amsterdam 2012
Bert snel
Bespreking van: Paul Lucardie en Gerrit Voerman, Populisten in de polder. Uitgever: Boom, Amsterdam 2012
Prijs: 18,50. 237 bladzijden. ISBN 9789461057044.
Inleiding
Populisten in de polder is een goed gedocumenteerd boek dat verre blijft van speculatie. Ineen tijd dat commentatoren zich verlustigen in allerlei nergens anders dan op de eigen fantasie berustende als-dan-verhalen is dit boek een verademing. Niet alleen hebben Lucardie en Voerman een groot hiaat in de literatuur opgevuld door het verschijnsel populisme ondanks het ontbreken van een eenduidige definitie onder wetenschappers door eenvoudig weg te constateren dat er een vrij grote mate van overeenstemming onder politicologen en historici bestaat over de kern van het populisme. De kloof tussen het als betrekkelijk homogeen beschouwde volk en de zelfzuchtige en corrupte elite staat centraal (p.16). Ze onderkennen wel dat er in de literatuur nog tal van andere kenmerken voorkomen waarover meer onenigheid bestaat en/of die niet bij alle populistische partijen en politici voorkomen, waartoe ook stijlelementen als een bepaald taalgebruik en optredens in het openbaar zouden kunnen worden gerekend.
Over de definitie
Lucardie en Voerman definiëren het populisme niet zo strak dat er te weinig partijen en politici onder de definitie zouden vallen en ook niet zo ruim dat bijna alle partijen er wel in een of meer opzichten in zouden passen. De kern van hun populismedefinitie luidt:
Een dunne ideologie of wereldbeschouwing waarin de kloof tussen volk en elite centraal staat, en waarin het volk als betrekkelijk homogeen wordt gezien - vaak, maar lang niet altijd ook als een etnisch of cultureel zuivere eenheid - en de elite wordt verdacht van het zelfzuchtig en corrupt najagen van eigen belangen.
Zij voegen daar ook een morele dimensie aan toe. Het volk is ethisch zuiver en eerlijk, zij het soms naïef; de elite is oneerlijk, zo niet botweg corrupt; zij verhult immers dat ze haar eigen belangen nastreeft, terwijl ze pretendeert het algemeen belang te dienen.
Populisme is voor Lucardie en Voerman dus meer dan een stijl. Essentieel is ook dat populisten beleidsvoorstellen formuleren om de kloof tussen volk en elite te dichten via mechanismen van de directe democratie, zoals referenda of terugroepmogelijkheden (recall). Vaak, maar niet altijd, kent het populisme ook een charismatische leider à la Fortuyn, die op quasi-religieuze wijze de wil van het volk zegt te belichamen.
Lucardie en Voerman menen dat er ondanks het ontbreken van een eenduidige definitie een vrij grote mate van overeenstemming onder politicologen en historici bestaat over de kern van het populisme. De kloof tussen het als betrekkelijk homogeen beschouwde volk en de zelfzuchtige en corrupte elite staat meestal centraal (p. 16 ). Zij onderkennen, dat er in de literatuur nog tal van andere kenmerken voorkomen waarover meer onenigheid bestaat en die ook niet bij alle populistische partijen en politici voorkomen, waartoe ook stijlelementen als een bepaald taalgebruik kunnen worden gerekend (p. 17).[1]
Over democratische radicalen
Door het ene homogene blok, het zuivere volk, tegenover het andere homogene blok van de geperverteerde en perverterende elite te plaatsen vallen bij Lucardie en Voerman partijen als D66 - toen nog mét apostrof - en andere democratische radicalen buiten de definitie. Dat geldt volgens de auteurs dus ook voor de bij Groen Links, anti-globalisten en ander buitenparlementaire bewegingen van de jaren zestig aan te treffen radicalen. D’66 was weliswaar ‘democratisch radicaal’, omdat ze wel meer volksinvloed wenste, maar zij had het altijd over ‘burgers’ met verschillende belangen in plaats van over één volk. Hetzelfde geldt ook voor de historisch eerste Nederlandse figuur die populistische elementen vertoonde: de zo door Pim Fortuyn bewonderde schrijver van Aan het volk van Nederland (1781), Baron Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Hij riep op tot meer burgerinvloed, en instigeerde de Patriottentijd. [2]
Essentialisme versus postmodernisme
Tegenover wetenschappers als Lucardie en Voerman die op zoek zijn naar de essentie (een of meer kern- of centrale elementen) van ‘populisme’ staan de poststructuralisten die ‘populisme’ als niet meer zien dan een geheel van stijlfiguren en sentimenten die zich aan verschillende ideologieën kunnen vastklinken. Naar dé definitie van ‘populisme’ zoeken, vinden zij een tamelijk vruchteloze exercitie, simpelweg zoals zij beweren omdat ‘het populisme in pure vorm niet bestaat’. Om vergelijkbare redenen vinden zij de discussie over de normatieve evaluatie van het ‘populisme’ weinig zinvol.[3]
Populistische sentimenten kunnen overal optreden waar een aversie tegen een elite ontstaat, men zich identificeert met ‘gewone mensen’ en vertrouwt op hun kennis en kunde. En wanneer er emotionele verbondenheid is met een - in essentie puur en mooi maar door buitenstaanders bedreigd - heartland. Zo bezien, kunnen populistische stijlfiguren en sentimenten zich op verschillende plekken en in verschillende combinaties manifesteren, ook buiten de politiek. Men zou bij wijze van spreken Wiegel een populist avant la lettre kunnen noemen, aangezien hij elke taktiek ervan al meer dan dertig jaar lang in de praktijk bracht zonder er ooit mee te worden vereenzelvigd.
Wanneer populistische stijlfiguren - sentimenten - ook in andere situaties dan alleen bij politieke partijen voorkomen, dan wordt het begrip ‘populisme’ wel heel erg vloeibaar. Deze poststructurele, zo men wil postmoderne, sociologische visie loopt onvermijdelijk uit op anti-essentialisme.[4]
Maar ook dan kan alleen empirisch onderzoek uitwijzen of, hoe, wanneer en in welke mate dit gebeurt. Maar essentialisten zullen niet zo gauw beweren dat iedereen zich onder bepaalde omstandigheden populistisch kan gedragen. Of het nu gaat om een actie van werknemers tegen de sluiting van ‘hun’ fabriek of om een acteur of tv-presentator die er alles aandoet om zijn status als bekende Nederlander in stand te houden als ware zij of hij een politicus die hunkert naar de aandacht van de kiezer.
Het Nederlands populisme
Lucardie en Voerman maken aannemelijk dat er tussen 1780 en 1990 geen Nederlands populisme bestond. Janmaats Centrumdemocraten waren weliswaar populistisch, maar bij hen was het nog fragmentarisch en ondergeschikt aan het nationalisme. Sowieso komt het populisme, in Nederland en elders, in een pure vorm nauwelijks voor. Meestal voegen populistische partijen elementen toe uit andere ideologieën. Zo wijzen ook Lucardie en Voerman erop dat de LPF en de PVV hun populisme - de een wat minder en de ander wat meer - ‘mengden met nationalistische en liberale elementen’. Ook constateren zij dat bij de eerste werkelijk populistische Nederlandse partij, de SP van de jaren negentig, een ideologische samensmelting met het socialisme waarneembaar was. Maar ook dat analoog aan haar toenemende wens tot meebesturen de SP het populisme en het ‘stem tegen’ de laatste jaren steeds meer is gaan loslaten.
In Nederland begint het populisme zich sinds 2000 nadrukkelijk te manifesteren met de opkomst van Pim Fortuyn, om na zijn dood niet te verdwijnen gezien de ‘overname’ van veel van zijn ideeën door andere partijen en politici. Maar om te kunnen spreken van een begin van een populistische traditie is meer nodig. Ook al is de partij van Pim Fortuyn mislukt, dat wil nog niet zeggen dat daarmee zijn invloed is geëlimineerd. Lang niet alles van zijn ideeën is bovendien populistisch te noemen. Zo was hij besliste niet van plan het ‘volk’ kritiekloos te volgen. Ook was hij maar in beperkte zin voor politieke vernieuwing, omdat het eenmaal - liefst zakelijk of minder parlementair gebonden - kabinet - de ruimte moest krijgen om te regeren. Dat neemt niet weg dat in zijn gedachtegoed en vooral zijn publieke optreden zijn wel degelijk enkele inhoudelijke en stijlachtige kenmerken van het populisme aan te treffen. Zelfs zijn vroegere vijanden moeten toegeven dat veel van zijn ideeën tot op de dag van vandaag bruikbaar zijn gebleken. In nagenoeg elke partij. Pim Fortuyn zag zelf nauwelijks iets in de traditionele partijvorm. Hij zou de laatste zijn geweest om zich druk te maken over de organisatorische vorm waarin zijn ideeën tot uitdrukking zouden worden gebracht. Het is nu eenmaal minder belangrijk dat de toevallige partij die dat geprobeerd heeft wel of niet verdwijnt, dan dat andere partijen en politici erin slagen het ‘inhoudelijke gat’ op te vullen.
Historische reflecties
Lucassen en Voerman besteden ook aandacht aan: Boer Koekoek, Janmaat, de Leefbaren (zoals Westbroek en Nagel), Marijnissen, Fortuyn, Verdonk en Wilders. Interessant zijn ook de reflecties over het vroege populisme dat te vinden is bij de anti-revolutionair Abraham Kuyper en socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Zonder volledige populisten te zijn, vertoonde het gedachtegoed van deze vroeg-twintigste eeuwse politici wel populistische trekjes. Zo verzetten zowel de socialisten als de antirevolutionairen zich tegen de liberale elite.
Om ruimtelijke redenen is het niet mogelijk elk hoofdstuk hier te behandelen.[5] Wel verdient vermeld te worden dat het gedachtegoed van de andere behandelde partijen en partijleiders steeds wordt gewogen op het criterium: is het echt populistisch? Hierbij is onder meer gekeken naar de standpunten van de partijen over democratische vernieuwing, de reactie van partijleiders op de term populisme en de mens- en maatschappijvisie.
Het meest pure populisme treffen Lucardie en Voerman aan bij Verdonk: zij stelde als geen ander het deugdzame verenigde volk tegenover de kwaadaardige elite. Een elite die het volk zelfs het Sinterklaasfeest wou ontnemen. Verdonk voerde het populisme zelfs als geuzennaam.
De kritiek van Otjes
Lucardie en Voerman maken onderscheid tussen linkse en rechtse populisten, waarbij de SP in het linkerkamp valt en de PVV in het rechterkamp.[6] Gezien de min of meer overeenkomstige opstelling van deze partijen wat betreft de zorg, de pensioenen en recent het lenteakkoord vraagt Otjes zich af de of deze tweedeling nog lang standhoudt. Het gaat bij de gemeenschappelijke standpunten van de PVV en de SP over deze onderwerpen waarschijnlijk over meer dan toeval of strategie.
Otjes meent hier een gemeenschappelijke visie te ontwaren die op het volgende neerkomt: de Haagse elite wil u uw baan en uw pensioen afnemen. Het gaat de populisten dan niet alleen meer om inspraak of invloed, maar om economische belangen. Bij de verkiezingen van 2006 en 2010 werd al duidelijk dat er naast de klassieke links/rechts-tegenstelling een tweede tegenstelling in de Nederlandse politiek is ontstaan. Die tussen ‘progressieve’ hervormers die de verzorgingsstaat ‘eerlijker en duurzamer willen maken’ en de ‘behoudende’ partijen die zich verzetten tegen een dergelijke hervorming. Een tegenstelling die niet gaat over politieke stijl of bestuurlijke hervormingen als het referendum, maar over de grote economische vragen waar Nederland nu voor staat, waaronder ook de Europese integratie.
De Haagse elite ‘levert ons immers over aan de Brusselse eurocraten, die niet het belang van ons volk maar hun eigen belangen dienen’. Daartegenover staat dat de twee ‘progressieve’ partijen D66 en GroenLinks voortdurend in stelling komen tegen de populisten. Zij beschuldigen ‘populistisch rechts’ niet alleen van xenofobie en van een populistische politieke stijl, maar hekelen ook hun sociaal-economisch conservatisme.
De vraag die Lucardie en Voermans volgens Otjes in hun boek onbeantwoord laten, is of de overeenkomst tussen de SP en de PVV wat betreft de sociaal-economische koers meer is dan toeval. De aartsvader van het Nederlandse populisme (Fortuyn), zou volgens hem helemaal niet in dit plaatje passen. ‘Aan de ene kant zou hij ook euroskeptisch zijn en ‘wou hij de AOW’tjes (sic !) van ouderen sparen, juist hij pleitte voor verregaande hervorming van de zorg’. Dat deze vraag onbeantwoord blijft, schrijft Otjes nogal makkelijk toe aan ‘de vrij nauwe definitie van populisme en de strakke verdeling tussen linkse en rechtse populisten’ die Lucardie en Voerman hanteren. Daardoor zouden zij de belangrijke gelijkenis tussen populisten van links en rechts over het hoofd hebben gezien. Een conclusie die veel te kort door de bocht is en mij in meerdere opzichten in strijd lijkt te zijn met de genuanceerde en in fraai Nederlands gegoten teksten van de auteurs.
Slot
Populisten in de polder is uitstekend gedocumenteerd en gespeend van speculatie. Dat siert de auteurs des te meer, omdat zij in tegenstelling tot veel andere scribenten over het populisme zich niet laten verleiden door uit de duim gezogen ‘fantasie’-verhalen.
[1] Kenmerken die het populistisch karakter van een beweging sterker maken maar niet onmisbaar zijn, zou men met Koen Vossen ‘smaakversterkers’ kunnen noemen. Ook charismatisch leiderschap is een smaakversterker, maar geen wezenlijk kenmerk van alle populistische partijen. Geciteerd door Lucardie en Voerman, p. 17.
[2] Zie Pim Fortuyn (1992) Aan het volk van Nederland: de contractmaatschappij, een politiek-economische zedenschets. Amsterdam: Uitgeverij Contact. Fortuyn gebruikte het volgende opschrift:
Ter nagedachtenis aan Joan Derk baron van der Capellen tot den Pol.
Een zwaarmoedig man en een moedig heer.
[3] Uitermark, J. (2010) Dynamics of Power in Dutch Integration Politics. Proefschrift Universiteit van Amsterdam;
Uitermark, J., M. Oudenampsen, B. van Heerikhuizen en R. van Reekum (2012) Power tot the People. Amsterdam: Boom Lemna; Uitermark, J., M. Oudenampsen, B. van Heerikhuizen en R. van Reekum (2012b) ‘Populisme en de sociologische verbeelding.’ In: Sociologie 8/1, 3-12.
[4] Sterk beïnvloed door Pierre Bourdieu die ook wel als post-modernist wordt beschouwd. Postmodernisme houdt zich o.a. bezig met communicatie en betekenis in een omgeving die constant verandert en in beweging is.
[5] Zie voor mijn eigen reactie op hun bespreking van het populisme van Pim Fortuyn mijn boek Pim 1. De politieke biografie van Pim Fortuyn als socioloog en politicus 1990-2002. Lunteren, 2013.