Naar een rijker natuurbegrip, maar hoe dat in maatschappelijke en politieke praktijk operationeel te maken?

Civis Mundi Digitaal #21

door Harm Bart

Bespreking van: Koo van der Wal, Nieuwe Vensters op de Werkelijkheid. Contouren van een natuurfilosofie in ontwikkeling, 447 blz., Uitgeverij Klement, Zoetermeer 2012.

Naar een rijker natuurbegrip, maar hoe dat in maatschappelijke en politieke praktijk operationeel te maken?

door Harm Bart*.

Bespreking van: Koo van der Wal, Nieuwe Vensters op de Werkelijkheid. Contouren van een natuurfilosofie in ontwikkeling, 447 blz., Uitgeverij Klement, Zoetermeer 2012.

I Herziening klassiek-modern natuurbeeld

Opmaat

Een boek dat in de afgelopen decennia bij velen aansloeg is ‘In de Ban van de Ring’ van de Britse schrijver Tolkien[1]. In een bepaald opzicht is  dat merkwaardig. Niet zozeer omdat het verhaal zich afspeelt in een fantasiewereld. Dat geldt ook voor de boeken in het genre sciencefiction. Maar anders dan daar als regel het geval is, wordt in Tolkiens boek teruggegrepen op een achterhaald wereldbeeld. Een kijk op de wereld waarin alles doel en zin heeft. Waarin goed en kwaad een intrinsieke betekenis hebben. Een wereld ook waarin alles gebeurt omdat (niet-menselijke) ‘actoren’ er achter de schermen iets mee voorhebben. De lawine die niet ‘zomaar’ naar beneden valt maar die een ingrijpen in de wereld van de achter alles een rol spelende bewuste machten veronderstelt. De planten die een eigen bewust bestaan lijken te hebben en reageren op de gebeurtenissen die zich in de grote strijd om de macht afspelen. En dieren die besef hebben van goed en kwaad. Kortom: het boek bedient zich van een premodern wereldbeeld.

Misschien verklaart dat ook wel de populariteit van het boek. Want goed beschouwd zit er aan de moderne (wetenschappelijke) visie op de werkelijkheid in emotionele - of zo men wil: spirituele - zin kraak noch smaak.  Illustratief op dit punt is wat de Franse Nobelprijswinnaar Jacques Monod er over zegt: "De mens weet eindelijk dat hij alleen staat in de onverschillige oneindigheid van het heelal waaruit hij toevallig is opgerezen. (...) Evenmin als zijn lot staat zijn plicht ergens beschreven." God noch gebod! Voor zin(geving) - mocht daar überhaupt al sprake van kunnen zijn - is de mens op zichzelf aangewezen. Een ten diepste solipsistisch getint levensgevoel - en daarmee in hoge mate steriel. Er gaat niet veel wervends van uit - behalve dan misschien in de sfeer van het ‘pluk de dag’.

De moderne mens leeft daarmee tussen twee uitersten. Aan de ene kant het koude, onttoverde universum van Monod dat de wetenschap ons voorspiegelt, aan de andere de behoefte aan zin en betekenis die in het moderne wereldbeeld niet te vinden is. Het levert een spanningsveld op met als polen een materialistisch hedonisme enerzijds en een hang naar wat spiritualiteit wordt genoemd anderzijds. Via moderne marketingtechnieken vaak ook nog op een listige manier in onderling verband gebracht.

Wetenschap die ‘werkt’

Het hier besproken boek van Koo van der Wal begint met een uitgebreide bespreking van de wijzigingen die het wereldbeeld in de afgelopen eeuwen heeft ondergaan. Er zijn mij diverse beschouwingen van dit type bekend, maar zelden zag ik de zaken zo helder en zo genuanceerd  uiteengezet als hier. Dat op zich kan al als een belangrijk positief punt worden  aangemerkt. Het hierboven genoemde spanningsveld wordt ook als zodanig gesignaleerd, evenals de ambigue houding die op dit punt bij velen wordt aangetroffen. Maar terecht merkt Van der Wal op dat ondanks de hardnekkige (en wellicht niet uit te bannen) resten van het oude wereldbeeld, het nieuwe toch als een zuurdesem het leven van de tegenwoordige mens doortrekt. Daarbij speelt een bepaalde trek van de moderne wetenschap een hoofdrol: het feit dat die wetenschap ‘werkt’. Om het maar wat kort door de bocht te zeggen: met de Aristotelische fysica was geen brug te bouwen, de moderne wetenschap reikt naar de sterren. En inderdaad, de verworvenheden van de moderne wetenschappelijk technologie kunnen op geen enkele wijze over het hoofd worden gezien. Zelfs culturen die traditioneel nog dichter aan liggen tegen voor-moderne opvattingen worden er ingrijpend door beïnvloed en getransformeerd.

Veel van die verworvenheden hebben een positieve invloed gehad op het dagelijks leven. Het is een ontwikkeling die treffend onder woorden gebracht door Floris Cohen in zijn ‘De Herschepping van de Wereld’[2]. Het boek begint zo: "Als u, lezer, meer dan twee eeuwen eerder was geboren, is de kans groot dat u arm zou zijn geweest, erg arm zelfs. U zou uw leven lang boerenarbeid hebben verricht zonder hoop of vooruitzicht op verandering. U zou uw kinderschaar op een enkele taaie overlever na zelf ten grave hebben gedragen. Voor uw eigen leven zou u als vanzelfsprekend hebben aangenomen dat er zo rond uw vijfenveertigste waarschijnlijk wel een eind aan zou komen. U zou hebben gewoond in een plattelandshuisje, verwarmd in de winter met eigenhandig bijeengescharreld hout. (...)U zou, kortom, hebben geleefd in wat wel de Oude Wereld wordt genoemd. Dit ter onderscheiding van de nieuwe wereld waar u en ik in leven en die u en mij rijk heeft gemaakt (...)."

Een imperialistisch wereldbeeld

Ik herhaal: het moderne wereldbeeld ‘werkt’. En zo’n werkend wereldbeeld is imperialistisch. Dijksterhuis breng het in zijn indrukwekkende studie ‘De Mechanisering van het Wereldbeeld’[3] als volgt onder woorden: "Door dit alles is de mechanisering der physica veel meer geworden dan een interne methodische aangelegenheid der natuurwetenschap; het is een zaak die de cultuurgeschiedenis als geheel raakt en die daardoor ook belangstelling verdient buiten den kring der natuuronderzoekers."

Genoemd ‘imperialisme’ leidt er  gemakkelijk toe dat negatieve neveneffecten van de door Cohen aangetipte zegeningen van de techniek gemakkelijk over het hoofd worden gezien. In dit verband veroorloof ik mij een wetenschapshistorische zijsprong.

Zijsprong

Voorspellen is een hachelijke zaak[4]. Des te meer opvallend is de vooruitziende blik die aangetroffen wordt bij Francis Bacon - wel de heraut van de nieuwe tijd genoemd. In zijn in 1627 uitgekomen utopie ‘Het Nieuwe Atlantis’ schetst hij de contouren van een op (toen nog niet bestaande)  wetenschap en de daarbij behorende op technologie gestoelde samenleving. Het boek heeft een aanhangsel getiteld ‘De wonderbaarlijke werken der natuur; Hoofdzakelijk die welke de mens dienen’. Daarin loopt Bacon loopt vooruit op zaken als de moderne gezondheidszorg (daarbij zelfs de mogelijkheid van plastische chirurgie aanstippend); de vervaardiging van kunststoffen, manipulatie van dier- en plantensoorten, vivisectie, het militair-wetenschappelijk complex, de moderne amusementsindustrie, en zo voort! Maar ... in het utopische Nieuwe Atlantis is het niet zo dat alles wat kan ook mag: "En ook dit doen wij: wij beraadslagen welke van de uitvindingen en ervaringen die wij hebben gekregen, openbaar gemaakt zullen worden en welke niet. En wij nemen allen een eed van geheimhouding af om te verzwijgen wat ons beter dunkt geheim te houden."

Waarde versus prijs

Kennelijk wordt in Bacon’s utopie serieus rekening gehouden met de reële  mogelijkheid van onwenselijke, of zelfs gevaarlijke,  neveneffecten. Hier vormen het tandem van wetenschap en techniek niet - nog niet - de ongecontroleerd doordenderende ’juggernaut’ waarover bijvoorbeeld de Britse socioloog Anthony Giddens spreekt in zijn ‘The Consequences of Modernity’[5]. En waarover inmiddels velen - met Giddens - hun twijfels hebben.

Zo ook Van der Wal. Hij wijst er op dat de met de moderne technologie verbonden maakbaarheids-ideologie er toe heeft geleid dat de wereld wordt gezien  als een ‘inventaris’ van door de mens ongebreideld te exploiteren grondstoffen. Aan wat deze daarbij aantreft wordt geen intrinsieke waarde (meer) toegekend. En zo ontstaat een situatie waarbij aan alles nog slechts een ‘prijs’ hangt.[6]

Een bij te stellen natuurbeeld

Van der Wal is van mening dat dit proces moet worden gekeerd - ook in het belang van de mens zelf. Daarbij betoogt hij dat het klassiek-moderne natuurbeeld - zoals dat na Newton ontstaan is - zelf al geruime tijd niet meer voldoet. Het is een natuurbeeld dat gekarakteriseerd wordt door denken in termen van causaliteit, door een volledige gedetermineerdheid waarin de toekomst restloos wordt bepaald door het verleden. Een natuurbeeld waarin vrije wil en verantwoordelijkheid niet of nauwelijks zijn in te passen. Waarin een fenomeen als (zelf)bewustzijn kan worden afgedaan als een bijverschijnsel, een illusie. Iets waaraan overigens een paradoxaal trekje zit: zonder die bewustzijnsverschijnselen zouden de betreffende kwesties niet eens kunnen opkomen. En ook de wiskunde - essentieel voor de verregaand gemathematiseerde natuurwetenschap en de met haar onlosmakelijk verbonden wetenschappelijke technologie[7] - is in haar vergaande abstractie bij uitstek een product van wat we gemakshalve dan toch maar de menselijke geest noemen.

Barsten in het standaard natuurbeeld

Zoals gezegd, Van der Wal is van oordeel dat het zojuist summier aangeduide klassiek-moderne natuurbeeld ingrijpende bijstelling verdient. Deze zou dan kunnen - en in zijn optiek moeten - leiden tot een andere kijk op de intrinsieke waarde van dat wat wij in onze leefomgeving aantreffen. Maar ook puur vanuit de wetenschappelijk ontwikkeling zelf is er alle aanleiding om op het na Newton ingenomen ‘mainstream’ standpunt terug te komen. Van der Wal spreekt in dit verband over ‘barsten’ in het standaard natuurbeeld. Hij gaat er uitgebreid op in. Daarbij gaat het hem niet om de kennistheoretische aspecten die aan het beoefenen van de natuurwetenschap kleven en waarin de ‘actie’ van de mens centraal staat. Volgens hem heeft al te lang de nadruk daarop gelegen. In het boek wordt als het ware gepoogd de natuur zelf weer te zien, haar zelf weer aan het woord te laten. En wel in haar grote verscheidenheid en rijkdom.

De eerdergenoemde ‘barsten’ die uitvoerig worden besproken betreffen dan de veranderende tijdsopvatting (in het bijzonder de hernieuwde aandacht voor ‘de pijl van de tijd’ en het daarmee verbonden besef van historiciteit), het fenomeen ‘chaotisch gedrag’ (minuscule oorzaken die volstrekt buitenproportionele gevolgen kunnen hebben, en waardoor ondanks volledige gedetermineerdheid voorspellen praktisch onmogelijk is) en de rol van onherleidbaar/absoluut toeval (de ‘onveroorzaakte gebeurtenis’) en fundamentele onbepaaldheid in de kwantummechanica (Werner Heisenberg: "Atome sind keine Dinge"; Norbert Wiener: "Chance is a category prior to causality").

Traditioneel moeilijk in te passen fenomenen

Het wordt in de eerste hoofdstukken allemaal uitvoerig besproken en uitgelegd. Vervolgens komen die verschijnselen aan bod die zich al helemaal - en altijd al - niet goed in het heersende mechanistische schema lieten inpassen: leven, (zelf)bewustzijn en aspecten de menselijke maatschappij betreffende. Daarbij verzet Van der Wal zich tegen de gedachte dat de levende werkelijkheid kan worden weggezet als een soort randverschijnsel. Integendeel, de auteur voegt zich bij hen die stellen dat ons begrip van de natuur volstrekt incompleet is als het zich geen rekenschap kan geven van het ontstaan en de ontwikkeling van het fenomeen leven. In het verlengde hiervan - en a fortiori - betoogt Van der Wal dat het niet aangaat het bewustzijn als illusoir bijproduct van hersenactiviteit weg te zetten. Dan maakt men er zich toch echt te gemakkelijk van af. Ook de reductionistische opvatting dat uiteindelijk alles wel in het klassiek-moderne wereldbeeld in te passen is - al is het maar ‘in principe’ -  wordt met klem afgewezen. In de uitvoerige en genuanceerde bespreking van dit alles is een hoofdrol weggelegd voor begrippen als (open) systeem, patroon en emergentie. Bij dat laatste gaat het om ‘gedrag’ dat zich voordoet bij een systeem als geheel dat niet zonder meer herleidbaar is tot de samenstellende delen. Een en ander wordt toegelicht met een groot aantal voorbeelden. De belezenheid van de auteur dwingt respect af: niet velen zouden zich aan zo’n onderneming durven wagen.

Oorzaak en gevolg

De beschouwingen leiden ook tot een analyse van kwesties inzake oorzaak en gevolg. Hoe kan het ook anders: de levensverschijnselen laten zich immers moeilijk beschrijven als doeloorzaken geheel buiten beschouwing worden gelaten. Iets dat in de ‘mainstream’ opvatting van wat wetenschappelijke verklaringen zouden moeten inhouden eigenlijk zou moeten. Dat dit in de praktijk niet lukt ziet men bijvoorbeeld in het werk van een doorgewinterde reductionist als de evolutiebioloog Richard Dawkins. Deze voelt overigens zelf nattigheid getuige zijn zalvende: "If we allow ourselves the license of talking about genes as if they had conscious aims, always reassuring ourselves that we could translate our sloppy language back into respectable terms if we wanted to". Die ‘vertaling’ heb ik nog nergens aangetroffen en Van der Wal kennelijk evenmin. In feite nuanceert hij het standaard causaliteitsdenken in hoge mate. Hij doet dat onder andere door ruim aandacht te besteden aan de interessante denkbeelden van Carl Friedrich von Weiszäcker, de grote Duitse fysicus en filosoof. Het kan geen kwaad om deze zelf even aan het woord te laten, en wel via een citaat uit zijn ‘Zum Weltbild der Physik’[8]: "Es ist eine entscheidende, viel zu wenig ins Allgemeinbewusstzein gedrungene Erkenntnis der neuzeitlichern Mathematik, dass dieser Gegensatz zwischen kausaler und finaler Determination des Geschehens in Wahrheit gar nicht existiert, wenigstens nicht, solange eserlaubt ist, das Prinzip der Kausalität durch Differential-gleichungen und dasjenige der Finalität durch Extremalprinzipien zu präzisieren. (...) Das finale „Ziel" und das kausale „Gesetz" sind also nur verschiedene  Arten, dasselbe Prinzip auszudrücken. Das Ziel gibt nur die Folge an, die nach dem Gesetz notwendig einttreten muss, und das Gesetz ist gerade so eingerichtet, dass die von ihm beherrschten Wirkungen das Ziel realiseren." Een wat lossere formulering vindt men bij de bioloog Stewart Kaufman die de opvatting verdedigt dat  de wetmatigheden die het gedrag van biologische systemen bepalen wel eens dichter zouden kunnen liggen bij "as fast as possible without falling to bits" dan bij "with no purpose and no sense of direction".[9]

De scala naturae

In lijn met dit alles besteed Van der Wal ruim aandacht aan het met de systeembenadering verbonden idee van ‘downward causation’. De term zelf al suggereert een zekere gelaagdheid die in de natuur wordt aangetroffen en dat denkbeeld loopt inderdaad als een rode draad door het besproken boek. Een oude gedachte die in deze context ook weer een plaats krijgt is die van de ladder van het zijnde, the great chain of being, die Stufenleiter, de scala naturae. Het gaat er om dat in de werkelijkheid lagen zijn te onderscheiden. Daarbij doen zich op ‘lagere’ niveaus ‘voorafschaduwingen’ voor van wat ‘hogerop’ wordt aangetroffen. En van die hogere niveaus gaat als het ware een trekkracht uit waardoor de zaken ook op de toekomst kunnen zijn aangelegd.

Op het hoogste plan -  dat van de mens (voor zover ons bekend[10]) - wordt het universum zich als het ware van zichzelf bewust. Het is ook op dat punt waar we de wereld van de eerdergenoemde waarden binnentreden. Waarden die volgen Van der Wal niet straffeloos kunnen worden gereduceerd tot een economische ‘prijs’. Gebeurt dat laatste toch, dan zou de te betalen rekening daarvoor wel eens hoog kunnen worden omdat het (blijven) werken met een versmald  natuurbeeld uiteindelijk ten koste van ’s mensen leefomgeving zal gaan. Dit ten diepste morele motief is het stuwende element achter de poging van de auteur om te komen tot een rijker beeld van de werkelijkheid waarvan de mens -ook volop ‘natuurwezen’ - deel uitmaakt.

Eerste afronding

Van der Wal’s poging om tot een vollediger en daarmee rijker natuurbeeld te komen is mijns inziens zeer geslaagd. Een zo erudiet en genuanceerd boek komt men dat zelden tegen! Het is een verademing bij alle reductionistische en arrogante simplificaties die over ons worden uitgestort[11]. De auteur vervalt ook niet in de fout de lezer voor eens en voor al te willen vertellen hoe het nu echt in elkaar zit. Hij sluit wat dit betreft aan bij de eerder genoemde Von Weiszäcker die zo treffend heeft opgemerkt dat de wetenschap het raadsel niet oplost maar slechts verdiept. En in die lijn komen bij gedetailleerde kennisname van dit indrukwekkende boek dan toch ook weer vragen op. Ik stel er hieronder enkele aan de orde. Misschien dat Van der Wal er nog eens aanleiding in ziet de beschouwingen op een enkel onderdeel aan te vullen of -  indien mogelijk -  te verdiepen. Lezers die voldoende hebben aan een bespreking van het boek zoals dat er de facto ligt kunnen hier stoppen.

II Vragen bij die herziening

Het fenomeen ‘tijd’.

Een eerste punt betreft de door Van der Wal naar voren gehaalde  ‘barsten’ in het klassieke natuurbeeld. Hij legt daarbij nogal wat nadruk op het fenomeen tijd. Ik vraag me af of dit de meest aangewezen ingang is om de lezer er van te overtuigen dat ons natuurbeeld bijstelling behoeft. Door de eeuwen heen heeft het fenomeen ‘tijd’ zich aan een adequaat begrip van de  mens onttrokken. Befaamd is wat Augustinus hierover zegt: "Tijd. Als niemand mij vraagt wat het is weet ik het; zodra iemand mij er naar vraagt weet ik het niet meer." En hij brengt het paradoxale karakter van het verstrijken van de tijd onder woorden met: "En zo is dan de tijd datgene dat is omdat het er naar streeft niet te zijn." En meer recent heeft de Britse wijsgeer en wiskundige Alfred North Whitehead nog opgemerkt dat de paradoxen van Zeno de Eleaat (die na meer dan 2400 jaar de pennen nog altijd in beweging houden[12]) in wezen aangrijpen op ons inadequate begrip van de tijd[13].  

Ik spits mijn opmerking nog wat toe. Van levende wezens zegt Van der Wal dat zij hun ‘eigen tijden’ en hun ‘eigen ritmen’ hebben. Bij dat laatste kan ik mij wel iets voorstellen. Een slinger van een klok heeft ook zijn eigen karakteristieke ritme. In dit geval is dat  wiskundig ondubbelzinnig af te leiden uit de bewegingsvergelijkingen. Voor een levend organisme zijn we nog niet zover - en het is maar de vraag of zoiets ooit binnen ons bereik komt.  Wensdromen op dit punt zijn er genoeg - maar het zou daarbij nog wel eens (heel lang) kunnen blijven. Maar waarin verschillen die ‘eigen tijden’ waar van der Wal van spreekt nu eigenlijk van die ‘eigen ritmen’? En wordt uiteindelijk alles toch niet afgemeten aan ‘de tijd’ of - voorzichtiger - aan een (lokaal) gemeenschappelijke tijd’?

Toegegeven, daar waar de auteur spreekt over wat wel de ‘pijl van de tijd’ wordt genoemd en over het daarmee verbonden historische karakter van de realiteit waarin wij leven heeft hij een belangrijk punt. Maar zelfs dat is allemaal niet onomstreden. Voorover mij bekend wordt door sommige fysici - en niet altijd de eersten de besten - nog altijd de  (mijns inziens onhoudbare) opvatting gehuldigd dat de tijd geen eigen bestaan heeft, een illusie is. Neen, waar het om barsten in  het klassieke natuurbeeld gaat lijken mij zaken als chaotisch gedrag en - meer nog -  de verbijsterende kwantummechanische fenomenen in de wereld van het zeer kleine meer overtuigend. Ik herinner aan het eerder geciteerde, wijsgerig explosieve,  "Chance is a category prior to causality" van Norbert Wiener.

Emergentie

Een tweede vraag betreft het verschijnsel emergentie. Van der Wal gaat uitvoerig in op de problemen die zich in het wijsgerig denken hebben voorgedaan bij het proberen te begrijpen van de wisselwerking tussen geest en lichaam. Daarbij besteedt hij (uiteraard) uitvoerig aandacht aan het dualisme op dit punt zoals dat wordt aangetroffen bij Descartes en zijn volgelingen. Hoe kan in die opvatting de genoemde wisselwerking worden gedacht? Een grote en wellicht onoplosbare kwestie.  Maar doet zich niet een soortgelijk probleem voor bij het doordenken van het fenomeen emergentie? Hoe verhouden zich de emergente  (nieuwe) eigenschappen van een systeem tot de eigenschappen van de samenstellende delen? Steekt hier het aloude ziel/lichaam probleem in andere gedaante niet weer de kop op?

Waarden

En dan is er het punt van de waarden. Een heel hoofdstuk, getiteld ‘Intrinsieke waarde van natuurlijke entiteiten’, is er aan gewijd. Een vraag die hier direct rijst is of  de mens het enige wezen is dat (bewust) waarden onderkent. We kunnen hier niet veel anders doen dan ons beperken tot wat we op aarde aantreffen (zie eindnoot 10). Misschien dat er bij sommige dieren een zekere ‘voorafschaduwing’ te vinden is, bijvoorbeeld in de liefde en zorg voor het (jonge) nageslacht of voor een levenslange partner. Maar dat blijft toch wel wat mager. Is de mens dan toch de (enige) bron van waarden?  En mocht dat zo zijn, is dan met het feit dat in hem de natuur tot zelfbewustzijn is gekomen een ‘noblesse oblige aspect’ gegeven? Een verplichting gegeven met de hoedanigheid van zelfbenoemde ‘kroon der schepping’? In die laatste uitdrukking klinken oude religieuze voorstellingen door. Daarop voortbordurend zou men het Bijbelse verhaal van de zondeval in het paradijs kunnen lezen als het niet voldoen aan deze hogere bestemming.[14]

Vergelijkbare  gedachten treft men ook aan in het onlangs uitgekomen Civis Mundi Jaarboek ‘Wereld-gebeuren Sinds de Jaren ‘60’. Hierin stelt de schrijver ervan, Wim Couwenberg, sprekend over  het evolutionaire proces waaruit de mens is voortgekomen: "Met de menswording in de evolutie (antropogenese) wordt die evolutie zich bewust van zichzelf en wordt zij tevens en beschavingsproces. Daarin groeit de behoeft aan reflectie op zin en betekenis ervan. In religie en filosofie wordt getracht daarop een antwoord te vinden. En terwijl de Franse filosoof en schrijver Albert Camus in zijn grote essay ‘Le myth de Sisyphe’ de absurditeit van het menselijk bestaan gelegen ziet in de botsing tussen enerzijds het menselijk verlangen naar zin en betekenis en anderzijds de wereld die zijns inziens perse betekenis- en zinloos is[15], lijkt mij in dat verlangen juist de zin en betekenis van de antropogenese te liggen. Hiermee groeit ook de menselijk verantwoordelijkheid voor die evolutie evenals de capaciteit in oorspronkelijk blind verlopende natuurprocessen in te grijpen en zelf als mensen richting te geven aan die evolutie[16]. In de zich ontwikkelende moderniteit voltrekt zich een aanzienlijke groei van die capaciteit. Het concept van de maakbare mens met daarmee samenhangende nieuwe technologieën is daarvan een intrigerende expressie."  

Intrigerend, zeker. En utopisch - zoals ook onderkend door Couwenberg. Wellicht dystopisch! De beleving van die aangeduide verantwoordelijk is naar mijn waarneming niet de sterkste kant van de mens. Vroeger niet - en nu evenmin. In ieder geval vindt zij op dit moment - nu het er op aan begint te komen - nauwelijks vertaling in een praktische politiek van meer zorgend omgaan met onze leefwereld. Ik geef een voorbeeld. Toen werd geconstateerd dat het Noordpoolgebied in de zomer ijsvrij aan het worden was - wellicht door menselijk toedoen[17] - waren de energiebelusten er als de kippen bij om op de economische voordelen hiervan te wijzen. Een reactie die meer met ‘prijs’ dan met ‘waarde’ te maken had; één van schrik was meer op zijn plaats geweest. Mijn optimisme ten aanzien van een gedrag van de mens in lijn met het hierboven genoemde noblesse oblige - of zo men wil: kroon der schepping - aspect is niet groot.

Daarbij komt dat men langs deze ‘horizontale’ lijn van de zelfbenoemde kroon der schepping niet gemakkelijk ontkomt  aan het sterk subjectieve aspect dat in onze cultuur met het waarde begrip verbonden is. Smaken verschillen, om het wat platvloers te zeggen: de dagelijks afgaande fragmentatiebom van het opiniërende mediawezen is er een illustratie van. Toch lijkt Van der Wal verder te willen gaan. Hij spreekt namelijk van de noodzaak om te komen tot "een uitgewerkt begrip van intrinsieke waarde". Noodzaak, inderdaad: omdat een meer sparende omgang met de natuur geboden is. Ook ten behoeve van het overleven van het menselijk geslacht zelf! Niet voor niets heeft Van der Wal in de laatste jaren van zijn (officiële) actieve loopbaan een bijzondere leerstoel milieufilosofie bekleed. Maar hier komt  in het verlengde van wat hierboven werd gezegd  dan toch de prangende vraag op wie of welke ‘commissie’ voor zo’n uitwerking zou kunnen zorgen. In Bacon’s kleinschalige utopie (zie hierboven) was zoiets misschien nog denkbaar; in onze geglobaliseerde en door de commercie vergiftigde wereld - denk alleen maar eens aan wat zich nog altijd sport noemt[18] - zie ik hiervoor geen mogelijkheden. Wat men ook over religie moge denken, de vraag rijst toch of wat Van der Wal voorstaat zonder een breed gedragen richtinggevend religieus besef  enige kans van slagen heeft. Is het daarom dat tegen het eind van het boek, via citaten van Albert Einstein en Johann Wolfgang von Goethe, verwijzingen naar het domein van het religieuze een plaats krijgen?

Aansluitend op het voorafgaande veroorloof ik mij een kleine uitweiding. Deze betreft de thans bij velen goed liggende  tegenwerping dat het bij religie slechts zou gaan om een illusie. Een dergelijke kijk op de zaak snijdt  echter weinig  hout.  Soortgelijke tegenwerpingen kunnen ook worden gemaakt met betrekking tot tal van zaken waarbij men dat doorgaans niet doet. Wat te denken van een concept  als  nationale identiteit? Of - misschien een mooier voorbeeld - van ons geldsysteem dat op een collectieve fictie berust maar waarin velen toch heilig geloven? En wordt het verloop  van de geschiedenis niet in beslissende mate beïnvloed door denksystemen gelegen "tussen werk’lijkheid en dromen"[19]? Het nationaal socialisme en  het utopische communisme spreken op dit punt voor zich, en ook het thans dominante doorgeschoten marktdenken - evenzeer utopisch![20] -  kan als illustratie dienen. Het zijn juist zulke breed aanvaarde (of ondergane) ‘íllusies’ die maatschappelijk gezien een enorme werking hebben. Ik spits een en ander nog wat toe met een intrigerende passage - het overdenken waard - uit ‘Die Zehn Gebote. Eine Ethik für Heute’ van Mathias Schreiber. Ze heeft betrekking op het eerste van de Bijbelse Tien Geboden - "Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben" - en luidt als volgt: "Nur wer sich an eine unvorstellbare Instanz wie das Absolute, den abgründigen Urgrund alles Seienden bindet, kann wirklich frei sein gegenüber allen innerweltlichen Anmaßungen und Herrschaftstambitionen selbsternannter Führer oder Retter. Gott ist der verlässlichste Verbündete einer innerweltlichen Autonomie des Menschen, die sich nicht selbstherrlich-übermütig auf den göttlichen Thron hebt, sondern bescheiden bleibt im Angesicht ihrer Erkenntnisgrenzen und ihrer Vergänglichkeit.  Ohne das erste Gottesgebot hängen die späteren Menschengebote in der Luft, als es fraglich bleibt, worauf diese ihre Autorität letzlich gründen. (...) Das erste Gebot is also zugleich ein »Weg in die Freiheit« gegenüber allen innerweltlichten Bevormundungen und ein Wink, dass wir nur im Bündnis mit dem absoluten Geheimnis unseres Seins so etwas wie eine ethische Identität unserer Persönlichkeit erlangen können." Ook anderen - waaronder de historicus Johan Huizinga - hebben gewezen op het belang van zulke ‘transcendente’ elementen voor een waarlijk humane cultuur. Dat de aanvankelijk zo hooggestemde idealen in de praktijk dikwijls snel worden gecorrumpeerd door de verbinding met machtsmotieven onderstreept het menselijk tekort.

Darwinistische maatschappelijke onderstroom

Ik werk het bovenstaande in een bepaalde richting nog wat uit. Mede omdat in het besproken boek niet alleen aandacht wordt gevraagd voor ‘de natuur’ maar ook voor wat ‘de sociale werkelijkheid’ wordt genoemd[21]. Dat past in een optiek waarbij ook de mens, ook de menselijke samenleving wordt gezien als iets dat niet excentrisch (met tenminste één been) buiten de natuur staat maar er volop een - uiteindelijk afhankelijk! - onderdeel van is.

Ik knoop bij mijn uitwerking aan bij het evolutionaire proces waarnaar hierboven werd verwezen. De principes die geacht worden daaraan ten grondslag te liggen verdragen zich -  vrees ik - slecht met het element ‘intrinsieke waarde’ waarvan Van der Wal vindt dat het hoognodig moet worden uitgewerkt en nadrukkelijk(er) in de maatschappelijke discussie dient te worden ingebracht. Bedoelde frictie klemt te meer omdat het heersende, en maatschappelijk zo relevante, marktfundamentalisme kan worden gezien als een manifestatie van het darwinistisch-evolutionair denken. Dat met dit alles een enorm spanningsveld gegeven is lijkt mij manifest: hoe het qua origine  biologische principe ‘struggle for life and survival of the fittest’, thans ook tot gelding gebracht in het maatschappelijk bestel, te combineren met een moreel geladen waarde begrip[22]?  In dit spanningsveld liggen ook de diepste wortels van het Amerikaanse anti-evolutionistische denken - hoe onacceptabel ook in de huidige vorm.  In feite ligt het oorspronkelijke verzet in dezelfde sfeer als dat van klassieke denkers als Plato, Varro en Cicero tegen de oude Griekse atomistische opvattingen.[23] Steeds weer gaat het uiteindelijk om de vraag of de mens inderdaad niet meer (‘nothing but’) is dan een onderdeel van de ‘tooth and claw of nature’, van de strijd om ‘Lebensraum’; kortom onderworpen aan de wet van het recht van de sterkste - in onze cultuur in hoge mate getransformeerd richting economische domein. Voor deze darwinistische onderstroom had ik in Van der Wal’s boek graag wat meer aandacht gezien.

Het rijkere natuurbeeld: ‘werkt’ het?

Van het boek gaat de suggestie uit dat de acceptatie van het er in beschreven  natuurbeeld, dat rijker is dan het thans heersende, voorwaarde is voor - of tenminste beslissend kan bijdragen tot - de bepleite meer zorgzame en sparende omgang met onze leefwereld. Ik bespeur bij de auteur op dat punt een zeker optimisme. Maar ik betwijfel of het er binnen afzienbare tijd van zal komen. Want wat publiekelijk aanslaat is dat wat ‘werkt’. Het centrale fenomeen van de emergentie is fascinerend vanuit wetenschapsfilosofisch gezichtspunt -  vanuit het oogpunt van het kennen. Maar kunnen we er ook wat mee? Om het wat scherp te zeggen: vervalt men voor men het weet niet in het ‘gefantaseer’ waar de grote Sir Isaac Newton zich indertijd tegen verzette (maar zelf achter de schermen volop aan meedeed[24]).

Iets van die zorg lijkt door te klinken bij Van der Wal zelf als hij er op zinspeelt dat er misschien nieuwe vormen van wiskunde zouden kunnen worden ontwikkeld die een effectieve beschrijving van dat wat buiten het klassieke natuurbeeld ligt mogelijk zouden maken. Hij sluit op dit punt aan bij wat Ian Stewart zegt in zijn al eerder genoemde boek ‘Life’s Other Secret’, dat als veelzeggende ondertitel heeft ‘The New Mathematics of the Living World’. Daar moet echter onmiddellijk bij worden gezegd dat ook die niet veel verder komt dan het uitspreken van een wens - en zich dat ook realiseert. En voorts dat het zou moeten gaan om een mathematisering in interdisciplinair verband. Dat daar heel wat haken en ogen aan vastzitten bewijst wel het gebruik van de wiskunde in de context van de economische wetenschap[25], in het bijzonder daar waar het financiële constructies betreft. De modellen die daar gebruikt worden zijn niet zo goed als de er in toegepaste wiskunde maar moeten worden afgemeten aan de ‘fit’ van het model op de werkelijkheid. En waar die niet (goed) experimenteel te toetsen valt - wat iets anders is dan simuleren - bouwt men al gauw een kaartenhuis. Op deze problematiek ben ik uitvoerig ingegaan in het in eindnoot 4 genoemde opstel getiteld ‘Physics Envy’. Ik vrees dat de wiskunde waar Van der Wal en Stewart op uit zijn nog lang op zich zal laten wachten.[26]

Artificial Life

Er is op dit punt nog iets eigenaardigs aan de hand. Iets dat in het besproken boek  niet aan de orde wordt gesteld en dat toch binnen de optiek die Van der Wal hanteert een plaats zou dienen te krijgen. Ik doel op bepaalde emergente verschijnselen zoals die zich voordoen bij scholen vissen, zwermen vogels en zelfs bij puur mechanische bewegende objecten zoals de zogeheten bristlebots[27]. Vergelijkbaar ‘gedrag’ wordt aangetroffen bij wat ‘artificial life’ wordt genoemd.  Een intrigerend voorbeeld  is ‘Langtons Ant’. Daarbij komt - bij alle uitgangsposities die bekeken zijn - vanuit een aanvankelijk chaotische bewegingssituatie uiteindelijk een zelf-reproducerend patroon naar voren[28].

Fenomenen van dit type roepen allerlei interessante wetenschapsfilosofische vragen op waarvan sommige op speelse manier zijn aangeduid in een zeer lezenswaardig artikel van de eerdergenoemde Ian Stewart[29]. Het voert te ver om daar nu nader op in te gaan. Waar ik hier  wel aandacht voor vraag is dat de betreffende emergente verschijnselen niet zelden worden opgeroepen via spelregels die buitengewoon simpel zijn[30]. En dat lijkt een zekere frictie vertonen met de suggestie in de richting van ‘complex gedrag’ die van de door Van der Wal voorgestane denkbeelden uitgaat.

Plaagstoot

Uit het bovenstaande zal duidelijk geworden zijn dat ik weinig moet hebben van dogmatisch reductionistische denkbeelden. Daarin sta ik naast van der Wal. Maar dan nu toch een plaagstoot in onze eigen richting. Voor zover mij bekend strekken de hierboven genoemde eenvoudige  regels - nog zeer gering in aantal ook! - zich eveneens uit tot bijvoorbeeld het modelleren van zwermen. Zulke zwermen lijken te opereren als één enkele samenhangende entiteit, één enkelvoudig ’individu’. Wat heeft een dergelijke observatie te betekenen voor de tientallen miljarden met elkaar ‘zwermende’ cellen in ons brein. Geeft dit toch voedsel aan de gedachte dat er een illusoir aspect zit aan ons ‘ik’?[31] Hier rijzen  vragen die niet zomaar als onzinnig zijn weg te zetten. Ik noem er een paar. In hoeverre bepalen wij ‘zelf’ onze eigen gedachtegang? In welke mate kunnen we die sturen? Is uiteindelijk niet alles ‘ingeving’. Denk in dit verband ook aan het vanuit de wetenschap (in het bijzonder ook de wiskunde) bekende fenomeen van het plotselinge inzicht. Krasse voorbeelden van deze ‘genade’ zijn beschreven door Jacques Hadamard[32]. Hier is een uitspraak van  niemand minder dan Carl Friedrich Gauss, waarlijk één der grootsten uit de geschiedenis van de wetenschap. Sprekend over iets dat hij jarenlang vruchteloos had geprobeerd te bewijzen zegt hij: "Twee dagen geleden is het mij gelukt. Niet vanwege mijn harde werken, maar door de genade van God. Als door een onverwachte bliksemschicht werd de oplossing van het raadsel plotseling zichtbaar. Het is mij niet mogelijk te zeggen wat de draad was, die wat ik eerder wist verbond met wat uiteindelijk de oplossing mogelijk maakte." Een onverwachte bliksemschicht, ‘illumination’, ‘verlichting’ is de term die in dit verband is gebruikt door Hadamard. Ooit zei één van mijn leermeesters, een mij niet bij name bekende wiskundige citerend: "wat is na-denken anders dan afwachten?"

Gaat het bij dit alles niet om een soort van oneindige regressie, laag onder laag, bodem onder bodem, en zo verder, nimmer eindigend...[33]? En om - dat terzijde - nog even op die oneindigheid door te gaan (tussen haakjes: een wezenlijk onderdeel van het begrippenapparaat in de moderne wiskunde[34]) is die niet ten principale met het zelfbewustzijn gegeven vanwege het daarmee verbonden Droste-effect[35]? De Amerikaanse filosoof Josiah Royce is van mening dat zulks het geval is[36]. Veel vragen, weinig antwoorden. Wat weten wij hier ‘in de diepte’ eigenlijk van?

Slotakkoord

Misschien is de mogelijkheid om tot adequate voorspellingen te komen wel de lakmoesproef bij uitstek voor ‘harde’ wetenschap. Daaronder begrepen de technologie, immers ontwerpen is ook een  vorm van voorspellen. En dan moet één mogelijk misverstand worden voorkomen of uit de weg worden geruimd. Het is niet zo dat de simpele spelregels waarover ik hierboven sprak inhouden dat het gedrag voorspelbaar is[37]. Zo is dat bij bijvoorbeeld de mier van Langton niet het geval. En dat doet weer twijfel rijzen op het punt van toepasbaarheid - van belang voor de brede acceptatie van wat via de nieuwe vensters op de werkelijkheid zoal tot inzicht komt.

De vraag is: in hoeverre zou het voorgestane nieuwe en rijkere natuurbeeld kunnen aanslaan bij het grote publiek, bij beleidsmakers, bij politici? Eerder is er gewezen op het ‘imperialistische’ karakter van het klassiek-moderne wereldbeeld. Dat werd in verband gebracht met het feit dat het een natuurbeeld naar voren schuift dat ‘werkt’. Kan het nieuwe beeld hiermee wedijveren? Helaas moet ik het betwijfelen. Wijsgerig gezien zijn de nieuwe aspecten die worden aangewezen (corresponderend met de eerder besproken ‘barsten’ in wat men het Newtoniaanse natuurbeeld zou kunnen noemen) buitengewoon interessant, maar leiden ze ook tot een (economisch) relevante verdergaande beheersing van onze leefwereld. Wat niet ‘werkt’ zal - zo vrees ik - niet ‘doorwerken’.

Ik houd het er daarom op dat het reductionistische denken nog heel lang de overhand zal houden. Met in zijn kielzog een versmald en daarmee ten diepste gevaarlijk wereldbeeld. En ik vrees dat een hardhandiger  aanvaring met ‘de natuur’ dan nu reeds het geval is - of die  tenminste dreigt - nodig zal zijn om op het punt van de omgang met die natuur tot een omslag te komen. Van Francis Bacon is het aforisme "Wie de natuur wil beheersen zal haar moeten gehoorzamen". Deze uitspraak wordt doorgaans kennistheoretisch geduid. Maar misschien is er een diepere betekenis. Eén die pas helder naar voren zal komen tegen de tijd dat de mens gaat beseffen dat  het beter ware geweest te dienen dan te heersen.[38]

*Prof.dr. Harm Bart is emeritus hoogleraar Wiskunde en oud-decaan van de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.


[1] Oorspronkelijke titel: ‘The Lord of the Rings’. De trilogie kwam uit in de jaren 1954, 1955.

[2] Uitgekomen in 2007.

[3] Gepubliceerd in 1950.

[4] Een illustratie hiervan vormen de voortdurend falende  pogingen om de ontwikkeling van ‘de economie’ te voorspellen. Vgl. mijn essay ‘Physics Envy’ in Civis Mundi, nr. 10, 2012.

[5] Uitgekomen in 1990.

[6] De Engelse schrijver Oscar Wilde: "Nowadays people know the price of everything and the value of nothing".

[7] Galilei (in navolging van Pythagoras): Het Boek der Natuur is geschreven in de taal der wiskunde.

[8] Gepubliceerd in 1943.

[9] Zie Ian Stewart, ‘Life’s Other Secret’, 1998.

[10] Van levensvormen elders in het heelal is niets bekend.

[11] Zie bijvoorbeeld mijn bespreking van boeken van Lawrence Krauss en Jesse Bering in, respectievelijk,  Civis Mundi nr. 16, 2013 en Civis Mundi nr. 17, 2013.

[12] Zie Atkinson, ‘A relativistic Zeno effect’,  http://atkinson.fmns.rug.nl/public_html/ZenoSynthese.pdf, 2006. Ook: Joseph Mazur, ‘The Motion Paradox, The 2500-year-old puzzle behind all the mysteries of time and space’, 2007.

[13] Zie Alfred North Whitehad, ‘Science and  the Modern World, 1967.

[14] Dergelijke gedachten treft men ook aan in de oud-Islamitische filosofie.  Zo vermeldt Michiel Leezenberg, in zijn in 2002 uitgekomen boek ‘Islamitische Filosofie. Een Geschiedenis’ in een bespreking van het gedachtegoed van de uit de tiende eeuw stammende stroming van de Ichwaan al-Saafa’ de opvatting "dat de mensen veel gebreken hebben, maar dat er onder hen ook heiligen en wijzen leven die zich tot volmaakt mens ontwikkeld hebben. Dezen vervullen als microkosmos de zin van de hele schepping, en rechtvaardigen daardoor de hoge positie van de mensheid." 

[15] Vgl. de in de tweede alinea aangehaalde uitspraak van Jacques Monod.

[16] Denk in dit verband ook aan ‘human enhancement’ en ‘cyborgisatie’ zoals gepropageerd in he transhumanisme. In zijn boek ‘Cyberspace Odyssee’, uitgekomen in 2002, gaat Jos de Mul uitvoerig op deze zaken in.  Voor de nu volgende passage verwijst hij naar de World Transhuman Association: "Transhumanisme is de filosofie die het gebruik van technologie verdedigt ten behoeve van de overwinning van onze biologische tekortkomingen en de transformatie van het menselijk bestaan. De snelle groei van de technologische ontwikkeling opent het uitzicht op revolutionaire ontwikkelingen zoals bovenmenselijke kunstmatige intelligentie en moleculaire nanotechnologie. Tot de vooruitzichten behoren ook: de biochemische verrijking en het herontwerp van onze lustcentra zodat we een rijkere verscheidenheid aan emoties, levenslang geluk en dagelijkse piekervaringen kunnen beleven; het stopzetten van de veroudering; de afschaffing van ziekten; en het misschien de geleidelijke  vervanging van het menselijk lichaam door synthetische onderdelen en computers". In de sfeer van de ‘speculative fiction’  is in dit verband interessant een trilogie van de Canadese schrijfster Margaret Atwood:  ‘Oryx and Crake’, ‘The Year of the Flood’ en ‘MaddAdam’, respectievelijk uitgekomen in 2003, 2009 en 2013.

[17] Dat zou dan een voorbeeld zijn van de inmiddels immense hefboomwerking van  de moderne weten-schappelijke techniek.

[18] Hoeveel jaren moeten voorbijgaan voordat met enige zekerheid kan worden gezegd wie de Tour de France heeft gewonnen?

[19] Een door de dichter Jan Wit gebruikte uitdrukking; zie Gezang 480 uit het Liedboek voor de Kerken, 1973. Het middengedeelte van het gezang is een vrije en verkorte weergave van gedachten uit het eerste koorlied van de ‘Antigone’ van de Griekse tragediedichter Sophokles (de zogenoemde ‘Ode aan de Mens’).

[20] Zie het in 2010 uitgekomen boek ‘De Utopie van de Vrije Markt’  van Hans Acherhuis , door mij besproken in Civis Mundi nr. 12, 2102.

[21] De titel van één van de hoofdstukken.

[22] Couwenberg vat het in het eerder genoemde Civis Mundi jaarboek 2013 in de slotparagraaf getiteld ‘Evolutionair optimisme versus darwinistisch gemotiveerd pessimisme’ als volgt samen: "Diep egoïsme is de kern van wat leeft. Egoïsme, bedrog, uitbuiting en wreedheid, het zijn onontkoombare elementen in de menselijke relaties." In dit verband vermeldt hij dat de Amerikaanse filosoof  Daniel C. Dennet van mening is dat het darwinisme een universeel zuur is dat alle menselijke illusies wegvreet.

[23] Vgl. Chapter I in ‘Fact, Faith and Fiction in the Development of Science’ van Reijer Hooykaas , 1999.

[24] Zie het fascinerende artikel ‘Newton the man’ van  (de befaamde econoom) John Maynard Keynes , http://www-history.mcs.st-and.ac.uk/Extras/Keynes_Newton.html .

[25] Voor een kritische beschouwing op dit punt, zie Till Düpe, ‘The Phenomenology of Economics. Life-world, Formalism, and the Invisible Hand’, 2009 (dissertatie EUR).

[26] In de sciencefiction trilogie ‘Foundation’ van Isaac Asimov, 1951-1953,  wordt gesuggereerd dat men zou kunnen komen tot een mathematische sociologie (‘psychohistory’ genoemd) die een soort ‘sociologische ballistiek’ mogelijk zou maken.  Zeer onderhoudend,  inhoudelijk echter  nonsensicaal.

[27] Zie het artikel ‘Zwermen kan best zonder hersens’ in NRC Handelsblad van 30 januari 2013.  Ook: http://www.youtube.com/watch?v=0uqsRGFLM20; het filmpje eindig met de vraag  van Alan Türing: "Can machines think?"

[28] Zie voor een langzame versie de internetpagina  http://www.math.ubc.ca/~cass/www/ant/ant.html ; voor een snelle http://www.annanardella.it/ant.html .

[29] Zie http://www.imsc.res.in/~sitabhra/teaching/cmp03/ian_stewart.html .

[30] Vgl. (bijv.) http://www.slideshare.net/lisjor/langton-artificial-life .

[31] Onwillekeurig moet men denken aan het erratische ‘zwaaiende’ verloop van veel dromen.

[32] Zie zijn ‘Essai sur la Psychologie de l’ Invention dans le Domaine Mathématique’, 1945.

[33] Vgl. het begin van Stephen Hawking, ‘A Brief History of Time’, 1988: A well-known scientist (some say it was Bertrand Russell once gave a public lecture on astronomy. He described how the earth orbits around the sun and how the sun, in turn, orbits around the center of a vast collection of stars called our galaxy. At the end of the lecture, a little old lady at the back of the room got up and said: "What you have told us is rubbish. The world is really a flat plate supported on the back of a giant tortoise." The scientist gave a superior smile before replying, "What is the tortoise standing on?" "You’re very clever, young man, very clever," said the old lady. "But it’s tortoises all the way down!" Zie ook http://en.wikipedia.org/wiki/Turtles_all_the_way_down .

[34] "Mathematics has been called the science of the infinite. Indeed, the mathematician invents finite constructions by which questions are decided that by their very nature refer to the infinite. This is his glory." - aldus  Hermann Weyl.

[35] Hier wordt gerefereerd aan het bekende Droste cacaobusje waarop een  verpleegster staat die een dienblad draagt  met daarop (ogenschijnlijk) hetzelfde blik cacao, waarop dan weer hetzelfde staat, en zo voort.

[36] Zie Rudy. Rucker, ‘Infinity and the Mind’, 1982.

[37] Christopher G. Langton in een artikel getiteld ‘Artificial life’, 1988 (internetverwijzing; eindnoot 30): ‘in order to determine the behavior of some machines, there is no recourse but to run them and see how they behave!’

[38] Vgl. het onder de paragraaf met opschrift  ‘Waarden’ gegeven citaat van Mathias Schreiber.