Civis Mundi Digitaal #22
Tom Herrenberg
De vrijheid van meningsuiting is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dat deze vrijheid haar universaliteitspretentie moeilijk kan waarmaken kan worden geïllustreerd aan de hand van een kort voorbeeld. Stel, je maakt een bord met de tekst ‘God bestaat niet en de profeet was een halvegare’. Dit bord vertoon je achtereenvolgens in kosmopolitisch Amsterdam, op de markt in God-fearing Nashville, Tennessee en ten slotte in een drukke winkelstraat in Islamabad, Pakistan. De grootste problemen van zowel sociale aard (hoe reageren je medeburgers?) als juridische aard (hoe reageren politie en justitie?) ontstaan naar alle waarschijnlijkheid in het laatste geval. In dat geval mag je hopen dat de politie je heeft gearresteerd voordat een woedende menigte op fysieke wijze haar afkeuring laat blijken omtrent jouw ongezouten mening over het Opperwezen en zijn boodschapper.[1] Kortom, over de grenzen van de vrijheid van meningsuiting bestaat weinig consensus. Een recent voorbeeld daarvan wordt geboden door Innocence of Muslims, de door vele moslims als godslasterlijk ervaren video die in de herfst van 2012 grote ophef veroorzaakte. Deze video, in Amerika gemaakt door de Koptische christen Nakoula Bassely Nakoula, bevat een laatdunkend beeld van de profeet Mohamed en de Koran. Nadat fragmenten van de video op een Egyptisch televisiestation waren vertoond braken protesten uit in de Egyptische hoofdstad Caïro, waarop vele protesten in de Islamitische wereld volgden.
Aan de hand van enkele reacties op Innocence of Muslims worden in dit artikel twee manieren besproken waarop de vrijheid van meningsuiting zich verhoudt tot kwetsende uitlatingen. De eerste manier is degene die de Nederlandse rechtsgeleerde Paul Cliteur heeft omschreven als de multicultural conception of free speech, de tweede wijze wordt geschetst aan de hand van de uitspraak die het Amerikaanse Hooggerechtshof in 1940 deed in de zaak Cantwell vs. Connecticut.
De multiculturele benadering
De hoogste functionaris van de Verenigde Naties, Secretaris-Generaal Ban Ki-moon, gaf de volgende reactie op de video Innocence of Muslims:
‘Iedereen komt de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging toe. Dit zijn zeer fundamentele rechten. Echter, tegelijkertijd, dient de vrijheid van meningsuiting niet te worden misbruikt door individuen. De vrijheid van meningsuiting moet worden gewaarborgd en beschermd indien zij wordt aangewend voor gemeenschappelijke rechtvaardigheid, voor een gemeenschappelijk doel. Wanneer sommige mensen de vrijheid van meningsuiting gebruiken om te provoceren of om de waarden en overtuigingen van iemand anders te vernederen, dan kan de uitingsvrijheid niet op dezelfde manier beschermd worden. Dus mijn positie is als volgt, hoewel de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel recht is, mag deze niet worden misbruikt door zulke mensen, door middel van een dergelijke schandelijke en beschamende daad.’[2]
Deze reactie is bij uitstek een voorbeeld van wat Cliteur de multicultural conception of free speech noemt. Volgens Cliteur houdt dit in dat ‘lippendienst wordt bewezen aan de vrijheid van meningsuiting (“Begrijp me niet verkeerd, de vrijheid van meningsuiting is een belangrijk ideaal, maar…”), terwijl tegelijkertijd de grenzen van de vrijheid van meningsuiting worden getrokken daar waar een religieuze minderheid klaagt dat een uitlating kwetsend is voor haar religieuze gevoelens.’[3]
Een dergelijke gedachtegang valt ook te ontdekken in de ‘Verklaring betreffende Vrede en Tolerantie’ waarvan de Europese Unie medeauteur was. Deze verklaring, die werd gegeven als reactie op Innocence of Muslims, bevat de volgende passage: ‘Terwijl we de vrijheid van meningsuiting geheel erkennen, geloven we in het belang van het respecteren van alle profeten, ongeacht van welk geloof.’[4] Ten eerste valt op dat de passage is geconstrueerd op eenzelfde wijze als de manier waarop de vrijheid van meningsuiting is neergelegd in veel grondwetten en verdragen: eerst wordt de vrijheid van meningsuiting erkend, om vervolgens de mogelijkheid te openen deze vrijheid aan beperkingen te onderwerpen. Zo bepaalt artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ‘Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting (…)’. Lid 2 van hetzelfde artikel luidt vervolgens: ‘Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties (…).’ Nu zal het vast niet de bedoeling zijn geweest van de vertegenwoordiger van de Europese Unie om de grens van toelaatbare uitlatingen te leggen bij het respectloos bejegenen van profeten – welkom blasfemiewet – , maar merkwaardig is de passage wel. Immers, de vraag die zich opdringt is ‘Welke vrijheid van meningsuiting wordt onderschreven?’ Het zojuist aangehaalde artikel 10 schrijft het belang van het respecteren van profeten niet voor, noch valt dat af te leiden uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Wanneer politici communiceren met het publiek valt ondubbelzinnigheid uiteraard altijd te prijzen, maar zeker wanneer een bepaald ideaal in het geding is – zoals in dit geval de vrijheid van meningsuiting – is duidelijkheid geboden dunkt mij. De passage lijkt eerder een poging om iedereen tevreden te houden. De zinsnede ‘Terwijl we de vrijheid van meningsuiting geheel erkennen’ moet voorstanders van de vrijheid van meningsuiting geruststellen, en tegelijkertijd tracht de verklaring gelovigen tegemoet te komen door respect voor profeten te prediken. Dezelfde soort verwarring wordt veroorzaakt door de eerder aangehaalde uitspraak van Ban Ki-moon. Wat bedoelt hij met de opmerking dat de vrijheid van meningsuiting ‘misbruikt’ is? De maker van Innocence of Muslims heeft immers binnen de grenzen van het recht gehandeld.[5] Of bedoelt Ban Ki-moon dat de video dermate onfatsoenlijk is dat de maker een morele grens heeft overschreden? Maar hoe verhoudt die morele grens zich dan tot de juridische? En hoe kan het in hemelsnaam dat de Amerikaanse overheid het haar burgers toestaat om de vrijheid van meningsuiting te misbruiken? Enfin, uiteindelijk dragen reacties zoals die van Ban Ki-moon en de Europese Unie mijns inziens enkel bij aan verwarring en zijn zij – hoe goedbedoeld ook – een inadequaat middel om ‘de boel te sussen’. Sterker nog, niet valt uit te sluiten dat dergelijke reacties een extra vonk zijn in een ontvlambare situatie en door demonstranten kunnen worden beschouwd als een steuntje in de rug (‘Zie je wel, ook de hoogste functionaris van de Verenigde Naties geeft aan dat de video een brug te ver is’).
De individuele benadering
Deze multiculturele benadering van de vrijheid van meningsuiting contrasteert met een individuelekijk op de uitingsvrijheid. Deze is terug te vinden in de uitspraak Cantwell vs. Connecticut uit 1940.[6] De achtergrond van deze rechtszaak is als volgt. Newton Cantwell en zijn twee zonen Jesse en Russell, allen Jehovagetuigen, werden in New Haven (Connecticut) gearresteerd voor het uiten van religiekritiek. In Cassius Street, een straat in een dichtbevolkte buurt waarvan ongeveer 90 procent van de bewoners Rooms-Katholiek was, gingen de Cantwell’s deur-aan-deur met het verzoek of de bewoner bereid was te luisteren naar een plaat op hun draagbare fonograaf. Elke plaat bevatte een introductie op en beschrijving van boeken die zij bij zich droegen. Een van de platen die werden afgespeeld beschreef een boek met de titel ‘Enemies’ en bevatte een aanval op het katholicisme. Een andere plaat was een aanval op alle vormen van georganiseerde religie en beschreef deze als instrumenten van Satan en schadelijk voor de mensheid. Al met al verschilt de aard van de boodschap die de Cantwell’s uitdroegen niet veel van de godslastering die te vinden is in Innocence of Muslims.
Toen de zaak voor het Amerikaanse Hooggerechtshof werd gebracht oordeelde deze als volgt. ‘Op het gebied van religieuze en politieke overtuiging ontstaan scherpe verschillen. In beide velden is wat de één als grondbeginsel beschouwt, de grootste misvatting voor de ander. Om anderen te overtuigen, neemt de pleiter, als bekend, soms zijn toevlucht tot overdrijving, tot laster van ieder die een prominente plek binnen de Kerk of de staat had, of heeft, en zelfs tot valse verklaringen. Echter heeft het Amerikaanse volk in het licht van de geschiedenis gelast dat, ondanks de waarschijnlijkheid van overmaat en misbruik, deze vrijheden op lange termijn essentieel zijn voor verlichte zienswijzen en betamelijk gedrag van de burgers van een democratie. De essentiële eigenschap van deze vrijheden is dat onder hun schild vele levenswijzen, karakters, opvattingen en overtuigingen zich ongestoord en vrijelijk kunnen ontwikkelen. Nergens is dit schild meer noodzakelijk dan in ons eigen land, met een volk dat is samengesteld uit vele rassen en vele geloofsbelijdenissen.’ Van deze krachtige overwegingen springen enkele aspecten in het oog.
Het Hooggerechtshof kiest hier voor de bescherming van het individu om religiekritiek te uiten – en tegelijkertijd kiest het voor het afwijzen van de multiculturele benadering van de vrijheid van meningsuiting. Illustratief in dit verband is de opmerking van Ban Ki-moon dat ‘de vrijheid van meningsuiting moet worden gewaarborgd en beschermd indien zij wordt aangewend voor gemeenschappelijke rechtvaardigheid, voor een gemeenschappelijk doel.’ Het is exact dat streven naar dat ‘gemeenschappelijke doel’ en die ‘gemeenschappelijke rechtvaardigheid’ waarmee Cantwell breekt.[7] Een gedachte achter de beslissing in Cantwell is dat de keuze om een religie aan te hangen tot op zekere hoogte een individuele keuze is.[8]
Een andere reden betreft het evolueren van doctrines en geloofssystemen. Door kritiek zijn religies in staat om zich te ontwikkelen, net zoals dit voor elk idee of concept het geval is. Met betrekking tot het ‘stigmatiseren van religie’ schrijft Cliteur dat religiekritiek niet enkel van belang is omwille van de uitingsvrijheid, ‘maar ook om te waarschuwen wat de consequenties zouden zijn wanneer we bepaalde godsdiensten immuniseren tegen kritiek. Die consequentie zou zijn dat deze godsdiensten zich niet verder ontwikkelen. (…) ik zou zeggen dat je juist daarmee een godsdienst op fatale wijze stigmatiseert.’[9] Het punt dat Cliteur hier terecht maakt is ook in zekere zin terug te vinden bij de Britse liberale filosoof John Stuart Mill (1806-1873). Volgens hem zijn discussie (oftewel, de vrijheid van meningsuiting) en ontwikkeling twee handen op één buik. Volgens Mill is de mens ‘in staat om zijn fouten te herstellen door middel van discussie en ervaring. Niet louter door middel van ervaring. Discussie is nodig om erachter te komen hoe ervaring dient te worden geïnterpreteerd.’[10] Je zou deze punten ook als volgt kunnen weergeven. Ondanksdat uitlatingen over zaken van publiek belang kwetsend kunnen zijn, moet niet uit het oog worden verloren dat zij desalniettemin positieve gevolgen kunnen bewerkstelligen. Weinig ideeën zijn beter geworden door ze te bewieroken of onbesproken te laten. Daar staat tegenover dat er weinig ideeën zijn die niet zijn verbeterd door kritiek.
De laatste zin van de geciteerde uitspraak verdient eveneens aandacht. De rechters begonnen hun overwegingen met de opmerking dat ‘op het gebied van religieuze en politieke overtuiging scherpe verschillen ontstaan.’ Punt. Na deze terechte aanname onderzoeken zij wat wenselijk is voor de samenleving, namelijk, de situatie waarin geen maatschappelijke stroming het land gijzelt met haar gevoeligheden.[11] Het Hooggerechtshof meende dat onder het ‘schild’ dat hij creëerde ‘vele levenswijzen, karakters, opvattingen en overtuigingen zich ongestoord en vrijelijk kunnen ontwikkelen. Nergens is dit schild meer noodzakelijk dan in ons eigen land, met een volk dat is samengesteld uit vele rassen en vele geloofsbelijdenissen (cursief toegevoegd).’ Opvallend is dat het Hooggerechtshof de uitingsvrijheid stimuleert vanwege de diversiteit aan mensen en opvattingen, terwijl aanhangers van de multiculturele benadering in die verscheidenheid eerder een argument zien om die vrijheid te beperken. Aanhangers van de multiculturele benadering zouden het bestaan van scherpe verschillen op politiek en religieus gebied weliswaar niet ontkennen, echter zullen zij daar eerder de conclusie aan verbinden dat daarom de spreker een toontje lager moet zingen. Immers, de focus ligt in die benadering primair op de gekwetste gevoelens van het publiek.
De reacties op Innocence of Muslims doen vermoeden dat de opvattingen en het wereldbeeld van de Amerikaanse rechters niet gevolgd worden door de politici. Ban Ki-moon meende namelijk dat de uitingsvrijheid is misbruikt wanneer deze wordt gebruikt om ‘de waarden en overtuigingen van iemand anders te vernederen.’ De President van de Verenigde Staten, Obama, ‘verwierp pogingen om de religieuze gevoelens van anderen te krenken.’[12] Wat zouden Ban Ki-moon en Obama ervan vinden indien felle kritiek op een religieus ritueel als besnijdenis wordt geleverd? ‘Vernedert’ die criticus dan de waarden en overtuigingen van iemand anders? Hadden Newton Cantwell en zijn zonen de vrijheid van meningsuiting niet ‘misbruikt’? Ongetwijfeld, als we Ban Ki-moon volgen. Wat de achterliggende reden is van deze houding blijft uiteraard gissen, maar zou het kunnen dat de politici liever graag zouden willen dat er geen scherpe verschillen tussen mensen ontstaan, een vorm van wensdenken, terwijl het Amerikaanse Hooggerechtshof ervan uitgaat dat nou eenmaal scherpe verschillen bestaan?
Ten slotte, het ‘schild’ dat het Hooggerechtshof creëert vertoont grote overeenkomsten met het tolerantiebegrip zoals toegedicht aan de Franse filosoof Voltaire, blijkend uit het citaat: ‘Ik keur af wat u zegt, maar ik verdedig vurig uw recht om het te zeggen.’[13] De aanhangers van de multiculturele benadering van de uitingsvrijheid lijken zich daarentegen meer te kunnen vinden in een modernere variant van het tolerantiebegrip. Een voorbeeld hiervan treffen we aan in de ‘Declaration of Principles on Tolerance’ van de Verenigde Naties uit 1995. Daar staat: ‘Tolerantie is het respect voor, de acceptatie en waardering van de rijke verscheidenheid van de culturen van onze wereld, onze uitingsvormen en de manieren van ons mens-zijn.’ Wat men ook van deze twee vormen van tolerantie mag vinden, als het aankomt op de keuze voor een ruime vrijheid van meningsuiting dan valt de eerste te verkiezen boven de tweede. Immers, in de tweede variant is iemand die geen respect toont voor de verscheidenheid van culturen al snel intolerant (bijvoorbeeld Cantwell en niet Ban Ki-moon), terwijl in de eerste variant iemand pas intolerant is indien hij de getoonde respectloze mening wil verbieden (Ban Ki-moon, maar niet Cantwell).
Conclusies
Ik sluit af met enkele korte conclusies. Is de multiculturele samenleving onverenigbaar met een individuele benadering van de uitingsvrijheid? Nee, Cantwell vs. Connecticut laat zien dat dat niet hoeft. Amerika, een van meest multiculturele en multireligieuze samenlevingen weet zijn pluraliteit te combineren met een grote mogelijkheid voor eenieder om zich te mengen in kwesties van publiek belang: religie, economie, politiek, enzovoorts. Wel staat de multiculturele benadering van de vrijheid van meningsuiting op gespannen voet met het moderne mensenrechtendiscours, dat de nadruk legt op (de keuzevrijheid van) het individu en niet veel opheeft met een opmerking als ‘het aanwenden van de uitingsvrijheid voor gemeenschappelijke rechtvaardigheid.’ Dat dit op zijn beurt weer fricties kan opleveren met gevoelens die nauw verbonden zijn met een groepsidentiteit staat vast, maar dat moet niet worden verward met assimilatie: het opleggen van een dominante visie aan andersdenkenden. In het aangehaalde citaat uit Cantwell werd het recht niet gebruikt om een dominante visie aan andersdenkenden op te leggen, maar om een ‘platform’ te creëren waarop allerlei ideeën kunnen worden besproken.
Daarnaast kan volgens mij gesteld worden dat we de multiculturele benadering van de uitingsvrijheid vandaag de dag met name aantreffen bij politici en niet in rechterlijke uitspraken. Hier dringt de vraag zich op wat het voordeel is van deze uiteenlopende visies over dezelfde situatie. Wanneer wetgever en rechterlijke macht akkoord gaan met een spotprent over Jezus, Mohammed, Mozes of Boeddha, wat is dan het signaal dat wordt afgegeven als een president, minister of andere prominente politicus aangeeft dat door diezelfde spotprent in feite de uitingsvrijheid misbruikt is? In ieder geval is dat een verwarrend signaal.
Tom Herrenberg is onlangs afgestudeerd aan de Universiteit Leiden (rechtsfilosofie)
[1] Mogelijk is de arrestatie slechts een tijdelijk voordeel, aangezien artikel 295-C van het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht de doodstraf als mogelijkheid biedt voor iedereen die de ‘naam van de heilige profeet Mohammed aantast’.
[2] Door mij vertaald, zoals dat voor alle citaten in dit artikel die oorspronkelijk in het Engels zijn, het geval is. De originele tekst van de verklaring is te lezen op http://www.un.org/News/Press/docs/2012/sgsm14518.doc.htm.
[3] Zie P. Cliteur, The Secular Outlook: In Defense of Moral and Political Secularism, Wiley-Blackwell, West Sussex (UK) 2010, p. 138.
[4] De verklaring is te bekijken op http://www.eu-un.europa.eu/articles/en/article_12602_en.htm.
[5] Afgezien van het feit dat Nakoula door het uitbrengen van de film de voorwaarden van een eerdere veroordeling wegens bankfraude overtrad. Hiervoor kreeg hij in november 2012 een jaar gevangenisstraf opgelegd. Dit had echter niets met de inhoud van Innocence of Muslims te maken. Zie ‘Man Behind Anti-Islam Video Gets Prison Term’, The New York Times, 8 november 2012.
[6] Cantwell vs. Connecticut, 310 U.S. 296 (1940).
[7] Zie R.C. Post, ‘Cultural Heterogeneity and Law: Pornography, Blasphemy, and the First Amendment’, in: California Law Review, 1988, p. 319-320.
[8] R.C. Post, ‘Cultural Heterogeneity and Law: Pornography, Blasphemy, and the First Amendment’, in: California Law Review, 1988, p. 319. De vraag of dat een terechte weergave is laat ik hier rusten, met de opmerking dat moderne mensenrechtenverdragen in ieder geval individuen zeker de kans bieden om een geloof te kiezen, van geloof te veranderen of om helemaal geen geloof aan te hangen. Zo bepaalt artikel 9 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat ‘Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen.’
[9] P. Cliteur, ‘Waarom terrorisme werkt’, in: E.R. Muller e.a. (red.), Terrorisme. Studies over terrorisme en terrorismebestrijding, Deventer: Kluwer 2008, p. 316.
[10] J.S. Mill, On Liberty, Longman, Greens and co, London (UK) 1865 (1859), p. 12.
[11] Aldus R.C. Post, ‘Free Speech in the Age of YouTube; Barack Obama couldn’t censor that anti Islam film – even if he wanted to’, te bezoeken via http://www.law.yale.edu/news/16059.htm.
[13] Het origineel luidt ‘I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it’. Overigens heeft Voltaire deze opmerking nooit gemaakt, maar is deze afkomstig van zijn biograaf Evelyn Beatrice Hall.