Civis Mundi Digitaal #23
Paul van Velthoven*
Problemen rond de euro
Sceptici bepalen momenteel de discussie over de toekomst van de Europese samenwerking. Niet zonder reden. Deze is ten nauwste gekoppeld aan de problemen rond de euro. We hebben met toenemende regelgeving te maken uit Brussel juist door de problemen die de Europese munt heeft veroorzaakt. Niet alleen stuurt Brussel tegenwoordig aan op verlaging van de begroting om de tekorten terug te dringen, het stelt ook concrete beleidsmaatregelen voor om dat te bereiken die tot voor kort het onaantastbare monopolie vormde van de nationale staten. Iedereen beseft nu dat de euro in 2002 voortijdig in omloop werd gebracht. De politici van destijds meenden een nieuwe belangrijke stap op de weg naar Europese integratie te zetten. Er was al jaren gefilosofeerd over zo’n munt als sluitstuk van de een gemaakte Europese markt. Het noodzakelijke zetje om er daadwerkelijk toe over te gaan was de val van de Berlijnse Muur die leidde tot het verenigde Duitsland. Het werd zonder al te grote problemen opgenomen in de Europese samenwerking. Om Duitsland nog hechter aan die Europese samenwerking te binden en voorgoed een Duitse Sonderweg uit te sluiten lanceerden Mitterrand en Kohl in 1990 de gemeenschappelijke munt. De Fransen hoopten daardoor verlost te worden van de Duitse Mark die als sterkste munt de monetaire verhoudingen binnen de EU beheerste. Het is anders uitgepakt, want Duitsland is door zijn sterke economie voor de munt de ankerplaats gebleven die het voor de komst van de euro in de Europese samenwerking ook al was. Andere landen, Frankrijk op de eerste plaats, ervaren tot hun schade dat zij daar rekening mee moeten houden in hun begrotings- en economisch beleid.
De initiatiefnemers voor de euro wisten, toen ze in 1992 met het verdrag van Maastricht de basis legden voor de eenheidsmunt, ook wel dat voor een muntunie budgettaire en economische afstemming tussen de deelnemende landen noodzakelijk is. Welnu, ze redeneerden dat Duitsland, Frankrijk en de Beneluxlanden al sinds 1987 samenwerkten in het Europese Monetaire Stelsel (EMS), een soort kopgroep dus waarbinnen de bestaande munten slechts binnen een beperkte marge van elkaar mochten afwijken met als directe consequentie beheersing van de staatsuitgaven omdat overschrijding daarvan directe gevolgen heeft voor de waarde van de munt. Ze koesterden de hoop dat de economieën van deze landen door het al jaren functionerende EMS steeds nauwer naar elkaar toe zouden groeien. Maar bij de introductie van de euro in 1999 voegden zich ook landen met een sterker afwijkende economie. We zijn vergeten dat het in de jaren negentig nota bene een kwestie van prestige was om bij de euro te horen. Zo mocht uiteindelijk in 2001 ook Griekenland zich aansluiten.
De eerste jaren van de euro verliepen voorspoedig. Van beheersing van de budgetten van de diverse landen was echter geen sprake. Omdat er door de euro een gemeenschappelijke kapitaalmarkt was ontstaan, konden de deelnemende landen op goedkope wijze geld lenen, des te meer daar de rente in die jaren sterk daalde. Vooral de zuidelijke landen gingen zich daarin te buiten. De geldschieters gingen er waarschijnlijk van uit dat hun geld in die landen goed belegd was omdat solvabele landen als Duitsland en Nederland deel uitmaakten van de eurozone.
Per saldo heeft de euro door de ruimhartigheid waarmee in veel landen daarmee is omgesprongen de economische verschillen tussen de Europese landen vergroot.
Wegwerken van economische verschillen haalbaar?
Om een werkbare monetaire en economische unie in stand te houden zullen die verschillen in de komende jaren juist moeten worden weggewerkt. De grote vraag is of dat haalbaar is.
Om de grote begrotingstekorten van de deelnemende landen, die al hoog waren maar nog eens extra fors opliepen door de in 2008 uitgebroken kredietcrisis waardoor zij zeer veel geld moesten lenen, is op de eerste plaats economische groei nodig. Groei die in vrijwel alle landen belemmerd wordt doordat de staten moeten bezuinigen en van hun burgers grotere belastingafdrachten verlangen. Terwijl de groei het afgelopen jaar voor de hele Europese Unie zich rond het nulpunt bevond, zou die voor 2014 hooguit ruim een procent zijn, volstrekt onvoldoende om de nog steeds oplopende schuld en de werkloosheid op betekenisvolle wijze naar beneden te brengen. De schuldenlast voor de hele eurozone is van 66 procent van het Bruto Binnenlands Product (BNP) in 2007 opgelopen naar 95 procent eind 2013. Volgens officiële schattingen bevindt het gemiddelde BNP van de eurozone zich pas in 2016 op het schuldniveau van 2007, maar voor sommige landen, Italië en Spanje bijvoorbeeld, geldt dat pas in 2018, meer dan tien jaar na het uitbreken van de crisis. Maar dan moet nog steeds veel herstelwerk verricht worden. Om die schuldenlast van de eurolanden terug te brengen zullen jaarlijkse overschotten nodig zijn. Voor Duitsland, de veruit beste presterende economie, ziet de toestand er iets gunstiger uit, maar een land als Frankrijk heeft sinds 1979 nooit meer een evenwichtige begroting gekend, laat staan een overschot. De bezuinigingen smoren vrijwel elke groei, en daarmee elk mogelijk overschot, in de kiem.
Gecoördineerde terugkeer naar de oude munten in Europa?
Bovenstaande cijfers zijn afkomstig van de Luxemburgs-Franse politicoloog François Heisbourg, medewerker van een prominente Franse denktank. In zijn boek La fin du rêve européen (Het einde van de Europese droom) vraagt hij zich af wat er zou gebeuren als we de schuld de schuld zouden laten. Nu, als Frankrijk dat zou doen, zou de rentelast explosief stijgen ten opzichte van andere eurolanden en het een tweede Griekenland worden en daarmee andere landen besmetten, zoals bij de uitzonderlijk trage afhandeling van de Griekse schulden gebeurde. De euro kan, zo concludeert Heisbourg, niet zonder grote risico’s in een deel van de eurozone worden afgeschaft. Om haar effectief te beheren zou – een alternatief scenario - vergaande coördinatie van het begrotings- en economisch beleid van de eurozone in de vorm van een politieke unie nodig zijn. Maar juist van die centraliserende aanpak tonen de bevolkingen in de eurolanden zich afkerig. Solidariteit is ver te zoeken. Ze wijzen naar elkaar en verwijten elkaar de schuld. Een Europees publiek waarin de sterken zich voor de zwakken verantwoordelijk voelen zoals dit in de Amerikaanse of Zwitserse federatie het geval is, bestaat niet. Wel zijn er sluipenderwijs – dus zonder duidelijke democratische legitimatie – stappen gezet naar deze eenwording zoals het in 2012 aangescherpte Stabiliteits- en Groeipact. Die handelwijze van politici zal de afkeer van Brussel bij een steeds groter deel van het electoraat slechts vergroten. Maar ook het vooruitzicht op een crisis waarvan het einde voorlopig niet in zicht is, met name voor jongeren die geen werk kunnen vinden, zal op toenemend verzet stuiten, ook al zijn opmerkelijk genoeg de politieke reacties in de vorm van populisme of politiek extremisme tot nu toe opvallend bescheiden geweest. Maar dat kan veranderen en de komende Europese verkiezingen in mei zullen daar hoogstwaarschijnlijk een duidelijk voorproefje van leveren. Heisbourg concludeert daarom in zijn boek zonder omwegen: de euro is sinds het begin van de crisis een rem geworden op economische ontwikkeling en de Europese droom is bezig te veranderen in een nachtmerrie die vele jaren kan aanhouden.
Erger: ook de bestaande resultaten van de Europese samenwerking zullen in toenemende mate ter discussie worden gesteld. Groot-Brittannië gaat daarin voorop. Daar waar tegenover het economisch geweld uit het Verre Oosten Europese samenwerking een must is, ziet men juist terugtrekkende bewegingen om de crisis ieder voor zich op te lossen. Om te voorkomen dat de eurozone op de langere duur toch uit elkaar valt heeft Heisbourg een gedetailleerd scenario uitgewerkt waarin Duitsland en Frankrijk het voortouw zouden moeten nemen om een gecoördineerde terugkeer naar de oude Europese munten mogelijk te maken. Landen zouden dan hun concurrentiepositie door devaluatie relatief snel kunnen herstellen. Het is dan uithuilen en (misschien, maar onder betere voorwaarden), opnieuw beginnen. Alles beter dan de zaak maar verder te laten verrotten zoals nu lijkt te gebeuren. Want de eurocrisis bergt nog steeds veel lijken in de kast. Met zijn voorstel keert Heisbourg zich nadrukkelijk tegen de sceptici. Hij wil, zoals hij schrijft, het Europese samenwerkingsproject redden voordat de burgers er zich massaal van afkeren. Maar is zijn tegenvoorstel realistisch? Er zou veel politieke moed voor nodig zijn. Het is juist dat gebrek aan moed dat de crisis zo sterk heeft verergerd. Dus gaan we door met bezuinigen en op sluipende wijze verder integreren zonder dat de naties van Europa dat echt willen met als grootste risico dat de Europese Unie onder druk van groeiend protest uit elkaar valt? We gaan spannende tijden tegemoet.
*Paul van Velthoven is journalist en publicist