Civis Mundi Digitaal #23
Eind 2011 en begin 2012 publiceerde een groot aantal EU-landen de landenstudies naar het “Nationale Integriteitssysteem’ (NIS). In deze studies viel te lezen hoe het ervoor stond met het landelijke totaalpakket van instituties en instrumenten bedoeld om integriteit te realiseren en corruptie te bestrijden. Dit zogenaamde NIS-model is rond 1996 bedacht door Jeremy Pope en verder ontwikkeld door anti-corruptie waakhond Transparency International. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat in ieder land de centrale instituties een eigen unieke rol spelen in de integriteitsbewaking van een land, maar dat met name de onderlinge relaties tussen deze instituties bepalend zijn om te kunnen spreken van een meer of minder sterk NIS. Voor master-student Stef Schenkelaars bleek het verschijnen van deze rapporten een uitgelezen kans om op basis van actuele data een Europese vergelijking te maken naar de rol en het functioneren van de nationale Rekenkamers. Schenkelaars vergelijkt in zijn artikel de Rekenkamers van 27-EU landen op de aspecten rolopvatting, wijze van besturen en beschikbare capaciteit. Met name het eerste aspect is interessant wanneer men het systeem waarin een vraagstuk speelt wil analyseren. Rekenkamers vervullen een belangrijke rol in de controle van de financiële huishouding van een staat maar blijken vaak onbekend te zijn bij het grote publiek . Naast het toetsen van overheidsinkomsten en uitgaven op basis van rechtmatigheids- en doelmatigheidscriteria, vervult het instituut Rekenkamer ook af en toe de rol van waakhond door op eigen initiatief effectiviteitsonderzoeken uit te voeren. Schenkelaars stelt terecht dat Rekenkamers enkel bij kunnen dragen aan het bevorderen van integriteit, indien andere centrale instituties zoals de regering en de individuele departementen ook daadwerkelijk wat doen met de rapportages van de Rekenkamer. Over het algemeen kunnen Rekenkamers niet ‘bijten’. De volksvertegenwoordiging en de media zijn dan haar bijtwapens. Wat het artikel van Schenkelaars interessant maakt, is dat hij - naast zich op de NIS-landenstudies te baseren om de effectiviteit van Europese Rekenkamers te kunnen beoordelen - hij ook gebruik maakt van de methodologie van het Centrum voor Strategische Studies in Den Haag. Beide hebben als uitkomst dat de Nederlandse Rekenkamer goed functioneert en als voorbeeld fungeert voor andere landen. Naast de wijze van inrichting en het gehanteerde bestuursmodel, speelt hier ook mee dat de Nederlandse Rekenkamer meer dan 200 jaar bestaat en daarmee haar legitimiteit verzekerd lijkt. Dit in tegenstelling tot de Rekenkamers die meer recent zijn opgericht zoals in Servië. Schenkelaars beschrijft het belang van kennisuitwisseling en peer reviews binnen het internationale netwerk van Rekenkamers (INTOSAI). Zijn artikel laat eens temeer zien dat het van groot belang is om bij grote maatschappelijke vraagstukken zoals corruptiebestrijding en integriteitsbevordering, een holistische of integrale benadering te kiezen waarbij gekeken wordt in hoeverre instituties hun eigen rol effectief vervullen. De praktijktoets is hierbij van groot belang. Pas als de wisselwerking tussen deze instituties begrepen wordt, kan ook besloten worden aanpassingen te doen in de institutionele verankering en wet- en regelgeving . Schenkelaars’ Europese vergelijking van Rekenkamers is een mooie stap in die richting.