Civis Mundi Digitaal #25
Met naschrift van C.W. Rietdijk.
De theorie is nog verre van af
Gerard ‘t Hooft
Dit betoog van de heer Rietdijk is veel meer dan een bespreking van mijn boek over de elementaire deeltjes; hij legt allerlei verbanden tussen de omschrijvingen van de ontdekkingen en theorieën die ik in mijn boek heb gegeven, en zijn eigen filosofische opvattingen over ruimte, tijd en materie. Toen hij daar zelf enige tijd geleden een boekje over had geschreven, dat door collega Dieks was gerecenseerd, werd mij om een reactie gevraagd. Daar heb ik na enig beraad maar van afgezien, omdat ik bang was dat al mijn kritiek op de redeneerwijze van de heer Rietdijk misschien te grievend zou overkomen. Ook nu zal ik het kort houden.
a. Het interview dat ik enige tijd geleden had met een verslaggeefster van de NRC werd enigszins vertekend doordat de NRC er nogal suggestieve koppen boven had gezet, als zouden onze "ideeen even op" zijn, en de fysica bijna af. Dat heb ik zeker niet gezegd, of willen zeggen. Waar ik op doelde was de constatering dat het "Standaardmodel" dat we nu hebben veel nauwkeuriger de werkelijkheid lijkt weer te geven dan we enige decennia geleden nog voor mogelijk hadden gehouden. Er moet echter nog heel erg veel gebeuren voor dat er een enigszins volledig beeld van de fundamentele natuurwetten kan worden geschetst, en we weten ook niet of dat er ooit komen zal, al blijf ik op dat punt wel optimistisch.
Dat de kracht-overbrengende deeltjes de materiedeeltjes kunnen vinden blijkt geen probleem te zijn in onze theoretische beschrijvingen, daar zorgt de kwantummechanica voor. De signalen van Uw mobiele telefoon weten de zendmast ook wel te vinden, en vice versa. Wel is dit wat moeilijk voorstelbaar te maken zonder de formules erbij te slepen, zodat de Heer Rietdijk er geen "Aha Erlebnis" bij heeft, maar daar kan ik helaas weinig aan doen.
De theorie is verre van af, er zijn nog heel wat problemen op te lossen, maar dat de deeltjes elkaar weten te vinden, en dat ze elkaar ook kunnen aantrekken, is geen probleem voor ons. Dat de "mainstream theorie" dat niet zou kunnen verklaren is pertinent onjuist. Dat je geen "voorstelbaar model" zou mogen gebruiken, en dat onze beschrijvingen niet meer "begrepen" zouden kunnen worden wil ik ten stelligste weerleggen. Wat ik onder de motorkap van mijn auto zie duizelt mij ook wel eens, maar daar verbind ik niet de conclusie aan dat auto’s tegenwoordig niet meer te begrijpen zouden zijn.
b. De probabilistische aspecten van de kwantummechanica vormen op zich ook geen wezenlijk probleem, al geven die wel heel veel aanleiding tot discussie. De kwantummechanica werkt, en velen nemen daar genoegen mee. Ik hecht weinig geloof aan beschouwingen waar 14 filosofische bewijzen voor zijn, want ik geloof een bewijs pas als er maar één van nodig is. Wel heb ik mijn eigen argument waarom ik uiteindelijk ook geloof dat, als er ooit een finale theorie komt, deze geen waarschijnlijkheidselementen meer zal vertonen, maar volledig deterministisch zal zijn. Daar is wel een zeer gedetailleerde beschouwing van de EPR paradox en het theorema van Bell voor nodig, maar dat wilde ik de lezers van mijn boek besparen.
Over "retroactieve invloeden" in de negatieve tijdrichting kun je bergen van onzin aantreffen op het internet, allemaal fout, want onze inzichten in de gedragingen van de elementaire deeltjes zijn juist gebaseerd op het feit dat die invloeden er niet zijn, en juist alleen zo kun je alle elementaire wetten van de materie die we nu kennen goed begrijpen.
De heer Rietdijk heeft het over "bovenlokale coherenties". Ik weet niet wat dat voor coherenties zijn. Hij meent te impliceren dat je de wereld 4 dimensionaal en niet 3 dimensionaal moet zien. Maar dat is slechts een kwestie van taalgebruik. Terugvertaald in gewoon Nederlands veranderen de 20e eeuwse inzichten die Einstein en vele anderen ons over de wereld hebben verschaft, helemaal niets aan het idee dat deeltjes zich in de gewone ruimte verplaatsen, en dat je de tijdstippen waarop ze dat doen mede moet registreren. Je mag tijd best als vierde dimensie behandelen, Einstein, en anderen, ontdekten dat dat heel handig is als je de snelheid van lichtsignalen in rekening wilt nemen. Ook is het zo dat vele theoretici het vermoeden hebben dat er nog andere, stijf opgerolde dimensies zijn, maar de essentie van het beeld dat we nu hebben, van deeltjes die zich in de ruimte voortbewegen, verandert daar niet door.
Naschrift C.W. Rietdijk
Naschrift door Wim Rietdijk
’t Hooft maakt zich wel erg gemakkelijk van diverse zaken af.
Dit culmineert in zijn toepassing van een – toegegeven, geniale – transformatie op de 14 bewijzen voor een realistische 4-dimensionale werkelijkheid die ik eerder ter sprake bracht. Hij transformeert die bewijzen namelijk zonder verdere verklaring in filosofische bewijzen. Geniaal inderdaad. En het valt bovendien bijna geen mens op, tussen de ijktransformaties en renormalisaties die we eerder noemden. Maar de ’t Hooft-transformatie heeft wél tot gevolg dat de bewijzen daarmee afhankelijk worden van filosofische uitgangspunten en dus in feite waardeloos zijn. ’t Hooft is er in elk geval vanaf. Alleen al de titel van mijn laatste bewijs in Physics Essays 23, no. 3 – Ontologically three-dimensional reality violates experiment – had hem moeten doen vermoeden dat hier meer aan de hand is dan filosofie. Dit bewijs is bovendien onafhankelijk van relativiteitstheorie en quantummechanica. Of kijk naar het bewijs besproken in mijn website, paragraaf 1 van Page 6.1, bij Fig.1 (titel website: The scientifization of culture).
‘t Hooft ziet het leveren van meer dan één bewijs voor eenzelfde principe als een reden om het bewezene in twijfel te trekken, om vervolgens mee te delen dat hij er een vijftiende bewijs bij heeft gevonden. Dat wij daarmee geestverwanten worden lijkt hem te ontgaan. Namelijk het feit dat wij beiden overtuigd zijn van een combinatie van determinisme en de bovenlokale coherentie die de door hem gebruikte EPR heeft geïntroduceerd in de regionen der bètawetenschap, en die samen een contrast vormen met het irrationalisme, de incoherentie (chaos) en uitzichtloosheid die nu de voornaamste anti-verlichte ideologie vormen.
Daarmee wordt het nog belangrijker dat mijn bewijzen door hem (op natuurkundige wijze) gestaafd, dan wel ontkracht worden; ik ben op mijn beurt zeer geïnteresseerd in de reacties die er op zijn bewijs zijn gekomen. Wat mij tot slot nog bevreemdt is dat hij zegt dat bij zijn bewijs de Paradox van EPR een rol speelt terwijl hij tegelijk een vraagteken zet waar ik het heb over bovenlokale coherenties, die nu juist de essentie van EPR vormen.
De heer ’t Hooft wordt kennelijk niet getroffen door Aha-Erlebnissen bij de hoofdlijn van mijn gehele betoog: over de overeenkomsten en verschillen tussen de fysica in 1900 en 1930. Juist gecompliceerde formules lijken ‘t Hooft nogal eens een Aha-Erlebnis te verschaffen. Mij overkomt dat zelden en zeker niet in het voorbeeld met de deeltjes en zendmasten dat ‘t Hooft gebruikt.
Met enige verbazing,
Wim Rietdijk