Civis Mundi Digitaal #25
Bespreking van: Haslam, S. A., S. D. Reicher, S. D. & M. J. Platow, The New Psychology of Leadership, Identity, Influence and Power, Psychology Press Hove and New York, 2011.
Nieuwe psychologische benadering van leiderschap
Arie-Jan Kwak
Bespreking van: Haslam, S. A., S. D. Reicher, S. D. & M. J. Platow The New Psychology of Leadership, Identity, Influence and Power, Psychology Press Hove and New York 2011
Psychologie als wetenschap van de menselijke onwetenschappelijkheid
De rechtspsychologie heeft de afgelopen decennia een belangrijke bijdrage geleverd in het onderzoek naar de juridische praktijk door juristen – en dan in het bijzonder rechters – op hun vooroordelen, waarnemings- en denkfouten te wijzen. Dit zijn fouten die we allemaal geneigd zijn te maken maar gezien de macht en bevoegdheden die rechters in onze samenleving hebben, zijn de gevolgen van rechterlijke beoordelingsfouten vaak zo groot en onomkeerbaar dat het belangrijk is om de rechterlijke macht op haar neigingen en blinde vlekken te wijzen. Iedere rechter zou dan ook van de nog steeds groeiende stroom aan literatuur op dit terrein kennis moeten nemen. De voorbeelden van verkeerde beslissingen die zich door menselijke, al te menselijke psychische neigingen en vooringenomenheid laat verklaren, zijn confronterend; maar de confrontatie werkt louterend.
Dergelijk psychologisch onderzoek komt voort uit een bredere onderzoekstraditie die zich ten doel stelt in kaart te brengen, en te verklaren, hoe mensen denken. Maar kijken is vergelijken, en dus wordt het (al te) menselijk denken ter vergelijking in de regel gecontrasteerd met wetenschappelijk denken. Een algemene vooronderstelling daarbij is dat wetenschappelijk denken begint met zorgvuldig en onbevooroordeeld waarnemen, en dat vervolgens (op grond van deze waarnemingen) algemene theorieën worden geformuleerd waar we aan nieuwe waarnemingen toetsbare voorspellingen uit kunnen deduceren. Maar alleen wetenschappers zijn hierin echt goed getraind. (Als het goed is tenminste.) Wij gewone stervelingen kijken vaak helemaal niet goed, generaliseren vaak veel te snel en negeren regelmatig informatie die niet goed uitkomt. Het gevolg is dat mensen vaak handelen op basis van onjuiste opvattingen en overtuigingen. De psychologie wil een kritische functie vervullen door ons op onze blinde vlekken, vooroordelen en denkfouten te wijzen. Ze is de wetenschap van de menselijke onwetenschappelijkheid.
De rechtspsychologie heeft de kennis die in de psychologie is verworven over het menselijk tekort toegepast op de rechter. In het bijzonder de strafrechter omdat de gevolgen van rechterlijke dwalingen hier zulke dramatische proporties kunnen aannemen, en omdat het dus de meest spectaculaire onderzoeksresultaten oplevert. De aandacht gaat in dit onderzoek dan ook vooral vaak uit naar de waarheidsvinding door strafrechters. Rechters hebben de wettelijke plicht om de waarheid omtrent het gebeurde boven tafel te krijgen en de verdachte bij de geringste twijfel vrij te spreken. (Art. 338 Sv) Strafrechters moeten dus net als wetenschappers op zoek naar de materiële waarheid en hier vormt wetenschappelijk denken zowel het contrast als de norm waarmee we het daarvan afwijkende rechterlijk denken kunnen identificeren. Dwalingen kunnen vaak worden verklaard door rechterlijke, eigenlijk algemeen menselijke psychische neigingen (biases) en bewustwording en kritische zelfreflectie kan voorkomen dat we ons door deze neigingen laten (mis-) leiden.
Botsing juristen met de wereld van de psychologie
Wetenschap vindt echter plaats in een heel andere normatieve context dan rechtspraak, en van de juridische context wordt gemakshalve door de rechtspsychologie geabstraheerd. Dat kan ook niet anders, wetenschap is altijd een kwestie van een zekere reductie van de complexiteit, maar zodra juristen (ook rechtswetenschappers) in debat gaan met de rechtspsychologie blijkt dat de wereld van de rechtspraak en die van de psychologie met enige regelmaat te botsen. The New Psychology of Leadership geschreven door de psychologen Haslam, Reicher en Platow, biedt een mooi perspectief om op deze botsing te reflecteren. Deze nieuwe benadering in de studie van leiderschap, is kritisch over de traditionele psychologische analyses van leiderschap die in belangrijke mate volgens de bovenstaande methode tot stand zijn gekomen.
Het traditionele psychologische onderzoek naar het maatschappelijke fenomeen leiderschap contrasteert, ter vergelijking, de manier van kijken en denken van mensen die een bepaalde leider volgen met wetenschappelijk denken. Het uitgangspunt is dan als vanzelf dat hier iets irrationeels gebeurt: mensen handelen niet naar eigen inzicht en waarneming maar geven hun autonomie om een of andere mysterieuze reden op. De conclusie is dan dat het “charisma” dat de leider heeft het product is van persoonlijke eigenschappen die voor de volgelingen een zodanig bijzondere betekenis hebben dat ze zich overleveren aan de wil van de leider. Maar wat zijn deze bijzondere persoonlijke eigenschappen dan? De traditionele psychologie zocht naar de universele wetten van effectief leiderschap, in de zin van de eigenschappen die nodig zijn om een bedrijf of een politieke gemeenschap te leiden. Als we precies weten welke eigenschappen dit effect hebben op mensen dan hebben we een universele verklaring – een verklaring dus die boven iedere persoon en context is verheven – voor de macht en invloed die effectieve leidersfiguren hebben. Deze wetenschap heeft vervolgens ook een kritische functie in die zin dat het ons bewust maakt van het feit dat charisma slechts een projectie is, een manier van kijken en denken. Bewustwording kan helpen om ons verstand er bij te houden en uit de greep van slechte leiders te blijven (of te komen).
De traditionele psychologie van leiderschap is, kortom, methodologisch individualistisch (net als de economische wetenschap over het geheel genomen) van aard: individuen volgen een individu omdat ze in zekere zin “betoverd” zijn door zijn of haar bijzondere persoonlijke eigenschappen. Ze is bovendien “essentialistisch” in die zin dat er gezocht wordt naar de eigenschappen die de essentie uitmaken van dat charisma: wat zijn de universele en tijdloze kwaliteiten van effectieve leidersfiguren? Tot slot is deze benadering statisch; in de eerste plaats omdat het uitgaat van de gegevenheid van dit charisma los van de historische en geografische context. Ze is in de tweede plaats statisch omdat er geen oog is voor de dynamiek, de interactie tussen de leider en de volgelingen. De psychologie van leiderschap heeft dit methodologisch individualisme en essentialisme echter inmiddels achter zich gelaten en is op zoek gegaan naar meer dynamische en contextgevoelige modellen van dit sociale fenomeen. Wat voegen Haslam, Reicher en Platow met hun New Psychology of Leadership nu toe aan deze trend?
Sociale identiteit sleutel tot nieuwe theorie van leiderschap
De ambitie is een holistische, empirisch geïnformeerde theorie van leiderschap te ontwerpen waarin
1.) de contextgevoeligheid van leiderschap,
2.) de interactie tussen leider en volgelingen als niet één- maar tweerichtingsverkeer,
3.) het proces en de dynamiek van de vorming van leiderschap en
4.) de manier waarop deze dynamiek zowel de leider als de volgers transformeren, als een consistent geheel kunnen worden begrepen.
De sleutel tot een dergelijke psychologie van leiderschap ligt volgens auteurs in “social identity theory”. (p. 50 e.v.) Volgens deze theorie speelt de ervaring van individuen dat hun identiteit voor een belangrijk deel bepaald wordt door de specifieke groep waar ze deel van uitmaken een centrale rol. Volgens de auteurs is het deze geïnternaliseerde sociale identiteit die het zowel mogelijk maakt om te leiden als om geleid te worden. De fundamentele stelling van Haslam, Reicher en Platow is dat een effectieve leider appelleert aan een specifiek wij-gevoel; het appeleert aan de ervaring deel uit te maken van een bepaalde groep. Het lidmaatschap van een dergelijk groter geheel is in meerdere opzichten heel belangrijk en betekenisvol voor de mens:
“At the personal level, social identities are immensely important to individual group members. They give us a sense of place in the world: who we are, what we should do, and how we relate to others. Identities also give us a sense of connection to those who share our sense of self (i.e. other in-group members), and the group itself is typically a source of belongingness and pride. A large body of evidence indicates these factors in turn serve to enhance well-being and promote mental and physical health. What is more, individuals’ connection to other group members gives rise to a sense of effectiveness in shaping the world. Working together on the basis of a common social identity, we have both the perspective and the power to make our own history rather than adapt to a history determined by others. We are transformed from passive subjects into active agents.” (p. 144)
Hiermee laten we het methodologisch individualisme achter ons, en betreden we het terrein van het methodologisch holisme. De groep is meer dan een optelsom van de individuen omdat deze individuen als bewuste en actieve leden van de groep collectief kunnen handelen en zo gezamenlijk de (sociale) wereld naar hun hand kunnen zetten: “Groups have higher-order emergent properties and these transform the individual, while at the same time allowing individuals to engage in group processes that are capable of transforming the world.” (p. 50) Collectief handelen is volgens de auteurs zelfs slechts mogelijk voor zover afzonderlijke leden van de groep een deel van hun identiteit aan de groep ontlenen. (p. 52) De groepsidentiteit maakt namelijk een “depersonalisatie” mogelijk zodat een individu zich niet langer identificeert met zijn individuele eigenbelang maar met de waarden en belangen van de groep als geheel:
“when our sense of self is depersonalized, then the interests that concern us are those of the collective. As a result, there are times when we might even be prepared to sacrifice our individual selves in order to advance the common good – as we see when people give up their lives in wars and revolutions.” (pp. 53, 54)
Wat bepaalt effectief leiderschap?
De groep is dan kortom meer dan de som der delen. De leden van de groep zijn gezamenlijk een groter en machtiger “lichaam” dan een enkel individu ooit kan zijn. De auteurs komen vervolgens met een zeer interessante stelling: de effectieve leider is de verpersoonlijking van de grotere geheel. (p. 71) Dat wil zeggen, als er (naast een portie geluk) aan een aantal cruciale voorwaarden is voldaan. Het is namelijk niet eenvoudig om dit tot stand te brengen, leiderschap is hard werken, aldus de auteurs. Het is geen Goddelijke gave, niet een aangeboren talent of eigenschap. Het gezag van een leider is het product van effectief “social identity management” (p. 197) dat hele specifieke managementkwaliteiten, voortdurende waakzaamheid en ook permanent onderhoud vergt.
Vier factoren zijn volgens de auteurs van The New Psychology of Leadership van belang voor effectief leiderschap, en deze vier factoren bepalen of een leider in een groep niet alleen macht maar ook gezag heeft. Dat wil zeggen, dat de machtsuitoefening door de leidersfiguur als terecht, als legitiem, wordt gezien door de volgelingen: “Leaders who succeed in becoming personifications of the group […] are legitimate, their control is seen as liberating, and they generate support.” (p. 170) Een eerste belangrijke voorwaarde is dat de leider wordt gezien als één van ons. De leider moet, met andere woorden, door de leden van de groep worden ervaren als een prototypisch lid van de groep. “Prototypisch” wil zeggen de leider is niet alleen een typisch lid maar een voorbeeldig typisch lid van de groep in die zin dat deze persoon aan de ene kant voor de groep als geheel kan staan, en zich aan de andere kant ook prototypisch onderscheidt van (proto-) typische leden van andere, concurrerende groepen. (p. 83 e.v.) Alleen een prototypisch lid kan, kortom, de groep verpersoonlijken en namens de groep spreken en handelen.
In dit spreken en handelen moet de leider vervolgens de waarden en belangen van de groep dienen, de leider moet gezien worden als dienstbaar aan de waarden en belangen van het grotere geheel. Dat is de tweede voorwaarde voor succesvol leiderschap, de leider kan het collectief handen en voeten geven, hij of zij kan en moet het voor ons doen. De leider is als collectieve actor een belangrijke bindende factor en dit heeft twee facetten die in het bijzonder ook voor juristen van belang zijn. In de eerste plaats moet de leider redelijk en billijk (fair) zijn in de verdeling van de goederen en in de behandeling van de afzonderlijke leden van de groep: “Within the group, a leader’s fairness is a powerful bonding agent.” (p. 116) In de moderne democratische rechtsstaat is in het bijzonder de rechter belast met het bewaken en realiseren van een eerlijke behandeling van de burgers door de overheid. Je zou hier kunnen spreken van een specifieke arbeidsverdeling binnen de staat. Het gezag van de overheid staat of valt met de ervaring van de burgers dat zij er toe doen, dat ze door de overheid met gelijk respect worden behandeld.
Het is niet alleen belangrijk dat de leider de volgelingen gelijk en eerlijk behandelt zodat ze het gevoel hebben dat ze er toe doen, en dat ze dus een volwaardig lid van de gemeenschap zijn, het is minstens zo belangrijk dat de leider de collectieve doeleinden van de groep daadwerkelijk realiseert. Wat die doelen zijn, hangt af van de definiërende waarden en belangen van de groep. Psychologisch onderzoek toont aan dat het “charisma” van de leider relatief is aan de mate waarin de groep succesvol is in het creëren van bijvoorbeeld sociale cohesie, welvaart en welzijn. Als de leider het goede voorbeeld geeft dan zijn de volgelingen ook bereid om zich op te offeren en hard te werken aan het bereiken van gemeenschappelijke doelen:
“[L]eaders who take care to promote the group interest (more colloquially, those who are in-group champions, those who “do it for us”) reap many benefits. They receive endorsements from followers, they are likely to be seen as charismatic, they influence the opinions of their followers, and they are able to enlist the efforts of their followers in bringing their visions of the future to fruition. This last point is critical. Vision after all, is often seen as the thing that marks out great leaders.” (p. 133)
Een derde belangrijke voorwaarde voor effectief en succesvol leiderschap is dat leider de juiste eigenschappen en benodigde vaardigheden heeft om daadwerkelijk ervaren te worden als de belichaming, de verpersoonlijking van de identiteit van de groep: “Our third rule of effective leadership […] is that leaders need to be skilled entrepreneurs of identity.” (p. 71) Het is de kunst om ons te vertellen wie we zijn, en de kunst om bepaalde ideeën en visie te presenteren als de belichaming van wie we zijn (of wat we zouden willen zijn). Betekenis geven aan de groep en haar leden – zingeving, daar gaat het hier in essentie om. Waar zijn we met zijn allen naartoe onderweg? Wat is de bedoeling? Wat hier telt is de manier waarop the verschillende elementen en aspecten van de waarden, belangen, overtuigingen en collectieve ervaringen van de groep tot een coherent verhaal gemaakt worden.
Aan de ene kant zijn de elementen waar dit verhaal uit wordt gecomponeerd een gegeven voor de leider, ze bepalen mede of hij of zij als een prototypisch lid van de gemeenschap kan worden gezien. Aan de andere kant is er altijd ruimte om deze gegevens met behulp van goed gekozen beelden en verhalen zodanig vorm te geven dat de leider meer prototypisch wordt. Volgens de auteurs is dit ook precies de kern van de politieke strijd: Wie weet zich het beste als prototypische vertegenwoordiger van de groep te presenteren? Dat betekent aan de ene kant dat je je verhaal aanpast aan de overtuigingen en opvattingen over onze identiteit in de gemeenschap. Politici zijn in die zin altijd tot op zekere hoogte reactief. Aan de andere kant vereist dit ook het zodanig beïnvloeden van die overtuigingen en opvattingen (proactief) dat jij als de ideale leider uit de bus komt. (p. 142)
Tenslotte de vierde en laatste voorwaarde: “Leaders need to be embedders of identity. They must not only tell us who we are, they must make a world in which our sense of who we are can be made to matter.” (p. 72, cursief in het origineel) Effectief leiderschap is relatief aan de mate waarin de leider er in slaagt om (met behulp van de macht van het collectief dat aan hem of haar is toevertrouwd door de groep) een sociale wereld te bouwen waarin de leden van de gemeenschap zich thuis voelen en waar zij hun (sociale) identiteit ten volle kunnen verwerkelijken en ontplooien. Dat is in belangrijke mate een kwestie van de juiste woorden weten te vinden om de collectieve identiteit concreet te maken en nieuwe inspirerende ideeën te verankeren in, en vorm te geven met behulp van, het oude en vertrouwde. Het concreet maken van de gedeelde identiteit maakt het eenvoudiger om te begrijpen welk handelen van ons wordt verwacht in de groep. Het creëren van een collectieve werkelijkheid is dus ook een kwestie van rituelen, ceremonieën, gedenktekens en gedenkplaatsen, die de collectieve identiteit een bepaalde materialiteit, en daarmee tastbaarheid en duurzaamheid geven.
Tot slot noemen de auteurs het belang van maatschappelijke structuren en instituties waarin mensen met elkaar in gesprek zijn, met elkaar samenwerken en hun gezamenlijke identiteit voortdurend vormgeven in (collectief) handelen: “Leaders need to be initiators of structure […] it is apparent that these structures need to be concerned with the realization and instantiation of in-group norms, values, and beliefs. That is, they need to be identity-embedding structures.” (p. 189) De keerzijde van dit laatste punt is dat effectief leiderschap vergt dat de leider goed oplet welke normen, waarden en belangen dominant zijn in de instituties, procedures en praktijken waar hij of zij verantwoordelijkheid voor draagt. Als het verhaal van de leider over wie we zijn niet strookt met de praktijk van het bestuur, dan is dit een directe bedreiging voor zijn of haar gezag. (p. 212)
Belichaming groepsidentiteit
Effectief leiderschap is inderdaad hard werken, zoveel is wel duidelijk inmiddels. In grote lijnen betoogt The New Psychology of Leadership dat het hele specifieke talenten en vaardigheden vergt om gezag te verwerven in een groep en dat dit gezag staat of valt met de mate waarin leiders de groepsidentiteit weten te belichamen. Als, en voor zolang als, de leden van de groep de indruk hebben dat ze met het volgen van leider de groep volgen waar ze een deel van hun identiteit aan ontlenen, kan de leider de stem, de oren, het geweten, de armen en de handen van het collectief zijn. Leiderschap is dan bevrijdend want eendracht maakt macht: het individu ervaart een zekere empowerment door de ervaring deel uit te maken van een machtig collectief dat het lot van de groep in eigen hand kan nemen. Het is het verlangen naar deze collectieve empowerment dat de groep de leider machtigt, oftewel autoriseert namens hen te spreken en te handelen. Dát is het geheim van het gezag dat sommige personen op sommige momenten op sommige plaatsen voor de leden van hun groep hebben. Dat wil zeggen, volgens Haslam, Reicher en Platow kent gezag eigenlijk geen geheimen meer.
Wat kunnen juristen hiervan leren?
Deze bevindingen zijn voor juristen in het algemeen (en voor rechters in het bijzonder) in vele opzichten interessant. Ik licht er bij wijze van slot, een tweetal uit. De moderne democratische rechtsstaat kent een vergaand uitgedifferentieerde arbeidsverdeling. De eenheid van de staat wordt verpersoonlijkt door het staatshoofd (waarvan in veel rechtszalen een portret te vinden is) en de rechterlijke macht heeft tot taak namens de politieke gemeenschap als geheel geschillen te beslechten aan de hand van de wet. De beslissing van de rechter heeft formeel gezag, de burger wordt geacht zich bij deze beslissing neer te leggen ook als hij of zij zich inhoudelijk niet kan vinden in de redenen die voor de beslissing worden gegeven. Dat de burger dit desondanks (meestal) doet heeft te maken met het feit dat de overheid boven de beslissing van de rechter een zwaard heeft gehangen natuurlijk. Maar het heeft ook te maken met het feit dat de burger over het algemeen wel gevoelig is voor de stem van de gemeenschap, voor het beroep van de gemeenschap om na the day in court het conflict niet verder te laten escaleren en over te gaan tot de orde van de dag. Er is een goede kans dat identiteit en depersonalisatie hier een belangrijke rol spelen. Als er geen ‘wij’ wordt ervaren, zal de geschillenbeslechting zonder twijfel aan effectiviteit inboeten.
In de tweede plaats is de rechterlijke macht de ‘belichaming’ of de ‘verpersoonlijking’ van in het bijzonder de belofte van fairness van de staat jegens haar individuele leden. We kunnen dit begrip op verschillende manieren vertalen, maar ‘redelijkheid en billijkheid’ komt heel goed in de buurt. De kernwaarden die de juridische instituties kenmerkt in de moderne samenleving – rechtvaardigheid (als redelijkheid en billijkheid), rechtmatigheid, onpartijdigheid, onafhankelijkheid - laten zich goed begrijpen vanuit deze eis aan de staat en de publieke functionarissen die hier aan de knoppen zitten. De moderne rechtsstaat kan zich zo laten begrijpen als een institutionalisering van redelijk en billijk leiderschap, met name in het beslechten van geschillen in de gemeenschap. Als een staat niet succesvol in het vervullen van deze functie dan zullen ook de andere aspecten van de dynamiek van wij-gevoel en leiderschap niet succesvol worden. Waar deze bevindingen op zich de bestudering van The New Psychology of Leadership al rechtvaardigen, biedt het boek, en het psychologisch onderzoek waar het naar verwijst, nog veel meer interessants voor de jurist die zich realiseert dat recht en rechtspraak deel uitmaken van het geheel van statelijke instituties die ‘depersonalisatie’ van de burger mogelijk maakt en versterkt.