Civis Mundi Digitaal #28
Bespreking van: M. van Hees, P. van Schie en M. van de Velde, Neoliberalisme. Een politieke fictie. Boom Uitgevers, Amsterdam, 2014.
Neoliberalisme een politieke fictie?
Wim Couwenberg
Bespreking van: M. van Hees, P. van Schie en M. van de Velde, Neoliberalisme. Een politieke fictie. Boom Uitgevers, Amsterdam, 2014.
“Noem tegenwoordig een maatschappelijke kwaal en het ‘neoliberalisme’ schijnt ervoor verantwoordelijk te zijn. Vermarkting, graaicultuur, bureaucratisering, kredietcrisis, consumentisme, materialisme, verschraling van arbeidsverhoudingen, morele crises, het verdwijnen van sociale cohesie, en de teloorgang van het onderwijs: het zou allemaal de schuld van dit ‘neoliberalisme’ zijn. Helaas wordt zelden toegelicht waarom het ‘neoliberalisme’ verantwoordelijk is voor al dat vermeende sociale kwaad. Sterker, het is vaak zelfs helemaal niet duidelijk waar de term ‘neoliberalisme’ naar verwijst. [..] Het niet definiëren van een term die zo gemakkelijk, en vaak, in de mond wordt genomen, is een omissie, die de critici van het neoliberalisme valt aan te wrijven.”
Met deze stellingname wordt dit boek in het voorwoord geïntroduceerd. En dat geeft meteen de teneur ervan goed weer. Opvallende aanklager van het neoliberalisme als bron van sociaal kwaad is met name de Canadese schrijfster Naomi Klein, die tegen de neoliberale variant van het kapitalisme achtereenvolgens ten strijde trekt in bestsellers als No Logo (2000), dat de bijbel is geworden van de antiglobaliseringsbeweging; The Shock Doctrine (2007) met een aanklacht tegen het neoliberale rampenkapitalisme, waarin zij ook al anticipeert op een toekomst van klimatologische rampen; en in 2014 This changes everything, waarin het neoliberale kapitalisme onverenigbaar wordt verklaard met een serieus te nemen klimaatbeleid.
Is neoliberalisme een politieke fictie? Dat wordt mijns inziens niet aangetoond. In Civis Mundi is neoliberalisme ook vaak in verband gebracht met nieuwe economische en maatschappelijke tendenties. Het is sinds de jaren ’80 zoals bekend in zwang gekomen, ter aanduiding van de omslag die dan onder invloed van het beleid van Reagan als Amerikaanse president en Margaret Thatcher als Britse premier plaatsvindt; een teruggrijpen op klassiek-liberale waarden als de vrije markteconomie en daarmee samenhangende instituties, die in de vorige eeuw sterk in verdrukking waren geraakt, als gevolg van collectivistische en totalitaire tegenkrachten. Het was een nuttige correctie op een stagnerende verzorgingsstaat en zijn verstarrend effecten, zoals automatische koppelingen, indexmechanismen, trendbeleid, bureaucratische regeldrift, job protection, e.d. In Nederland heeft dat onder leiding van CDA-premier Ruud Lubbers geleid tot het op gang brengen van een proces van deregulering, liberalisering en privatisering. In het vorige nummer van Civis Mundi is onder dit thema nog een grote recensie gewijd aan de historische voorwaarden voor de ontwikkeling van het neoliberalisme, zoals opgetekend door de Franse filosoof Michel Foucault tijdens zijn colleges en inmiddels verwerkt in een onlangs verschenen boek.
Met die omslag is het begrip neoliberalisme geassocieerd geraakt. Nadat het socialistische dogma van een door de staat geleide economie uitgewerkt was als hefboom van maatschappelijke vooruitgang, is marktwerking door neoliberaal geïnspireerd marktfundamentalisme verbreid als overal inzetbaar probleemoplossend instrument – buiten de markt geen heil, zoals Milton Friedman verkondigde - en is het op zijn beurt een nieuw economisch dogma geworden met bijbehorende oogkleppen dat nu duidelijk op zijn grenzen stuit.
Die opmars van marktwerking als nieuw economisch dogma wordt vooral sinds de kredietcrisis van 2008 begeleid met velerlei kritische kanttekeningen. Onder neoliberale inspiratie, zo luidt een breed gedragen kritiek die al voor de kredietcrisis opgang maakte, is er een samenleving gegroeid die verschrompeld is tot een marktplaats, een ‘global bazar’ waar constant goederen, kapitaal en ideeën verhandeld worden, kortom tot niet meer dan een zielloze transactiemaatschappij met de staat als een facilitair en bedrijfsmatig functionerend bedrijf ten dienste van tot consumenten gereduceerde burgers. Het wordt een bedrijf waar financiële en economische argumenten en overwegingen beslissende criteria worden en managementhypes en –modes uit de managementliteratuur steeds vlotter binnendringen. Dit is overigens niet alleen een bron van onbehagen in traditioneel linkse kringen. Ook in meer rechts geheten kringen waar het communitarisme de toon aan geeft[1], wek dat wrevel en onbehagen. In het grenzeloos opererende marktliberalisme ziet men daar een toenemende aantasting van gemeenschapswaarden als saamhorigheid, betrokkenheid, vriendschap, vrijwilligers- en liefdewerk, maatschappelijke samenhang e.d. met vervreemding en ontworteling als kwalijke vruchten.[2]
Neoliberalisme ter aanduiding van wat hier kort als een maatschappelijke ontwikkeling sinds de jaren ’80 en ’90 is geformuleerd, is geen politieke fictie, maar duidt op een maatschappelijke situatie, zoals die in brede kring ervaren wordt. Hier is weer het bekende theorema van de Amerikaanse socioloog Thomas van toepassing: ‘If men define situations as real, they are real in their consequences.’
Anti-neoliberale kritiek, aldus de auteurs, wijst vooral op problemen die het gevolg zijn van een inadequate realisering van liberale uitgangspunten. Het zijn echter problemen die duidelijk verband houden met marktwerking als een nieuw panacee, een nieuw economisch dogma, zoals de problemen van de verzorgingsstaat te maken hadden met het socialistische dogma van de staat als de hefboom van maatschappelijke en economische vooruitgang. In beide gevallen is er sprake van een eendimensionaal maatschappijbeeld. In beide gevallen is de balans zoek.
[1] Zie voor het communitarisme als cultuurkritische tegenstroming A. Etzioni, The Spirit of Community: Rights, Responsibilities and the Communitarian Agenda, 1994; en M. Daly (red.), Communitarism: A new public ethics, 1994
[2] Zie o.a. Ad Verbrugge, Tijd van Onbehagen. Filosofisch essay over een cultuur op drift, 2004; en A. Klamer, In hemelsnaam. Over de economie van overvloed en onbehagen, 2005