Sociale functies van sport als moderne varianten van die van religie

Civis Mundi Digitaal #28

door Wim Couwenberg

Bespreking van: Ruud Stokvis, Lege kerken, volle stadions. Sport en de sociale functies van religie. Uitgeverij Amsterdam University Press, 2014.

Sociale functies van sport als moderne varianten van die van religie

Wim Couwenberg

 

Bespreking van: Ruud Stokvis, Lege kerken, volle stadions. Sport en de sociale functies van religie. Uitgeverij Amsterdam University Press, 2014.

 

Neergang religie en opgang sport twee deelontwikkelingen van het moderniseringsproces

In de eerste helft van de vorige eeuw was sport nog een aangelegenheid van amateurs. Alleen in de wielersport was er al een zekere professionele sportbeoefening. Het was ook de tijd, waarin kerken nog vol zaten en grote invloed hadden op doen en laten van de nog in grote meerderheid gelovige bevolking. Het was de tijd van de verzuiling, waarin premoderne geloofs- en denktradities en daarmee samenhangende autoritair-hiërarchische structuren zich krampachtig teweer stelden tegen de dreigende opmars van moderne denk- en leefpatronen. Ik heb toen zelf ook veel aan sport gedaan. Maar sport gold toen nog hoofdzakelijk als nuttig voor het leren van discipline en samenwerken in teamverband, maar overigens niet meer dan franje in een leven dat in het teken stond van religie en kerkgang, en van arbeid en studeren in de jeugd.

In de laatste decennia van de vorige eeuw verandert dat drastisch. Sport stijgt snel in waardering en maatschappelijke betekenis. In een seculariserende samenleving raakt godsdienst en kerkgang daarentegen op de achtergrond, en lijkt sport sociale functies van religie min of meer over te nemen. De zevende dag, eens een christelijk gewijde rustdag, wordt een dag van sport en drukke gesprekken over de uitkomsten daarvan, met Studio Sport van de NOS televisie als hoogtepunt. Sportclubs groeien in ledental en belangstelling, kerken lopen daarentegen leeg.

In dit boek met een sprekende titel staat de vraag centraal of sport in West-Europa de sociale functies van religie overneemt: morele vorming, sociale binding en zingeving. Dat wordt vanuit een historisch-sociologisch oogpunt en perspectief onderzocht. Gezien de intensiteit waarmee religie voorheen zijn sociale functies heeft vervuld, ligt de vraag voor de hand welke instituties die sociale functies overnemen, als religie daar niet langer of steeds minder in voorziet. In de theorie over secularisering wordt die vraag te veel over het hoofd gezien. De auteur probeert in die leemte te voorzien. En dat heeft hij prima gedaan. Sport is zeker niet de enige institutie die sociale functies van religie overneemt bij het doorzetten van het secularisatieproces. De conclusie van zijn onderzoek is niettemin, dat sport een van de belangrijkste instituties blijkt te zijn, die dat gedaan heeft.

De neergang van religie gaat hand in hand met de opgang van sport. Het zijn twee deelontwikkelingen van een versneld moderniseringsproces, dat sinds de jaren ’60 in Nederland op gang komt. De auteur tekent daar terecht bij aan dat het verband tussen modernisering en secularisering per land gespecificeerd moet worden om te kunnen achterhalen waarom dat verband in het ene land veel sterker is dan in andere. Dat sport sociale functies van religie steeds meer overneemt, gaat voornamelijk op voor West-Europa. In veel andere landen is dat niet of veel minder het geval, omdat deelneming aan sport daar minder verbreid en intensief is, en religie in die functies meer dan in West-Europa voorziet. In de VS, waar het christendom zich veel beter staande heeft weten te houden dan in West-Europa, gaat sterke belangstelling voor sport harmonisch samen met een relatief sterke positie van religies.

 

Morele vorming

De sociale functies van sport presenteert de auteur als moderne varianten van die welke religies eens uitoefenden. Wat morele vorming betreft, noemt hij het fair play ideaal als de belangrijkste bijdrage van de sport aan die vorming. Dat past, zo stelt hij, ook veel meer in een moderne samenleving, waar onderlinge betrekkingen grotendeels van onpersoonlijke aard zijn, terwijl godsdienst juist gericht is op persoonlijke relaties. De regulerende werking van dit ideaal heeft primair betrekking op de concurrentie tussen mensen, groepen en organisaties. Het beroep dat van dit ideaal uitgaat om zich aan regels te houden en afspraken na te komen, kan ervoor zorgen dat, ondanks de permanente concurrentiedruk in een moderne liberale samenleving, het maatschappelijk verkeer op economisch en politiek gebied toch relatief vreedzaam en ordelijk verloopt, zoals ook in de sport.

Interessant is ook de overeenkomst die deze socioloog signaleert tussen sportieve en kapitalistische wedijver. Die overeenkomst is al in een vroeg stadium in de ontwikkeling van de moderne sport opgemerkt. De bezwaren tegen de sport hadden aanvankelijk vooral daarmee te maken. Die ideologisch gekleurde kritiek leefde niet alleen onder socialisten, maar ook in kerkelijke kringen. Dat ging daar tevens gepaard met kritiek op de lichaamscultus in de sport en de recordjacht als levensvervulling. Het verzet tegen het primaat van wedijver en prestatiedrang in de sport is het meest nadrukkelijk geuit in de marxistische sportliteratuur, al trok een communistisch land als de DDR daar weinig van aan. Maar sinds de liberale triomf in de Koude Oorlog komt er een grote kentering op gang, met groeiende waardering voor de internationale wedstrijdsport en de prestaties van de eigen sporters in die internationale wedijver. Topsport wordt sindsdien doelbewust gesteund als symbool van het streven naar excellentie. Daarbij wordt talent onder de jeugd al zo vroeg mogelijk opgespoord en ontwikkeld in speciale onderwijstrajecten. En bij een aantal sporten wordt succes gehonoreerd met soortgelijke enorme beloningen als in het bedrijfsleven. Het fair play ideaal wordt dan des te belangrijker om die intenser wordende sportieve wedijver relatief vreedzaam en ordelijk te laten verlopen.

 

Sociale binding en zingeving

Het sociale effect van de wedstrijdsport ziet de auteur in samenhang met de morele werking van dit ideaal. Sport schept bindingen tussen al die sportliefhebbers die op lokale, nationale en internationale schaal bij die wedstrijdsport betrokken zijn. En evenals op moreel gebied is die sociaal bindende werking van sport universeel en daardoor moderner van aard dan die van religie. Terwijl mensen als uitvloeisel van toenemende individualisering van de samenleving hun leven steeds meer individueel vormgeven, ziet de auteur in sport een adequaat middel waardoor de lonely crowd op anonieme wijze toch religieus aandoende gevoelens kan ervaren, door deel uit te maken van grotere verbanden. Dat zijn wel vaak gevoelens van lokaal-chauvinistische of nationalistische aard.

Wat in het bijzonder de zingevingsfunctie van religie betreft, is deze socioloog van oordeel dat het de commerciële massasport is die de belangrijkste seculiere institutie wordt om in die functie te voorzien, waarbij dan vooral te denken valt aan de commerciële voetbalsport, met als interessant detail dat in Nederland clubs als Ajax en Feyenoord hun supporters in de gelegenheid stellen onder de vlag en met de zegen van hun club begraven of gecremeerd te worden. Sport dus als levensvervulling. Maar geldt dat niet voornamelijk voor laagopgeleiden?

Het boek is helder van structuur en uitwerking. Het is in een prettig leesbare stijl geschreven. Ik complimenteer de auteur graag met het resultaat van zijn onderzoek, dat een belangrijk nieuw religieus en maatschappelijk terrein in onderlinge wisselwerking in beeld brengt.