In de ban van de maatschappijkritiek: een ambitieus project over meer dan twee millennia Europese ideeëngeschiedenis

Civis Mundi Digitaal #28

door Bart van Heerikhuizen

Bespreking van: L. Laeyendecker, Kritische stemmen. Maatschappijkritiek van oudheid tot heden. Uitgeverij Damon, Budel, 2013.

In de ban van de maatschappijkritiek: een ambitieus project over meer dan twee millennia Europese ideeëngeschiedenis

 

Bespreking van: L. Laeyendecker, Kritische stemmen. Maatschappijkritiek van oudheid tot heden.  Budel: Damon, 2013. ISBN 9789460361524. 820 pags. Prijs: E. 54,90.

 

Bart van Heerikhuizen

 

Maatschappijkritiek meer dan een product van de moderne tijd

Wanneer zijn mensen begonnen om hun eigen samenleving kritisch te beschouwen? Hoe oud is eigenlijk de maatschappijkritiek? Op het eerste gezicht is die vraag eenvoudig te beantwoorden. Maatschappijkritiek kan niet ouder zijn dan de periode waarin het begrip maatschappij tot ontwikkeling kwam en dat was in de achttiende en negentiende eeuw. Toen de samenleving werd ontdekt (sommigen zeggen liever: geconstrueerd) als een nog weinig begrepen object van onderzoek, ontstond al snel het idee dat je die samenleving ook aan kritiek kunt bloot stellen. Bij een van de bekendste aartsvaders van de moderne economie en sociologie, Karl Marx, zijn maatschappijwetenschap en maatschappijkritiek met elkaar verknoopt en hetzelfde kan gezegd worden over de denkers die hij inspireerde, zoals de leden van de Frankfurter Schule. Er pleit dus veel voor de stelling dat maatschappijkritiek onlosmakelijk verbonden is met de moderne wereld, de wereld van Verlichting en Contra-verlichting, van Liberalisme, Conservatisme en Socialisme, van economie, antropologie en sociologie. Met heel veel goede wil kan een specialist misschien nog een paar vroege maatschappijkritici aanwijzen in de late zeventiende eeuw, maar dan heb je het ook echt wel gehad.

            In zijn boek Kritische stemmen gaat L. Laeyendecker, emeritus hoogleraar in de sociologie, veel verder terug in de tijd. Hij onderschrijft de stelling dat maatschappijkritiek in bovenvermelde zin een product is van de moderne tijd, maar dat belet hem niet om uitvoerig aandacht te schenken aan kritische stemmen die al veel eerder te horen waren. Toen ik in 1970-1972 de colleges volgde van professor Laeyendecker,heb ik hem wel eens terloops tegen zijn veelal linkse studenten horen zeggen: ’Als jullie echt studie willen maken van maatschappijkritiek, dan zou je het spoor veel verder terug moeten volgen dan tot Karl Marx, je zou bij voorbeeld interessante teksten kunnen vinden bij de kerkvaders of bij Plato.’ Het zijn van die terloopse opmerkingen, waarmee een goede docent zijn studenten aan het piekeren zet, maar niemand die er toen aan dacht, dat de hoogleraar dit ambitieuze project zelf nog eens op zich zou nemen.

            En toch is dat precies wat hij zich de afgelopen tien jaar tot taak heeft gesteld. Het resultaat is een omvangrijk en geleerd boek, waarin hij honderden kritische mannen (en zo nu en dan een enkele vrouw) laat spreken: beginnend bij de Joodse en Griekse denkers en eindigend bij hedendaagse journalisten en wetenschapsmensen. In 774 dichtbedrukte pagina’s volgt de lezer de vaak verleidelijke klanken van al die kritische stemmen vanaf de oudheid, dwars door de middeleeuwen en de renaissance, tot in de huidige tijd. Edward Bellamy komt aan het woord, maar ook Franciscus van Assisi, Habermas is een veelgeciteerde schrijver, maar ook Augustinus of Georg Simmel. Wanneer je denkt, en misschien stiekem ook wel eventjes hoopt, dat de auteur jouw obscure persoonlijke favoriet over het hoofd heeft gezien, helpt een blik in het imposante register je al snel uit de droom: ook die weinig bekende denker heeft in dit pantheon zijn eigen nisje gekregen. Deze auteur streeft naar volledigheid. Wel beperkt hij zich tot het Westerse denken; dit boek gaat vooral over de Europese cultuurgeschiedenis.

 

Drie grote studies: resp. over apocalyptische en utopische denkers, en over moderne wetenschappelijke maatschappijkritiek

Kritische stemmen heeft alle kenmerken van een magnum opus. Laeyendecker heeft hier alles bijeen gebracht waarover hij gedurende zijn lange leven heeft nagedacht, gedoceerd en geschreven. Wie bekend is met zijn werk komt soms elementen tegen uit eerdere voordrachten en publicaties, maar het lijkt wel alsof pas hier alles op zijn plaats valt, alsof die eerdere boeken en artikelen alleen maar nodig waren als tussenstations op een parcours dat onvermijdelijk naar dit eindpunt voerde. Er is geen ander woord voor: dit is een levenswerk. Zulke boeken worden nog maar zelden geschreven. We leven in de tijd van de beknopte inleidingen: A Very Short Introduction to Weber, Schopenhauer in 90 Minutes, Islam for Dummies (ik verzin niets; deze titels bestaan echt!). Dit is een boek dat van de lezer eist dat hij de tijd neemt, zich laat meevoeren in het onspectaculaire, afgewogen, genuanceerde, soms wat breedsprakige betoog van de erudiete auteur. Dit is geen boek voor gehaaste mensen.

            Eigenlijk gaat het om drie boeken, die weliswaar met elkaar samenhangen, maar die ook los van elkaar gelezen kunnen worden. Het eerste gaat over de apocalyptische literatuur vanaf de oudste religieuze teksten over het einde der tijden tot en met de televisie-serie The X-files en de film-reeks Mad Max. Het tweede boek gaat over utopische geschriften vanaf de grote dialogen van Plato tot de opvattingen van  ’anders-globalisten’ als Noreen Herz en Naomi Klein. En dan is er het omvangrijkste derde boek, dat gewijd is aan de moderne wetenschappelijke maatschappijkritiek, die inderdaad zijn wortels heeft in de achttiende en de negentiende eeuw. Drie dikke studies, overladen met voetnoten, steeds verwijzend naar elkaar, maar toch ook elk voor zich relatief autonoom.

            Voor beoefenaars van de sociale wetenschappen zijn het eerste en het tweede deel het meest verrassend. Ik denk niet dat er veel sociologen, antropologen of politicologen zijn die zich, om de oorsprongen van de maatschappijkritiek te achterhalen, hebben verdiept in de oudste Griekse of Joodse mythen ’van het begin’, zoals de Theogonie van Hesiodos, de Metamorfosen van Ovidius of het Bijbelse scheppingsverhaal. Dat hoeft ook niet, want Laeyendecker neemt de tijd om uit te leggen waar het om gaat. Dat is een van de aardige aspecten van dit boek: deze schrijver houdt er rekening mee dat de lezer misschien niet zo erudiet is als hijzelf en hij bezuinigt niet op mooie en vaak zeer uitvoerige citaten en toelichtingen. Dat is een van de dingen die je leert als professor voor de collegezaal. Zo toont hij aan dat reeds in deze oeroude verhalen een diepe onvrede merkbaar is over hoe de mensheid zich heeft ontwikkeld. Telkens is er sprake van verval, achteruitgang, terugval, steeds is er verdriet over de kloof tussen hoe het had kunnen worden en hoe het in werkelijkheid is uitgepakt. Laeyendecker volgt stap voor stap de ontwikkeling van de apocalyptische ideeënwereld en zelfs de meest sceptische lezer zal moeten erkennen dat er heel veel overeenkomsten zijn met de aanklachten van hedendaagse maatschappijkritici. En dat blijkt niet alleen op cognitief niveau, maar ook in de praktische uitwerkingen. Zoals in onze tijd degenen die het moderne geglobaliseerde neo-liberalisme scherp afwijzen zich soms terugtrekken in hun eigen commune-achtige gemeenschappen, zo kunnen ook de middeleeuwse monniken gezien worden als vertegenwoordigers van een ’tegenwerelds protest’. Het bleef niet bij klachten over geldzucht, wellust en ongeloof, in de ’fuga mundi’, de vlucht uit de wereld, toonden kluizenaars en kloosterlingen dat ze het echt meenden: ze voegden de daad bij het woord. En net als nu leidde de kritische houding soms ook tot gewelddadigheden. Laeyendecker behandelt bij voorbeeld de geschiedenis van de apocalyptisch revolutionair Thomas Müntzer, die rond 1525 een rol speelde in de Duitse boerenopstanden. Het is alsof je een woordvoerder van Islamitische Staat leest, wanneer hij Müntzer citeert, waar die oproept om de ongelovigen zonder medelijden te doden: "Laat u niet vermurwen, let niet op het gejammer der godddelozen., Zij zullen u vriendelijk vragen, smeken, dreinen als kinderen, maar heb geen erbarmen. (...) U zult niet van vrees bevrijd worden zolang zij leven." (p. 168)

 

Een geschiedenis van ideeën, maar wel gesitueerd in een sociale context

Wat uit dit voorbeeld duidelijk wordt, is dat dit boek geen loutere ideeëngeschiedenis biedt; steeds worden de behandelde denkbeelden gekoppeld aan het feitelijk gedrag van de mensen die zich door deze denkbeelden geïnspireerd voelden en bovendien worden ze telkens gesitueerd in de sociale context. Zo leidt hij de tekst van Müntzer in met een kleine schets van de toenmalige bevolkingsdruk, werkeloosheid en prijsstijgingen, die leidden tot verarming van de boeren. Laeyendecker is geen marxistische auteur -  hij neemt bij voorbeeld afstand van de marxistische visie op Thomas Müntzer of op Thomas More als een soort voorlopers van het moderne socialisme - maar hij laat wel telkens de relatie zien tussen de opkomst van bepaalde denkbeelden enerzijds en aan de andere kant de bredere sociale, economische en politieke ontwikkelingen waarin die denkbeelden konden ontstaan en aanhang verwerven. Dit boek is het werk van een socioloog in hart en nieren: hij geeft die sociale context er niet plichtmatig bij, omdat het nou eenmaal moet, maar hij kan het domweg niet laten, voor hem is dit een integraal onderdeel van zijn betoog. Daarom zijn die sociaal-economische uitweidingen ook geen storende onderbrekingen van het verhaal over de ontwikkeling der ideeën; ze vormen een verhelderend en onmisbaar complement.

            Hetzelfde geldt voor het deel over de utopische gedachten. Het spreekt vanzelf dat de schrijver hier het werk van Thomas More uitvoerig bespreekt. Net als in het geval van Müntzer merk je aan alles dat de schrijver er plezier in heeft om mooie, tekenende citaten uit het werk te lichten. Je ziet hem grinniken, wanneer hij vertelt dat More de in Engeland zo populaire jacht beschouwde als een soort surrogaat-genot: "het meest inferieure deel van het slagerswerk".  Maar voorafgaand aan zijn uitvoerige bespreking van het boek Utopia heeft hij de lezer als het ware reisklaar gemaakt door hem met veel oog voor detail in te lichten over de macroprocessen in de tijd van More, Montaigne en Erasmus en door een klein college in te lassen over het nieuwe mensbeeld dat geleidelijkaan ontstaat in de zestiende eeuw en dat doorwerkt in de boeken van de beroemde humanisten.

            Ook in dit tweede deel slaagt hij erin de lezer ervan te overtuigen dat er al veel maatschappijkritiek bestond avant le mot, want wat de utopische schrijvers sinds Plato doen is de sociale wereld systematisch vergelijken met een door hen verzonnen wereld, de wereld zoals die zou hebben kunnen zijn. Wanneer je het zo beziet, kun je je afvragen of de utopie in onze eigen tijd nog bestaansrecht heeft en daaraan wijdt Laeyendecker het interessante veertiende hoofdstuk. Hij citeert daar veel toonaangevende moderne auteurs, maar één citaat bleef nog lang in mijn hoofd nagalmen. Het is een zin van de filosoof Richard Rorty: "Hoe kan een plausibel scenario eruit zien om in het jaar 2100 een in Bahia of Kinshasa geboren kind dezelfde levenskansen te bieden als een kind dat in München geboren is?" (p. 435) Dat is geen wetenschappelijke vraag, het is een wezenlijk utopische vraag, maar de moderne sociale wetenschappen kunnen wel proberen om er empirisch onderbouwde antwoorden op te geven en dat is geen zinloze exercitie.

 

Grondleggers van moderne maatschappijkritiek

En daarmee zijn we aangekomen bij het derde deel, dat gewijd is aan de maatschappijkritiek in de tijd van de maatschappijwetenschappen, dus vanaf de achtttiende eeuw. Tegenwoordig voelen veel Nederlandse beoefenaren van de sociale wetenschappen zich gedwongen om het anglicisme ’de moderniteit’ te gebruiken als het over deze periode gaat. Weinigen zullen weten dat ze dan eigenlijk een gallicisme en een latinisme gebruiken: de Franse dichter Baudelaire ontleende het woordje ’la modernité’ aan de romanschrijver Balzac. Maar de term blijkt een voorloper te hebben: reeds in 1075 riep paus Gregorius VII een synode bijeen om te spreken over de ’modernitas nostra’, onze ’moderniteit’. (p. 475, n. 4 - Laeyendecker verstopt zijn flonkerendste diamantjes in de voetnoten.) Bij het lezen van dit derde deel zullen veel lezers het gevoel krijgen dat ze eindelijk op bekend terrein arriveren, maar toch lees je deze pagina’s nu heel anders, want inmiddels bezit je een gedegen kennis van de apocalyptische en utopische denkers. En daardoor klinken de stemmen van Rousseau, Tocqueville en Marx in een andere accoustiek. Ineens valt je het eschatologische element op in het denken van Marx,  ineens zie je dat Tocqueville met zijn model van de Amerikaanse democratie een alternatief ontwikkelde voor het leveren van kritiek onder verwijzing naar een zelf verzonnen utopisch model. Aan de andere kant zijn het ook juist Rousseau, Tocqueville en Marx die de basis legden voor de hedendaagse maatschappijkritiek. Zij maakten als het ware de spelregels die we tot op de huidige dag in acht nemen.

 

Dubbelzinnigheid moderne rationaliteit

Dan maakt de schrijver een grote sprong en zijn we beland in het heden, de wereld van het WTE-complex, zoals hij het noemt: Wetenschap, Techniek, Economie. Aan dat drietal worden vervolgens drie hoofdstukken gewijd, waarin het gaat over onderwerpen als kernwapens, gentechnologie, neo-liberalisme en economische globalisering. De verschillende aspecten van de moderne Westerse samenlevingen passeren hier een voor een der revue en daarbij anticipeert de auteur al een beetje op de kritiek, want het gaat hier steeds over ’omstreden prestaties’ en ’omstreden pretenties’. Kritici van lang geleden, zoals Jeremy Bentham en Georg Simmel, komen hier aan het woord, maar ook moderne geleerden, zoals de antropoloog Jared Diamond, die zich grote zorgen maakt over de milieu-effecten van ongebreidelde economische groei. Maar zij vervullen hier alleen nog maar de rol van gedreven commentatoren bij de grote trends van onze tijd.

            Dat wordt anders in de drie slothoofdstukken, die gewijd zijn aan de moderne maatschappijkritiek. Eerst gaat het over romantische vertogen over de tragedie van de cultuur, dan volgen conservatisme, cultuurpessimisme en de postmoderne kritiek van Jean-Francois Lyotard. Laeyendecker is op zijn best in een verhandeling waarin de dubbelzinnigheid van de moderne rationaliteit centraal staat. Hier gaat het over de rationalisering, waarover Max Weber reeds met diepe twijfel schreef en over de kille bureaucratisering achter de grote twintigste eeuwse moordpartijen, die onder meer door Zygmunt Bauman is geanalyseerd als een verborgen mogelijkheid van de moderne samenleving. Het boek sluit af met een indrukwekkend hoofdstuk over individualisering en de vaak bekritiseerde gevaren van dat proces, zoals vervreemding en anomie, hoofdthema’s van Marx en Durkheim, maar ook belangrijke onderwerpen bij Foucault, Beck, Sennett en Luhman.

 

 

Prachtig naslagwerk, maar het lezen van het complete werk is ook alleszins de moeite waard

Het zal inmiddels wel duidelijk zijn geworden dat dit niet alleen een erudiete en overweldigende studie is, maar ook een intimiderend en overladen boek. Het is, zoals gezegd, opgebouwd uit drie lossstaande delen, maar het derde van die drie omspant zo veel onderwerpen en thema’s dat je ook daar het gevoel krijgt meerdere studies tegelijk te lezen. De schrijver doet zijn uiterste best om zijn span paarden strak aan de teugels te houden, bij voorbeeld door het telkens invoegen van samenvattingen, aankondigingen van wat gaat volgen, vriendelijke lees-aanwijzingen voor wie het spoor bijster dreigt te raken, maar dat helpt niet helemaal.

            Doorgaans hoopt een auteur dat de lezers zijn betoog van het begin tot het einde zullen blijven volgen, maar ik denk dat dit boek een ander lot beschoren is. Het zit een beetje ongemakkelijk in tussen een boek dat je van voren naar achteren uitleest en een encyclopedie, waarin je alleen maar een lemma opslaat als je dat je nodig hebt. Kritische stemmen laat zich het beste lezen als een naslagwerk: zo nu en dan lees je een compleet hoofdstuk, bij voorbeeld over middeleeuwse apocalyptici of over de moderne kritiek op het individualisme en dan leg je het weer een poosje terzijde tot een kranten-artikel over het scheppingsverhaal van de Yezidi’s je uitnodigt om de stukken te (her)lezen die gaan over de mythes van het ontstaan van de wereld en de mensen.

            En toch. Het lezen van het complete boek van de eerste tot de laatste pagina vergt weliswaar een flinke investering in tijd en energie, maar de opbrengst is niet mis. Dezelfde mensen die geleerde dikke boeken terzijde schuiven, zijn vaak wel bereid om zich door de drie dikke delen van In de ban van de ring heen te werken. Vergeleken met de queeste die Tolkien beschrijft is de tocht met Laeyendecker door meer dan twee millennia Europese ideeëngeschiedenis niet alleen veel leerzamer, maar ook stukken spannender.