Civis Mundi Digitaal #29
Een goede vriend van mij vroeg mij met het oog op het nieuwe Civis Mundi jaarboek ‘Heeft geschiedenis zin?’of er niet een filosoof of wetenschapper is die mij hierbij in bijzondere mate geïnspireerd heeft. Hij zag die niet zo gauw. Maar die is er wel degelijk. Dat is namelijk de Nederlandse historicus Jan Romein, die zoals u weet als historicus een marxistische achtergrond had. Toen ik met zijn werk nader kennismaakte, was ik zelf actief betrokken bij de ideologische strijd met het wereldcommunisme en de verdediging van westerse waarden daartegen. Dat marxisme van Romein was voor mij geen enkel probleem.
Met historici als Huizinga, Geyl en Rogier maakt Romein deel uit van de ‘lyrische generatie’ van historici. Zij beoefenden hun vak nog in de historische geest van de 19e eeuw, waarin geschiedbeoefening een prominente plaats innam. In lijn hiermee vervulde deze generatie van historici ieder op zijn manier vanuit een grote historische eruditie nog een opvallende culturele gidsfunctie. Het is een functie die sindsdien sterk aan betekenis ingeboet heeft. Jan Romein heeft daarbij altijd in de schaduw gestaan van Johan Huizinga, onze meest vermaarde Nederlandse historicus. Maar ik heb Romein al vroegtijdig leren waarderen als groot historicus met vernieuwende en heel aansprekende geschiedtheoretische ideeën. In de eerste plaats is dat voor mij het onderscheid dat hij begin jaren ’50 introduceerde tussen het algemeen menselijk patroon van premoderne culturen, en Europa als eerste afwijking daarvan, en bakermat van de moderniteit als het nieuwe algemeen menselijk patroon van beschaving in wording; en daarnaast ook zijn idee van een integrale geschiedopvatting en -beoefening. Mede onder zijn invloed ben ik steeds meer in evolutionaire termen gaan denken. En in lijn hiermee heb ik de vraag of geschiedenis zin heeft dan ook in een evolutionair perspectief gesitueerd en onderzocht, zoals ik dat eerder heb gedaan met mijn constitutionele rechtstheorie.[1]
Prealabele vraag
Als geschiedenis een gebeuren is zonder zin en samenhang, zoals nu een toonaangevende postmoderne opvatting is, wat maakt het dan eigenlijk nog uit of die geschiedenis wat eerder of later tenietgaat, bijvoorbeeld door een grote ecologische ramp? In een consequent nihilistisch geïnterpreteerde wereld, zo stel ik (17-19), is er mijns inziens in moreel opzicht geen doorslaggevende reden te bedenken waarom we verplicht zouden zijn het voortbestaan van de mens op deze planeet veilig te stellen. Temeer is dat het geval als we uitgaan van de darwinistische opvatting van de evolutietheorie. Dat is namelijk een opvatting, die als een universeel zuur elke menselijke illusie wegvreet, zoals de bekende neodarwinistische filosoof Daniel Dennett onomwonden erkent.
Is de verklaring waarom we ons voor het voortbestaan van de mens op deze planeet niettemin blijven inzetten de blinde levenswil, die in de ogen van Schopenhauer de essentie uitmaakt van ons aller bestaan? Of is het wellicht, in de geest van de Verlichting, een bewuste levenswil, bewust namelijk van onze opdracht als mens het menselijk bestaan duurzaam veilig te stellen, en het zodoende mogelijk te maken de zich ontwikkelende zin en betekenis van het beschavingsproces, en daarmee dus ook van de geschiedenis, scherper in beeld te krijgen. Ik ben geneigd in die geest op deze prealabele vraag van dit jaarboek te reageren.
Van premodern politiek en religieus machtsbeginsel naar modern beheersingsmotief
In lijn ook met de integrale geschiedopvatting van Romein heb ik in dit jaarboek opnieuw een lans gebroken voor een integrale en integrerende denkwijze als complement van het heersende reductionistisch-analytisch denken, en mijns inziens ook een heel belangrijke voorwaarde voor het opsporen van zin en samenhang in het geschiedverloop. In die zin heb ik ook mijn eigen vak als constitutioneel rechtsbeoefenaar steeds opgevat en in praktijk gebracht, zoals Paul Cliteur daaraan in zijn commentaar op dit boek nog eens herinnerd heeft.
In het nieuwe jaarboek reageerde hij aan het slot van zijn commentaar opnieuw sceptisch op mijn realpolitieke inzicht als verklaringshypothese. “Niet zo moeilijk doen,” was zijn reactie hierop (153). Maar het is wel een inzicht dat het resultaat is van jarenlange levenservaring, nadat ik zelf in eerste instantie als idealist de politiek ben ingegaan, en in mijn toenmalige politieke partij als wereldvreemde idealist werd neergezet en geridiculiseerd, vanwege mijn toenmalige pleidooi eind jaren ’50 voor een christendemocratische Doorbraakgedachte, wat uiteraard de overbrugging veronderstelt van de historische kloof tussen de protestants-christelijke en de katholieke wereld. Dat kwam aanvankelijk als heel wereldvreemd over in de toenmalige christendemocratische partijen (KVP, ARP en CHU). Maar alle niet geringe hindernissen op de weg daarheen zijn inmiddels glansrijk overwonnen. Dat gebeurde echter pas wel dankzij snel veranderende politieke machtsverhoudingen.
Al doende ben ik als oorspronkelijk idealist bekeerd tot de basisgedachte van het machtsbeginsel als cruciale historische drijfkracht. In premoderne culturen manifesteerde dat beginsel zich in het bijzonder als een politiek en religieus fenomeen. In de moderniteit is het aanzienlijk verruimd en versterkt, dankzij de snel groeiende invloed van wetenschap en technologie (44). “All modern scientific thinking is at bottom power thinking”, zoals de Britse filosoof en bekende pacifist Bertrand Russell dat zonder omwegen erkent.[2] En in en door de ontwikkeling van het moderne kapitalisme is aan dat machtsbeginsel tevens een prominente economische dimensie toegevoegd, die Karl Marx zoals bekend tot inzet gemaakt heeft van een nieuwe fundamentele maatschappelijke en politieke tegenstelling. Het premoderne politieke en religieuze machtsbeginsel is zodoende getransformeerd tot het moderne beheersingsmotief, dat naast en tegenover het emancipatiemotief de belangrijkste drijfkracht is geworden van de moderniteit als nieuw beschavingstype. Tussen beide motieven bestaat een constante polaire spanningsverhouding die culmineert als de staatsveiligheid in het geding is. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten van grote democratische staten als de VS vallen dan makkelijk terug op de oude leer van de staatsraison, met de staatsveiligheid als opperste norm, en daarmee tot geheime activiteiten die haaks staan op westers-liberale principes en regels.[3]
Universele verbreiding moderniteit als zin van de geschiedenis in dit ontwikkelingsstadium
In het kader van de zich ontwikkelende zin van de geschiedenis interpreteer ik de moderniteit waarin we nu mogen leven als niet minder dan een revolutionaire sprong naar een hoger niveau van maatschappelijke en bewustzijnsontwikkeling, met nieuwe ongekende mogelijkheden het fysieke en maatschappelijke kwaad te bestrijden en terug te dringen. En in de universele verbreiding van die moderniteit tot het nieuwe algemeen menselijk patroon van beschaving lijkt mij de specifieke zin van de geschiedenis in dit ontwikkelingsstadium gelegen (119-147). In de geest van het gerijpte vooruitgangsgeloof, dat ik in dit jaarboek als cyclische progressie verdedig, is er mijns inziens overigens geen reden de moderniteit, zoals die zich althans in de westerse wereld in liberale zin heeft doorgezet, kritiekloos te idealiseren, evenmin trouwens als de universele verbreiding ervan naar de niet-westerse wereld. Zoals de media ons dagelijks melden, gaat dat namelijk met veel conflicten en politieke en sociale onrust gepaard, evenals bloedige aanslagen in de westerse wereld zelf door een mondiale jihad, die zich voor het eerst manifesteerde op 9/11 in Amerika, en recent nog in Parijs door nieuwe schokkende aanslagen aldaar.
Ik interpreteer dit alles als saillante tekenen van het steeds meer in het defensief gedrongen raken van premoderne, i.c. islamitische beschavingen, die zich dodelijk bedreigd voelen door de gestage opmars van de moderniteit; een moderniteit die zich sinds de Franse Revolutie van 1789 in de westerse wereld na twee eeuwen in liberale zin heeft doorgezet, en nu bezig is ook de niet-westerse wereld te penetreren. Oude en vertrouwde religieuze en sociale tradities, met name in de islamitische wereld, worden daardoor ter discussie gesteld en ondergraven, heel direct ook door op die tradities te reageren met scherpe satirische cartoons, wat daar wel als een subversieve ontwikkeling en ontoelaatbare belediging ervaren wordt. In de islamitische wereld heeft die progressieve opmars van de moderniteit in liberale zin geïnspireerd tot krachtige en extreme tegenbewegingen, die het geweld niet uit de weg gaan, en daarbij het bekende gezegde in acht nemen dat de aanval de beste verdediging is.
Hoe universalisme en pluralisme als westers-liberale principes te combineren in de snelgroeiende wereldmaatschappij?
Een belangrijk punt van discussie in dit verband is wel hoe die westerse pretentie inzake de universaliteit van de moderniteit in de wereldmaatschappij tot gelding te brengen, en tegelijk genoegzaam rekening te houden met het pluralisme als ook prominent structuurbeginsel van diezelfde moderniteit in liberale zin (122-125). In de zich snel ontwikkelende wereldmaatschappij houdt de toepassing van dat beginsel in dat er ruimte moet zijn voor historisch en lokaal bepaalde verschillen in de constitutionele vormgeving van moderne principes en idealen als de rechten van de mens als individu en sociaal wezen, het principe van machtsspreiding en machtscontrole (checks and balances), het principe van de volkssoevereiniteit (democratie), het principe van economische en maatschappelijke gelijkheid, e.d.. Er zijn in antwoord hierop meerdere westerse politieke denkers, zoals de Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington en de Britse filosoof John Gray, die dat pluralisme van tegenstrijdige beschavingen zo sterk koesteren, dat ze dat westers-liberale universalisme als bedreiging voor de wereldvrede afwijzen of als liberaal imperialisme aanmerken.
Maar dat universalisme zie ik als inherent aan de loop van de westerse geschiedenis. Eerst was dat inherent aan het christendom met zijn wereldwijde missiegedachte. Nu is dat, vooral sinds de liberale triomf in de Tweede Wereldoorlog en daarna in de Koude Oorlog, een liberale zendingsdrang, die erop uit is, ondanks alle tegenkrachten, na de westerse wereld ook de niet-westerse wereld te veroveren, met een wereldwijde verbreiding van westers-liberale verworvenheden als de liberale rechtsstaat en democratie, de liberale markteconomie en liberale en democratische mensenrechten.
Daarbij zal echter, zoals gezegd, het westers-liberale recht op een pluralistische vormgeving in acht genomen moeten worden (122-125). In de wereldwijde discussie over erkenning en implementatie van mensenrechten is dat al nadrukkelijk aan de orde gesteld door niet-westerse landen, met name op de VN-conferentie over mensenrechten te Wenen in 1993. In aansluiting hierop is ook een pluralistische opvatting van mensenrechten ontwikkeld.
Dat liberale universalisme zie ik echter niet als universalisme a priori, maar a posteriori. De Nijmeegse historicus prof. Peter Raedts gaat zo ver het universaliteitsbeginsel helemaal ter discussie te stellen. De afloop van de Arabische Lente, aldus deze historicus, heeft duidelijk gemaakt dat vrijwel alle landen in het Midden-Oosten, inclusief Turkije, een islamitische staat willen. En dat Rusland en China vast zullen houden aan een vorm van autoritair bestuur, zoals dat in deze landen al eeuwenlang gebruikelijk is, valt zijns inziens ook te verwachten. We zullen eraan moeten wennen… dat onze idealen niet universeel zijn, en dat ze elders in de wereld met het grootste wantrouwen benaderd worden. Dit is het enige uitgangspunt voor een realistische politiek, zo vindt deze historicus.[4]
Hernieuwde antiliberale tegenkrachten op mondiaal niveau
Fukuyama is beroemd geworden met zijn interpretatie van 1989 als het einde van de geschiedenis. Hij bedoelde daarmee het einde van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit, die begon met de Franse Revolutie van 1789. In de westerse wereld klopt dat. In zijn ogen restte nog wel de taak de niet-westerse wereld op het zelfde liberaal-democratische niveau van het Westen te brengen. Maar daar wordt de westerse wereld opnieuw geconfronteerd met nieuwe ideologische strijd.
Sinds de liberale triomf in de Koude Oorlog krijgt de moderniteit in liberale zin in de zich snel ontwikkelende wereldmaatschappij namelijk opnieuw te maken met hernieuwde antiliberale tegenkrachten, die ik in het jaarboek (119-147) kort samengevat heb onder de noemer van nieuwe uitingen van modern autoritarisme, zowel van godsdienstige als van seculiere aard, te weten: het moslimfundamentalisme en -terrorisme als religieus geïnspireerde tegenkracht, en het moderne autoritarisme in voormalig communistische landen als China en Rusland als seculiere antiliberale oppositie. Het moslimfundamentalisme en -terrorisme manifesteert zich als religieus geïnspireerde tegenkracht voor het eerst op gewelddadige wijze met zijn aanslagen in de VS op 9/11 en zet zich sindsdien in uiteenlopende varianten af tegen de verspreiding van de moderniteit in liberaal-democratische zin in de islamitische wereld. De antiliberale oppositie van Rusland onder leiding van Poetin springt op dit moment het meest in het oog. Maar China is op termijn een veel machtiger en gevaarlijker antiliberale tegenkracht dan Rusland.
De strijd met die nieuwe antiliberale tegenbewegingen lijkt mij voorlopig de belangrijkste inzet van de geschiedenis van deze eeuw. Tot een nieuwe bewust gevoerde ideologische polarisatie heeft dat van westerse zijde niet meer geleid. Dat het ideologische vuur van westerse zijde gedoofd lijkt, valt temeer op als we de ideologische confrontatie van westerse zijde met de ideologische pretenties van het wereldcommunisme onder leiding van de Sovjet-Unie vergelijken met de huidige confrontatie met juist genoemde hernieuwde vormen van modern autoritarisme. Ideologische bestrijding van de radicale of politieke islam is er alleen in de marge van de politiek.[5] En meer nog dan de anti-communistische stellingname tijdens de Koude Oorlog, die nog steunde op de bewuste cultivering van eigen westerse waarden,[6] wordt die bestrijding nu als een rechtse attitude met veel reserves bejegend.
En wat de stellingname tegen het moderne autoritarisme op seculiere grondslag betreft, met de Chinese Volksrepubliek als meest te duchten uiting, die vindt in ideologische termen hoofdzakelijk vanuit de VS plaats met het neoconservatisme als belangrijkste drijfkracht. Verder is er wel de mensenrechtelijke kritiek in de jaarlijkse rapporten van NGO’s als Amnesty International en Human Rights Watch. Maar de politieke betekenis en invloed daarvan is veel geringer dan de mensenrechtelijke kritiek op de Sovjet-Unie tijdens de Koude Oorlog, toen die kritiek nog onderdeel uitmaakte van een intensief gevoerde ideologische confrontatie.
[1] Zie o.a. S.W. Couwenberg, Een nieuwe kijk op staatsrecht en staatsrechtsbeoefening, 1992, pp. 10-15.
[2] B. Russell, The Scientific Outlook, 1936, p 270.
[3] Zie S.W. Couwenberg, Eisen staatsraison in het belang van nationale en internationale veiligheid versus westers-liberale prioriteiten als eerbied voor internationaal erkende mensenrechten. Civis Mundi Digitaal, 29, februari 2015.
[4] Zie Peter Raedts, Verlichting. Geschiedenis Magazine, 1, 2015.
[5] Zie voor een grondige studie over het islamisme als nieuwe uitdaging en de daarover gevoerde discussie Paul Cliteur, Het Monotheïstisch dilemma, 2010
[6] Expliciet verankerd in de Preambule en artikel 2 van het Noord-Atlantisch Verdrag van 1949.