Civis Mundi Digitaal #31
Bespreking van: Ewout Klei en Remco van Mulligen, Van god los. Het Einde van de christelijke politiek? Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2014.
Historische rol christelijke politiek in Nederland
Dat sinds het einde van de Koude Oorlog een nieuwe ontwikkelingsfase in de geschiedenis van de moderniteit is gestart, is door velen nog niet of onvoldoende onderkend, evenals de grote veranderingsprocessen die daarmee gepaard gaan.[1] Dat zien we ook in voormalige confessionele partijen, die ontstaan zijn als reactie op de opmars van de moderniteit in liberale zin sinds de tweede helft van de 19e eeuw. Vandaar dat menigeen daar nog droomt van een nieuwe politieke rol voor christelijke politiek op basis van de christelijke boodschap. Ondanks alle vooruitgang woekert in Nederland meer dan ooit het verlangen naar vroeger, noteert de historicus Rutger Bregman. Nostalgie heeft de toekomst.[2]
In de Lage Landen spitste de stellingname van christelijke zijde tegen de opmars van liberale invloeden zich toe in de ontwikkeling van een godsdienstig-politieke antithese. Dat had een verzuilde samenlevingsstructuur als politiek en maatschappelijk model als uitvloeisel, en werd afgedwongen door zich bedreigd voelende christelijk-confessionele tegenstromingen,[3] met de neocalvinistische leidsman Abraham Kuyper als initiatiefnemer. Onder aanroeping van diens leuze: ‘In het isolement ligt onze kracht’ was dat christelijk-confessionele verzet aanvankelijk bedoeld ter bestrijding van de principes van de moderniteit, in het bijzonder de beginselen van de Franse revolutie. Dat kwam het meest tot gelding in de reformatorische en rooms-katholieke geschiedbeschouwing en daarop voortbouwende staatkunde. In reformatorische kring was Groen van Prinsterer (1801-1876) daarvan de geestelijke vader. Met zijn christelijk-historische visie legde hij de confessionele grondslag voor de politieke ontwikkeling van de christelijk-historische of antirevolutionaire staatkunde in de Nederlandse politiek. Uitgangspunt daarvan was zijn bekende leuze: ‘er staat geschreven en er is geschied’. Naast de openbaring Gods in de Bijbel (‘er staat geschreven’) stelt hij nadrukkelijk ook de openbaring Gods in de geschiedenis (‘er is geschied’). Dat vindt zijn uitdrukking in de term ‘christelijk-historisch’, die in Groens visie hand in hand gaat met de term antirevolutionair, d.w.z. het verzet tegen de geest der Franse Revolutie die de geschiedenis losmaakt van God en reduceert tot product van doelbewust menselijk streven naar eigen lotsbepaling en -verbetering.[4] Vandaar Groens’ leuze: ‘tegen de Revolutie het Evangelie’.
Aanpassing met veel strubbelingen
Maar het praktische resultaat van dat verzet is geweest dat het traditioneel – christelijke volksdeel dankzij dat verzet de tijd en de ruimte gekregen heeft de overgang naar moderne denk - en leefwijzen heel geleidelijk te kunnen verwerken en zich zodoende stap voor stap heeft kunnen aanpassen en wennen aan de geseculariseerde wereld van de moderniteit met haar basiswaarden en instituties, na aanvankelijk stug principieel verzet daartegen. De geschiedenis van de christen-democratie, waarin de reformatorische en katholieke staatkunde zijn opgegaan, biedt daarvan een adequate weerspiegeling.[5] Die aanpassing is wel met veel strubbelingen gepaard gegaan, zoals ik zelf in mijn jongere jaren ondervonden heb.[6]
Het boek dat we hier onder de aandacht brengen, is geschreven door twee jonge historici, die gedreven worden door een sterker verbondenheid met en belangstelling voor de christelijke politiek. Zij maken daarin een mooie balans op van die aanpassing en daarmee samenhangende strubbelingen. In de inleiding wordt al meteen de toon gezet. Het bestaansrecht – bedoeld wordt natuurlijk de bestaansreden – van partijen op christelijke grondslag staat meer dan ooit ter discussie, zo wordt gesteld. Is er nog toekomst voor deze vorm van politiek? Wat is er nog de meerwaarde van? Deze christelijk geïnspireerde historici wisselen elkaar in dit boek af met beknopte essays over de geschiedenis en de problematiek van christelijke politiek, waarin zij hun professionele expertise delen en tegelijk ook iets van de eigen uiteenlopende politieke overtuiging laten blijken. De meest relevante vragen komen daarbij aan de orde: waarom is er een christelijke politiek; wat houdt die in; hoe is die tot ontwikkeling gekomen; waarom is het typisch christelijk om telkens op normen en waarden te hameren; heeft Nederland nu een seculiere meerderheidscultuur die christenen bedreigt? e.d. Zij hopen met dit boek een genuanceerde bijdrage te leveren aan het debat over de rol van religie in de Nederlandse politiek. Daar zijn zij zeker in geslaagd.
Met kritische zin heb ik het hoofdstuk gelezen dat als titel heeft ‘Geen buigen naar links en naar rechts’. Daar wordt weer de opvallende claim van de christelijke politiek gesignaleerd het radicale midden te zijn. Ik heb die middenpositie indertijd nadrukkelijk bepleit en theoretisch onderbouwd. Maar die werd steeds met zo grote nadruk afgewezen, dat ik het CDA in wording toen maar de rug heb toegekeerd.[7] Hier enkele citaten uit de tijd dat ik mij daarvoor sterk maakte, en heftig bestreden werd.
Middenpositie onverenigbaar met christelijke politiek
Door zijn evangelische bewogenheid is het CDA per definitie een voorhoedepartij en moet het er daarom alles aan doen om van het verachtelijke etiket van een middenpartij af te komen, betoogde eind 1978 de toenmalige KVP-voorzitter Vergeer.[8] Het CDA mag zich niet identificeren met het politieke midden, wil het zijn christelijke inspiratie en daarmee zijn identiteit niet overboord gooien, oordeelde op zijn beurt de christendemocratisch gezinde oud-minister W. Albeda in de jaren ’70. Begin jaren ’90 verklaarde een prominent CDA-politicus als Ruud Lubbers nog dat hij gruwde van zoiets als een middenkoers.[9]
Hoezeer het begrip centrum ook toen nog taboe was in het CDA, bleek uit het omslagartikel over de C van het CDA in Elsevier van 14 april 1990. De belangrijkste ideoloog van het CDA in die jaren, A.M. Oostlander, bezwoer van zijn kant nog eens dat een authentieke CDA’er het politieke midden nooit mocht omarmen als politieke opstelling van zijn partij. Voor het CDA gaat het in de politiek primair om het realiseren van bijbels gefundeerde idealen. En daarmee is het pragmatisme van een middenpositie in zijn ogen volstrekt onverenigbaar. Dat het pragmatisme van een middenpositie identiek zou zijn met beginselloze politiek bleef deze CDA-ideoloog mij stug voor de voeten werpen.[10]
Met de christendemocratische praktijk is dat toen in principe verworpen pragmatisme niettemin zeer wel verenigbaar. Het is juist dankzij een heel pragmatische aanpassing aan wisselende machtsverhoudingen dat de christendemocratie zich zolang als centrale machtsfactor heeft weten te handhaven.
De C van CDA ter discussie
Aan de bekende worsteling hoe de C van het CDA in te vullen wordt ook een heel hoofdstuk gewijd. Oorspronkelijk was dat natuurlijk christelijk. Maar daarnaast zijn er ook seculiere termen voorgesteld. Vooral was dat de term ‘conservatief’, om zo de christendemocratische ideologie een volledig seculiere invulling te geven, en zodoende in te spelen op het seculariseringsproces in onze samenleving (Dölle en Hillen). Zelfs is voorgesteld de C helemaal te schrappen, en van het CDA een brede volkspartij te maken (Henk Bleker). Conclusie van de auteur Remco van Mulligen, zelf lid van de Christen-Unie na eerst lid van de SP te zijn geweest: het CDA blijft doormodderen, stuurloos, maar niet zonder richting, want de stroom voert onmiskenbaar weg van de christendemocratie in de richting van een seculiere identiteit. Interessant is ook zijn essay ‘Geloven in een tijd van onverschilligheid’. De voornaamste taak van christenen ligt waarschijnlijk niet meer in de politiek, maar in het aanbieden van een aansprekend alternatief voor de wijdverbreide onverschilligheid over religie in het algemeen, en het christelijk geloof in het bijzonder, zo luidt de conclusie van dit essay.
Seculiere meerderheidscultuur ter discussie
De bekende historicus James Kennedy stelt dat Nederland een seculiere meerderheidscultuur heeft gecreëerd als gevolg van snelle secularisatie, ontkerkelijking en ontzuiling. Het is een cultuur die afwijzend staat tegenover religieuze minderheden, en zich daartegenover intolerant gedraagt. Ewout Klei wijdt daaraan op zijn beurt een relevant en interessant essay. Hij reageert daarin ook op het betoog van Erica Meijers – hoofdredacteur van het GroenLinks magazine De Helling – over ‘de nieuwe onverdraagzaamheid bij links’. In het politieke discours van links wordt seculier vereenzelvigd met ‘beschaving’, ‘Verlichting’ en ‘vrijzinnigheid’, orthodox daarentegen met ‘achterlijk’ en ‘fundamentalistisch’. Karikaturen van religie winnen daardoor aan kracht, aldus Meijers. Klei gaat daar heel genuanceerd nader op in. Seculieren zien religieus gezinden te snel als achterlijke lieden, zoals religieus gezinden zich te snel in een slachtofferrol plaatsen. Als zelf religieus gezind maant Klei Kennedy en Meijers om ook oog te hebben voor de duistere, met name intolerante kanten van religie. Met religiekritiek is niets mis, mits zij niet doorslaat in intolerantie.
Er is nog veel meer over de rijke inhoud van dit boek te zeggen. Maar ik volsta met dit beknopte signalement, en complimenteer beide jonge historici met dit goed geschreven en gecomponeerde boek over christelijke politiek.
[1] Zie mijn bijdrage hierover in dit nummer onder thema 4.
[2] Zie R. Bregman, De geschiedenis van de vooruitgang, 2013, p. 11.
[3] Zie nader A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, (1968) 1984.
[4] Zie W. Aalders, Theologie of ideologie, 1977.
[5] Zo hebben confessionelen/christendemocraten zich in eerste instantie verzet tegen bijvoorbeeld leerplicht, algemeen kiesrecht, emancipatie van de vrouw, co-educatie, het gebruik van voorbehoedsmiddelen, liberalisering van het familierecht, legalisatie van homoseksualiteit, buitenhuwelijkse samenlevingsvormen, abortus, euthanasie en hulp bij zelfdoding als nieuwe toepassingen van het menselijke zelfbeschikkingsrecht, directe verkiezing van gezagsdragers, referendum en volksinitiatief, enz. Maar als de veranderingsdrang in de aanvankelijk principieel afgewezen richting te sterk wordt, sterker dan het verzet ertegen en de eigen machtspositie in gevaar komt, gaan christen-democraten steeds op tijd overstag.
[6] Zie S.W. Couwenberg, Het Nederlandse partijstelsel in toekomstperspectief, 1960, pp. 89-132; idem, Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60, Civis Mundi jaarboek 2012, pp. 134-136.
[7] Zie voor een terugblik daarop S.W. Couwenberg, Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60, Civis Mundi jaarboek 2012, pp. 134-136.
[8] In een interview met Hervormd Nederland, 16 december 1978
[9] Zie R. Lubbers, Samen op weg, 1991, pp. 144-146
[10] Zie A. Oostlander, De uitzichtloosheid van beginselloze politiek, Trouw 13 augustus 1997