Civis Mundi Digitaal #31
“Geert Wilders riep dat onlangs voor zijn Pegida-vrienden. Wij rolden van de bank van het lachen, zetten De Positivoos nog eens op met ‘Onze God is de beste’ en wisten ons de tranen uit de ogen. Maar ja. Ik kan hem er wel om uitlachen, maar je suis ook Geert. Evengoed. Want net als al mijn mede-meningmakers wil ik nog wel eens in de hoogste boom zitten wanneer bijvoorbeeld mijn eigen minderheid (vrouwen, homoseksuelen of wat verder ter tafel komt) naar mijn idee onheus bejegend wordt. En oh, wat is het dan heerlijk om hard te roepen dat Dit Echt Niet Kan en daarin door je peer group bevestigd te worden. Unsere Kultur ist die beste Kultur!
Lekker met alle tegenstanders boos zijn op wie voor Zwarte Piet is, of andersom. En vooral heel hard roepen dat het andere kamp fout is. Het doet denken aan de wetten van het schoolplein, waar je geëxcommuniceerd kunt worden wanneer je je niet volgens de mores van de groep hebt gedragen.
[…]
Sinds Pim Fortuyn het stof blies van onze politieke correctheid van de jaren 80 en 90 zijn we nog steeds stuurloos op zoek naar een nieuwe.” Deze opmerkelijke tekst ontleen ik aan een column van de linkse cabaretier Claudia de Breij in de VARA-gids.
Er is geen publieke omroep, zoals ik hierbij aanteken in aansluiting op Jan Kuitenbrouwer in NRC Weekend, die de rode loper zo gretig uitrolt voor nieuwrechtse politici als de VARA. En onlangs viel de omroep van eens de rode haan opnieuw progressief op door als eerste het saillante gedachtegoed van VNL bij monde van onze nieuwe ster aan het politieke firmament, Bram Moszkowicz, in de Nederlandse huiskamers bekend te maken. Vanwaar ineens die opendeurpolitiek voor nieuw rechts? En hoe die column van een oprecht linkse cabaretier, en haar retorische vereenzelviging met Geert Wilders te interpreteren? Vanwaar opeens haar progressieve zelftwijfel?
Zoals ik in Civis Mundi eerder signaleerde, valt bij bezinning op de Nederlandse identiteit ons sterk ontwikkelde moreel zelfbewustzijn op, tegenover een betrekkelijk zwak ontwikkeld cultureel identiteitsbesef. We ontlenen daaraan onze oude domineestraditie en onze neiging tot moreel superioriteitsbesef (Nederland als gidsland). Sinds de jaren ’60 is het onze links gezinde babyboomersgeneratie geweest die die traditionele rol van zedenprekerij overgenomen heeft, en zich als linkse voorhoede zelfbewust de pretentie toegeëigend heeft te kunnen bepalen wat goed, dus links, en wat niet deugt, dus rechts is. Die linkse hegemonie vond sindsdien ook een opmerkelijke weerspiegeling onder toenmalige beoefenaars van de geesteswetenschappen, tot de Fortuynrevolte dat onverhoeds doorbrak. En wee degene die het waagde van die linkse voorkeuren af te wijken. Die trof de linkse banvloek goed fout te zijn. Dat gold ook voor mensen zoals ik, die denken vanuit een redelijk gemotiveerde middenpositie. Dit noopte NRC-columnist J.L. Heldring ertoe de vraag te opperen of het linkse klimaat sinds de jaren ‘60/’70, waartegen bijna niemand zich nog durfde te verzetten, niet mede verantwoordelijk is geweest voor de opkomst van het door links nu zo gehate rechtse populisme.[1]
Wat gisteren als links gemunt wordt, kan morgen ineens als rechts gestempeld worden, en omgekeerd. Zo juicht deze linkse cabaretier in een andere recente column vrolijk het leger enthousiast toe: lang leve het leger, roept zij uit. Maar was de liefde voor het leger sinds lang niet typisch rechts? Maar nu dus niet meer. Opkomen voor burgerlijk fatsoen werd van linkse zijde tot in de jaren ’80 weggehoond als rechtse oubolligheid in de toenmalige linkse media, in de ban als die toen waren van de “alles moet kunnen” mentaliteit. Maar nadien is het een keurig links item geworden. Religiekritiek was lange tijd een uitgesproken links thema, maar heeft met de nog premoderne tradities koesterende islam in ons land ineens een opvallende rechtse kleur gekregen. De linkse journalist Carel Brendel heeft dat boos als het verraad van links gekritiseerd, verraad namelijk van zijn oorspronkelijk vrijzinnige afkomst.[2] En zo kan ik doorgaan. Hoe serieus moeten we dit wisselvallige en mijns inziens weinig verlichte gedoe met linkse en rechtse etiketten nog nemen, waarbij men een middenpositie nog altijd niet serieus wenst te nemen?
In theorie prijst ook links in internationaal verband ons pluralistische denkklimaat aan. Maar tegelijk merkte links sinds de jaren ’60 meer dan ooit slechts één mening als juist aan: namelijk wat op een bepaald moment een linkse kleur toonde. Want non-conformisme was taboe. Meningen wisselen in deze postideologische tijd sneller dan ooit van inhoud. Noopt dat niet meer dan ooit tot een zekere relativering van het eigen veronderstelde gelijk, zodat we een echt open denk- en leefklimaat krijgen, waarin meerdere meningen de ruimte krijgen, zonder meteen verketterd te worden als rechts, of (semi-)fascistisch, enz., in ieder geval oh zo fout? Waarom toch weer op zoek naar een nieuwe politieke correctheid, zoals Claudia de Breij in haar eerstgenoemde column aan het slot toch weer doet? En deze cabaretier leek juist zo goed op weg te zijn naar het land van de rekkelijke geesten. Leve de rekkelijken van geest in dit vaak zo eng moraliserende land, ben ik geneigd uit te roepen!