Biologische fundamenten van onze morele orde en gezagsverhoudingen: opmerkelijke psychologische hypotheses ter discussie

Civis Mundi Digitaal #31

door Arie-Jan Kwak

Bespreking van: Jonathan Haidt, The Righteous Mind. Uitgeverij Pantheon Books, New York, 2012.

 

“Hoe nozems en provo’s Nederland veranderden”. Onder die titel verscheen onlangs een boek en in aansluiting hierop een documentaire waarin de anarchistische protestbeweging Provo als een waterscheiding in dit land in beeld wordt gebracht. Tegen deze achtergrond publiceren we hier de bespreking van een Amerikaans boek, waarin de biologische fundamenten van gezagsverhoudingen op basis van psychologisch onderzoek beschreven worden. Het respect voor het gezag in de samenleving is volgens de auteur, een Amerikaanse psycholoog, aangeboren. Maakt dat het anarchisme, en de Provo-beweging Nederland als expressie daarvan, als een abnormaal fenomeen?

Anarchisten willen geen onderdaan zijn, omdat ze weigeren onderdanig te zijn. Nederlanders hebben echter niet zo veel met anarchisme en we leven in Nederland dan ook nog steeds in een hiërarchische samenleving waarin de staat als overheid boven ons is gesteld, en de Koning als staatshoofd fungeert. En als het staatshoofd door (bijvoorbeeld) een buitenlandse politicus wordt beledigd of anderszins in zijn eer wordt aangetast, dan is er een goede kans dat zelfs de meest verstokte anarchist, wellicht tot zijn eigen schrik, verontwaardigd is. Het gevoel van respect voor gezag in de samenleving, en dus ook het ervaren van diepe verontwaardiging als dit gezag op enigerlei wijze wordt aangetast, is volgens de Amerikaanse psycholoog Jonathan Haidt namelijk aangeboren.

In zijn in 2012 uitgekomen boek The Righteous Mind, Why Good People Are Divided by Politics and Religion, noemt Haidt dit de The Authority foundation en hij betoogt dat een deel van onze morele oordeelsvorming gebaseerd is op dit biologische fundament. The Authority foundation maakt het mogelijk voor de menselijke soort om in hiërarchisch geordende groepen samen te leven en omdat sociale orde zo belangrijk is voor een soort die alleen in groepen kan overleven, heeft de mens deze aanleg om gezag als zodanig te herkennen, en te erkennen.

Gezag speelt ongetwijfeld een belangrijke rol in het creëren van een ordelijke gemeenschap, maar de gemeenschap steunt volgens Haidt ook op een ander fundament: The Loyalty foundation.  Niet alleen herkent en erkent de mens gezagsstructuren in de groep, de mens is ook met een mentaal zintuig uitgerust waarmee hij of zij de team players in de gemeenschap, de betrouwbare en loyale groepsleden, weet te onderscheiden van de verraders in de groep: “the Loyalty/betrayal foundation […] makes us sensitive to signs that another person is (or is not) a team player. It makes us trust and reward such people, and it makes us want to hurt, ostracize, or even kill those who betray us or our group.” (p. 154) Het gezags- en het loyaliteitsfundament zijn onderling verbonden in het feit dat we extra gevoelig zijn voor verraad van diegenen die we in onze gemeenschap als gezaghebbend ervaren. Hoge bomen vangen veel wind en vertrouwen komt te voet en gaat te paard.

Het gezag en de gemeenschap die het mogelijk maakt kunnen echter ook nog op een derde biologisch fundament bouwen. Omdat de mens in een hiërarchische orde samenleeft, en sociale orde zo belangrijk is voor het overleven van de groep, heeft de mens de natuurlijke neiging om het gezag onschendbaar in de zin van heilig te beschouwen. Daar waar het gezag onwillekeurig respect afdwingt, roept het heilige in de mens een ander gevoel op. Het heilige vervult de mens met eerbied. Empirisch psychologische onderzoek suggereert dat deze neiging om bepaalde mensen, zaken en gewoonten als heilig te ervaren ook biologisch verankerd is. Jonathan Haidt noemt het The Sanctity foundation: “the ability to endow ideas, objects, and events with infinite value, particularly those ideas, objects, and events that bind a group together into a single unity,” (p. 166) en stelt dat deze morele module gebouwd is op de menselijke emotie van de walging. Walging is een emotie die we ervaren bij alles wat bedorven (en dus oneetbaar) is, of bij alles dat ongezond (en dus mogelijk besmettelijk) is. Het heilige is het daar aan tegengestelde: het zuivere, het pure, het onaangetaste. Het heilige moet ook zuiver en onaangetast blijven, iedere aantasting kan op verontwaardiging, ja dus zelfs op walging rekenen.

 

Wat betekent dit voor de vrijheid van meningsuiting?

De voorbeelden liggen natuurlijk voor het oprapen. Deze bevindingen werpen bijvoorbeeld een interessant licht op de recente politieke discussies over het recht op de vrijheid van meningsuiting, dat voor velen ook het recht om te beledigen omvat, en de grondwettelijk verankerde godsdienstvrijheid dat velen voor een verbod op godslastering impliceert. Voorvechters van een grote vrijheid van meningsuiting vinden dat je kritisch moet kunnen zijn op het gezag, en dat er geen heilige huisjes mogen zijn in een open, democratische samenleving omdat dit het vrije debat op een willekeurige wijze beperkt. Verdedigers van de godsdienstvrijheid vinden dat de burgers in een tolerante samenleving respect moeten kunnen opbrengen voor de gezaghebbende personen, instituties en gebruiken van de diverse godsdiensten in de samenleving omdat je daarmee respect toont voor de religieuze gemeenschappen die voor de individuele gelovigen als bron van gemeenschapszin en persoonlijke zingeving fungeren. Is er dan niets meer heilig in een moderne samenleving?

De psychologische bevindingen zijn echter voor beide partijen in dit debat slecht nieuws. De voorvechters van de vrijheid van meningsuiting zullen moeten aanvaarden dat de aanleg om gezag te respecteren en het heilige te eerbiedigen aangeboren is. Voorvechters van de godsdienstvrijheid en de bescherming van de gevoeligheden van gelovigen leren dat ze geleefd worden door een psychische module in hun hoofd die respect voor gezag en eerbied voor het heilige produceert. En het wordt nog erger. Jonathan Haidt stelt dat psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat de mens helemaal niet zo redelijk is als we onszelf graag afschilderen. Een open democratisch debat veronderstelt in de eerste plaats dat de mens bereid is goed te luisteren naar alle argumenten. Vervolgens is de veronderstelling dat de mens in staat is om te oordelen welk argument het meest overtuigend is en dat hij tot slot zijn opvattingen daar op aan zal passen. Dat blijkt over het geheel genomen niet het geval te zijn.

Evolutionair-biologisch gezien is de menselijke rede het sluitstuk van een complex geheel van modules die het organisme helpen om te overleven in zijn natuurlijke omgeving, en de mens doet dat in het bijzonder in, en met een groep andere mensen (oorspronkelijk vooral familie). Omdat hij moet overleven in, en met een groep is het van groot belang dat de anderen in de groep hem of haar als betrouwbaar zien. De menselijke taal, en daarmee de mogelijkheid van zowel cultuur als redelijkheid (logos betekent in het Grieks zowel taal als rede), heeft niet zozeer overlevingswaarde gehad omdat het de mens in staat stelde zijn natuurlijke omgeving te leren kennen en beheersen, maar om over elkaar in de groep te roddelen. Taal is dus geen instrument ter beheersing van de natuur, maar een instrument dat in dienst staat van de sociale cohesie. Surveiller et punir, dat is evolutionair-biologische functie van de taal!

 

Rol menselijke rede en wetenschap

De mensen in mijn omgeving zijn uiterst gevoelig voor enig teken van onbetrouwbaarheid van mijn kant (wat vervolgens een onderwerp van roddel en achterklap wordt) en, omdat een goede reputatie in de groep (letterlijk) van levensbelang is, ben ik dus uiterst bedreven in het rechtvaardigen van mijn gedrag ten opzichte van mijn omgeving. Het gedrag is echter volgens de psychologie voor een belangrijk deel helemaal niet het product van enige bewuste, of zelfbewuste afwegingen en redenen. Onderzoek toont aan dat de beslissing om op een bepaalde manier te handelen al voordat de mens zich deze beslissing bewust wordt op een intuïtief en/of emotioneel niveau is genomen. Dit intuïtieve niveau noemt Jonathan Haidt de olifant in ons. De menselijke rede, of het menselijke bewustzijn, vergelijkt hij vervolgens met een ruiter op de olifant, een ruiter die als een soort spreekbuis voor de olifant fungeert:

“The rider is skilled at fabricating post hoc explanations for whatever the elephant has just done, and it is good at finding reasons to justify whatever the elephant wants to do next. Once human beings developed language and began to use it to gossip about each other, it became extremely valuable for elephants to carry around on their backs a full-time public relations firm.” (p. 46)

We kunnen er dus volgens de psychologen op rekenen dat mensen die eisen dat een bepaald gezag door een ieder wordt gerespecteerd en dat ook ongelovigen heilige huisjes eerbiedigen, er zeer bedreven in zullen zijn om hun overtuigingen voor zich zelf en anderen te rechtvaardigen, en dat zij in hoge mate blind en doof zullen zijn voor de argumenten die niet met hun opvattingen stroken. En dat geldt ook voor hun politieke tegenstanders natuurlijk. Psychologisch onderzoek toont vervolgens ook aan dat dit niets met intelligentie te maken heeft. Sterker nog, intelligente mensen zijn slechts beter in het rechtvaardigen van hun gedrag en opvattingen, en in het rechtvaardigen van het feit dat ze niet hoeven te luisteren naar mensen met andere opvattingen. Ze blijken echter op geen enkele manier beter te zijn in het begrijpen en overwegen van de beweegredenen van mensen van het andere kamp: “Reason is not fit to rule; it was designed to seek justification, not truth. […] Smart people make really good lawyers and press secretaries, but they are no better at finding reasons on the other side.” (p. 74, 81)

Dat stemt allemaal niet erg hoopvol. We lijken er vanuit te kunnen gaan dat hoe intelligenter een mens is, hoe beter hij in staat is zijn morele vooroordelen en politieke overtuigingen, die het product zijn van een combinatie van genetische aanleg en socialisatie, tot een ideologie te maken die in beton gegoten is. Maar dat roept natuurlijk een prangende vraag op. Hoe zit dat dan met die bijzonder intelligente psychologen die dit allemaal ontdekt menen te hebben? Hoe weet de olifant die professor Jonathan Haidt heet, dit allemaal? Hoe hebben al die andere olifanten aan al die psychologiefaculteiten wereldwijd dit kunnen ontdekken while reason was designed to seek justifications, not truth?

Jonathan Haidt geeft zelf een deel van het antwoord op deze, om verschillende redenen prangende vraag en ik borduur daar graag met een paar meer speculatieve alinea’s op voort. De ruiters veranderen in gesprek met elkaar soms wel degelijk van mening volgens Haidt. Soms zijn de ruiters de olifant bovendien wel degelijk de baas in die zin dat de nieuwe overtuigingen van de ruiter het gedrag van de olifant bepalen (en niet andersom). De mens is natuurlijk niet alleen het product van nature, maar ook van nurture, en dus van een opvoeding en socialisatie in een bepaalde cultuur. Culturen kunnen veranderen als gevolg van de talige interactie tussen de ruiters en daarmee veranderen ook de olifanten. De moderne wetenschap is vervolgens het product van een ontwikkeling van een subcultuur waarin waarheidsvinding centraal staat, waar het niet slechts om zelfrechtvaardiging gaat maar wel degelijk om het vinden van de waarheid omtrent een bepaald onderwerp van onderzoek.

Cruciaal is dat wetenschap een collectieve onderneming is van individuen die met elkaar een bepaalde cultuur delen waarin ze, in gesprek met elkaar, elkaars theorieën en hypothesen beoordelen op grond van het empirische bewijs dat daarvoor wordt aangedragen. Wetenschappers zijn echter ook maar mensen, en niets menselijks is hen dus vreemd. De reputatie is voor de wetenschapper is in deze groep minstens zo belangrijk als in andere groepen en (sub-) culturen. Bepaalde wetenschappers zullen zo een goede reputatie krijgen dat ze in de groep groot gezag zullen verwerven en respect zullen verdienen. Iedere subcultuur kent vervolgens zijn eigen taboes en heilige huisjes, de wetenschap is daar zeker geen uitzondering op.

Het belangrijke punt is echter dat het gezag en de heilige huisjes van andere groepen en subculturen in de samenleving in de wetenschap veel minder invloed heeft. De moderne wetenschap is natuurlijk enorm ondermijnend geweest voor de verschillende rechtvaardigingen die traditioneel door het gezag in de samenleving werden geproduceerd, en er zijn heel wat heilige huisjes gesneuveld als gevolg van het steeds invloedrijker worden van het moderne wetenschappelijke wereldbeeld. Wetenschappers hebben zelfs tegenwoordig buiten hun specifieke domein gezag in de moderne samenleving, en je kunt zeggen dat we nog dagelijks getuige zijn van een cultuurstrijd waar ook het debat over de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid deel van uit maakt.

 

Drie andere fundamenten

Als onze morele orde alleen gebaseerd zou zijn op de drie besproken fundamenten – het gezags- en het heiligheids- en het loyaliteitsfundament – dan is de vraag hoe deze subversieve subcultuur überhaupt heeft kunnen ontstaan. Haidt betoogt echter dat onze morele orde een complexer fundament heeft en deze complexiteit draagt op zich al bij aan de mogelijkheid voor culturele variatie en ontwikkeling. Belangrijk in deze context is echter misschien wel vooral The Liberty foundation, de (volgens Haidt) aangeboren neiging om machtsuitoefening die niet als legitiem wordt ervaren te weerstaan. De mens heeft, met andere woorden, een aangeboren weerzin tegen machtsmisbruik, onderdrukking en tirannie. Op zich is dit wel herkenbaar, maar Haidt is enigszins terughoudend met betrekking tot dit fundament. Het is de laatste toevoeging aan zijn catalogus van de modules die onze morele oordeelsvorming voeden, en het lijkt Haidt nog niet helemaal duidelijk te zijn hoe deze module zich verhoudt tot de andere fundamenten.

Hoe verhoudt dit vrijheidsfundament zich bijvoorbeeld tot The Fairness foundation, het vijfde fundament, de module die ons uiterst gevoelig maakt voor onze status in de groep? Onze status blijkt uit het deel dat we krijgen van de voordelen – de ‘buit’ – die het resultaat zijn van samenwerking in de groep. Dit eerlijkheids- of billijkheidsfundament maakt dat we opkomen voor onszelf en ons rechtmatige deel opeisen als men dit ons dreigt te onthouden. Niet alleen kinderen vertonen al op jonge leeftijd gedrag dat hier op gebaseerd is: ‘oh, dat is niet eerlijk!.’ Frans de Waal verhaalt over onderzoek naar kapucijnaapjes dat ze een vergelijkbaar rechtvaardigheidsgevoel lijken te kennen. ‘Voor wat hoort wat,’ ‘eerlijk delen’ en ‘gelijke monniken, gelijke kappen,’ drukken de morele regels uit die op dit fundament zijn gestoeld.

Hebben The Liberty foundation en The Fairness foundation niet veel met elkaar te maken? Machtsmisbruik, onderdrukking en tirannie blijken uit het feit dat de machthebber bepaalde leden van de groep hun rechtmatige deel onthoudt of zelfs afneemt. De mens leeft in hiërarchisch geordende groepen en is geneigd gezag als zodanig te erkennen omdat ordelijke samenwerking nuttig is voor het individu. Maar als het individu zijn rechtmatige deel wordt onthouden, dan zal het gezag aan legitimiteit verliezen en zal het individu uiteindelijk in opstand komen. Psychologisch onderzoek toont ook aan dat we inderdaad eisen stellen aan leiderschap en gezag, en dat de fairness hoog op de prioriteitenlijst staat.

En hoe verhoudt zich dit allemaal tot de zesde en laatste module:  The Care foundation? Haidt betoogt dat onze biologische aanleg om goed voor onze kwetsbare kinderen te zorgen, het fundament vormt voor onze gevoeligheid voor behoeftigheid en lijden van onze medemens. Een gevoeligheid die zich bovendien niet alleen tot mensen, maar ook tot dieren uitstrekt (en dan vooral als dieren de kenmerken van onze jonge kinderen vertonen). Volgens Haidt verklaart dit onze verontwaardiging over wreedheid en buitensporig (‘zinloos’) geweld en onze gevoelens van medeleven en medelijden met slachtoffers daarvan. Het verklaart ook ons mededogen met de zwakkeren en hulpbehoeftigen in de samenleving en dit laat zich ook vertalen naar een eis die we aan het gezag in de samenleving stellen: kwetsbare bevolkingsgroepen in de samenleving verdienen onze zorg en aandacht en gezaghebbende personen, instituties en organisaties in de gemeenschap spelen hierin een belangrijke rol. We kunnen hier denken aan de liefdadigheid van welgestelden, of die van de kerk, maar ook aan de sociale welvaartsstaat waarin de overheid een deel van zijn legitimiteit ontleent aan het feit dat zwakkere en kwetsbare individuen een zekere mate van zorg toekomt.

 

Hoe positioneert de Amerikaanse partijpolitiek zich in deze kwestie?

Jonathan Haidt betoogt dat met name democratische politici in de Verenigde Staten veel kunnen leren van de ontdekking van deze zes morele modules in de psychologie. Haidt bekent zelf een voorkeur te hebben voor democratische politiek maar hij erkent dat de republikeinen veel beter en effectiever gebruik maken van het feit dat onze morele orde zich voedt met de zes bronnen van morele legitimiteit. Linkse, democratische politici en intellectuelen worden namelijk een beetje ongemakkelijk van de eerste drie fundamenten, en vooral van de culturele invulling die er in de Amerikaanse samenleving aan wordt gegeven.

Republikeinen hebben daar veel minder moeite mee en kennen zonder aarzeling het hoogste gezag toe aan God, en vervolgens aan de door God aan de Amerikanen gegeven Constitutie die de Amerikanen een zo groot mogelijke vrijheid toekent ten opzichte van de Amerikaanse overheid. Deze individuele burgerlijke vrijheid is de bindende factor van de Amerikaanse natie, en dit vervult de Republikein met patriottistische trots. Het aantasten van deze vrijheid is dus niet alleen heiligschennis, en bijna godslastering, het is bovendien niets meer of minder dan verraad aan de The American Way of Life. Deze politieke ideologie levert, volgens Haidt, een uniek en krachtig mengsel op van alle zes morele modules die door Haidt zijn geïdentificeerd.

De democraten hebben daarentegen moeite om recht te doen aan de eerste drie modules omdat ze moeite hebben met de logica van hiërarchie en gezag zoals die door republikeinen vooral met traditionele Christelijke familiewaarden wordt ingevuld. Ze hebben bovendien moeite met benepen nationalisme en patriotisme, en met het delegeren van de zorg voor de medemens naar particulier (Christelijk) initiatief en de religieuze gemeenschappen in de Verenigde Staten. Zo staat het dus 6-3 voor de republikeinen nog voordat de verkiezingsstrijd überhaupt is begonnen.

Haidt betoogt bovendien dat de democraten geneigd zijn de kracht van argumenten, en dus het belang van redelijkheid, ernstig te overschatten. Republikeinse politici begrijpen over het algemeen veel beter dan democratische politici dat niet de redelijke ruiter de baas is, maar de intuïtieve olifant: “Republicans have long understood that the elephant is in charge of political behavior, not the rider, and they know how elephants work. Their slogans, political commercials, and speeches go straight for the gut […]. Democrats have often aimed their appeals more squarely at the rider, emphasizing specific policies and benefits they’ll bring to you, the voter.” (p. 156)

 

Waarom zijn wij verdeeld in politieke en religieuze zaken?

Dat is een interessante analyse. Het is verleidelijk om dit naar de Nederlandse politiek te vertalen, maar dat laat ik aan de lezer. Ik wil in de laatste alinea’s nog aandacht besteden aan het derde deel van Haidts boek, het deel waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag die in de ondertitel van het boek wordt gesteld: Why Good People Are Divided by Politics and Religion. Het antwoord is eigenlijk eenvoudig: mensen zijn groepsdieren, daarom zijn mensen verdeeld door politieke ideologieën en religieuze overtuigingen. Dat mensen geneigd zijn hun ogen en oren te sluiten voor alles wat niet goed past in het wereldbeeld van de leden van de groep waar ze zich mee identificeren, heeft alles te maken met het feit dat mensen hun lot verbinden aan het lot van de groep, en dat ze de groep dus ook loyaliteit verschuldigd zijn en daarmee zijn ze ook gehouden het gezag in de groep te respecteren en de taboes van de groep te eerbiedigen. Als we al in staat zijn om de neiging tot het rechtvaardigen van het eigen gedrag, en van de eigen loyaliteiten, te weerstaan, dan voelen we ons feitelijk niet vrij om werkelijk te luisteren naar de argumenten van onze politieke of religieuze tegenstanders. Dat voelt gewoon niet goed: de vijandelijke taal voelt  subversief aan, klinkt als verraad, wekt zelfs fysieke weerzin of walging op.

Het voelt helemaal slecht in tijden van sociale strijd en van (burger-) oorlog, als de groep vecht voor overleving. Het individu zet zich schrap en wordt één met de groep. De mens is namelijk voor negentig procent een chimpansee en voor tien procent een bij. Ja, inderdaad, Haidt verwijst hier naar dat vliegende en stekende insectenbeest dat zo voorbeeldig en toegewijd samenwerkt in de productie van honing:

“We are like chimps in being primates whose minds were shaped by the relentless competition of individuals with their neighbors. We are descended from a long string of winners in the game of social life. This is why we are […] usually more concerned about the appearance of virtue than the reality […]. But human nature also has a more recent groupish overlay. We are like bees in being ultrasocial creatures whose minds were shaped by the relentless competition of groups with other groups. We are descended from earlier humans whose groupish minds helped them cohere, cooperate, and outcompete other groups. That doesn’t mean that our ancestors were mindless or unconditional team players; it means that they were selective. Under the right conditions, they were able to enter a mind-set of “one for all, all for one” in which they were truly working for the good of the group, and not just for their own advancement within the group.” (p. 223)

Haidt betoogt dat de mens is geschapen met een hive switch: een mentale knop die de bij in de mens wakker maakt waarna hij zijn individuele eigenbelang volledig ondergeschikt maakt aan het belang van de groep. Als de knop omgaat, is de homo economicus verdwenen, zeg maar, en verschijnt de soldaat of de strijder die het verstand op nul zet en de blik op oneindig, en die soms zelfs bereid is te sterven voor het grotere geheel. Maar deze aanleg stelt de mens niet alleen in staat om de groep te verdedigen in tijden van oorlog, het is volgens Haidt ook het fundament voor de menselijke samenwerking in velerlei organisaties die als een soort super-persoon, collectieve personen die juristen rechtspersonen noemen, waarin het individuele eigenbelang ondergeschikt wordt gemaakt aan dat het belang van de organisatie. De bij in ons is de bron van onze gemeenschapszin, onze burgerdeugd en de corporate spirit van onze instituties en organisaties!

Maar deze mooie eigenschap heeft dus een keerzijde. Onze loyaliteit, onze burgertrots en onze toewijding in ons werk betreft altijd een bepaalde groep, gemeenschap of organisatie. Morality binds and blinds, schrijft Haidt, we zijn zowel individu dat zijn eigenbelang nastreeft, als groepsdieren die in staat zijn hun individuele eigenbelang op te offeren voor het belang, voor het overleven van de groep. Maar de gevoelens van loyaliteit, gezagsgetrouwheid en eerbied die dit mogelijk maken, maken ons vrijwel blind voor alles wat niet met de belangen van de groep strookt. Als we een dergelijke toewijding zien bij leden van onze eigen groep dan vervult het ons met gevoelens van macht en trots. Als we deze toewijding zien bij leden van concurrerende groepen dan vervult ons dit met angst. Zowel de olifant als de ruiter weten namelijk heel goed dat de bij een giftige angel heeft, en dat de bij niet aarzelt om te steken al zal hij het met zijn leven bekopen. Een aanval van een hele zwerm bijen kan dodelijk zijn.

Vakgenoten hebben vast van alles aan te merken op The Righteous Mind van Jonathan Haidt. De theorieën en hypothesen die Haidt in dit boek aan ons voorlegt, zijn nog relatief nieuw en verdienen nog veel nader onderzoek en kritische beschouwing. Zoals gezegd, alleen een kritisch debat over het empirische bewijs dat wordt aangedragen voor de wetenschappelijke theorieën en hypothesen maakt uiteindelijk betrouwbare kennis mogelijk. Ik acht me niet competent om het bewijs dat Haidt voor zijn stellingen aandraagt te beoordelen en aan dit wetenschappelijke debat deel te nemen. Deze bespreking dient er vooral toe de lezer er van te overtuigen dat in deze wetenschappelijke discipline iets tot stand lijkt te komen dat ons op verschillende manieren en op verschillende niveaus diep raakt.