Civis Mundi Digitaal #32
Liefde maakt een smal bed breed
Bertus Aafjes
Waarom het afgesleten rakende grote verhaal van de liefde nog bezingen?
Valt er nog iets origineels te zeggen over liefde? Zijn haar registers niet in alle toonaarden gespeeld? Is zij niet uitputtend bezongen in romans en poëzie en geduid door filosofie en wetenschap? Natuurlijk is er veel over liefde geschreven zowel lyrisch en komisch als ontnuchterend. Is dit echter een reden om ons ervan te weerhouden daar nog een bescheiden tekst aan toe te voegen? Maar als we daartoe al bereid zijn, speelt nuchterheid ons dan weer geen parten? Kunnen we ‘liefde’ nog wel in de mond nemen zonder ons eigenlijk een beetje te generen voor dit woord met zijn verheven associaties? Niet dat we bezwaar zullen maken tegen liefde als gevoel van allegro, want dat kennen we allemaal. Het moet dan echter wel ingetogen, discreet en zeker niet con fuoco zijn. Maar wordt daarmee dit laatste toch al aan erosie onderhevige ‘grote verhaal’ niet aan postmoderne cynici uitgeleverd, die het genadeloos ontmaskeren als een geruststellende illusie? In dat geval, waarom bezingen we de liefde dan nog? En wanneer de poëtische aandrang onweerstaanbaar blijkt, zullen we dan niet eerder kleine, droevige, vrolijke, lelijke of mooie dingen bezingen?
Bovendien maken we onderscheid tussen soorten liefde die niet zomaar op een noemer te brengen zijn, zoals liefde voor onze ouders, partner en kinderen, hond en kat of zelfs voor dieren die de meesten minder aantrekkelijk of zelfs weerzinwekkend zullen vinden. Bestaan er evenveel soorten liefde als objecten waarop zij zich richt? En waar op de staalkaart van deze bonte verzameling vindt de overgang plaats van de ene naar de andere? Waar eindigt aantrekkingskracht of empathie en gaan ze over in vriendschap of verliefdheid?
Passionale liefde als inzet
Dat zijn allemaal lastige vragen die niet zomaar te beantwoorden zijn. Laten we ons daarom beperken tot passionele liefde zonder de illusie te koesteren dat de taak er lichter door wordt. Want stel nu dat er helemaal niets over deze vorm van liefde gezegd kan worden en dat alle pogingen tot begrip vergeefse moeite zijn. Niet zozeer omdat liefde deelt in een kenmerk van al onze emoties, die als intieme ervaringen onmogelijk in algemene termen beschreven kunnen worden. Maar om reden dat zij beide, zowel de persoonlijke ervaring als het onpersoonlijke woord, overstijgt. In zekere zin heft liefde zichzelf evenals stilte op door het minste gerucht van zelfs de meest tedere woorden. Haar werkingsveld bevindt zich in een nevelig niemandsland tussen verliefden waar gestalten en contouren van dingen vervagen en je geen hand voor ogen kunt zien, behalve het beeld van de geliefde. De meeste talen drukken eveneens uit dat liefde zich afspeelt ‘tussen’ mensen, maar dit wordt overdrachtelijk bedoeld. Gezond verstand zegt ons dat er eerst twee personen moeten zijn voordat er sprake is van een relatie, van welke aard deze ook is. Wanneer het echter om zaken van gewicht gaat is het gezonde verstand geen betrouwbare gids. Ik zou daarom de verhouding om willen draaien: eerst is er de liefdesrelatie die een spoor trekt waar geliefden zich naar richten en plooien als ijzervijlsel in een magnetisch veld. Is dit een merkwaardige gedachte?
In de natuurkunde is denken in termen van elementaire substanties die in wisselwerking staan, allang achterhaald. Men heeft het eerder over krachtvelden of krachtlijnen waarvan ‘deeltjes’ en ‘substanties’ de tijdelijke knooppunten zijn. Waarom kunnen we dan niet spreken over liefde vanuit een vergelijkbare fysica van de affectiviteit? Bestaat er zo’n ‘tussen’ dat zich bij uitstek maar niet alleen uitdrukt in de liefde en als eigenstandig krachtveld en derde element twee personen (ver)bindt? De ons vertrouwde opvatting benadert deze vraag zoals gezegd vanuit de premisse dat er eerst een veelheid van autonome subjecten bestaat, die zich pas in tweede instantie voor elkaar kunnen openstellen. Wanneer we dit omdraaien is er in het begin de (liefdes)relatie waarin subjecten zich onlosmakelijk verbonden weten. Slechts wanneer ze elkaar onderwerpen aan hun objectiverende blik, trekt iedereen zich terug in zijn schulp. Ze worden dan antagonisten in een sadistisch universum waar veiligheid en eigenbelang voorop staan.
Medium met eigen zijnsstatus
De gedachte die een ‘tussen’ of medium aanneemt met een eigen zijnsstatus is niet nieuw. We komen haar al tegen bij Plato die in zijn Symposium de eros of liefde karakteriseert als metaxy of dat wat bemiddelt tussen werkelijkheidsdomeinen als boven en beneden, ziel en lichaam, de eeuwige ideeënwereld van het zijn en de vergankelijke wereld van het worden. Maar zelf heeft eros als be-midden-laar evenmin als het ‘tussen’ een vaste verblijfplaats of thuis. Hij is een kosmische nomade en de mythologische belichaming van een rusteloos verlangen. Dit is de reden dat liefde iets kwikzilverachtigs heeft en ons onaangekondigd overkomt. Zij is een gebeuren dat voortdurend aan ons begrip ontsnapt waardoor het laatste woord over haar nooit gezegd zal zijn. Vandaar de niet aflatende stroom liefdeslyriek, films, romans en wetenschappelijke publicaties die getuigenis afleggen van haar aanwezigheid en werking. Maar nogmaals, in plaats van te willen achterhalen wat liefde is - een onmogelijke taak, zo bleek - kunnen we beter vragen wat zij niet is. Een dergelijke via negativa kan ons behoeden voor ongeduldige en onvruchtbare pogingen om liefde te verklaren vanuit dat wat we al weten. Want liefde is geen hoger honing of lage demonische macht, geen strategie tot soortbehoud of zoet hormoon meegevoerd door de golfslag van onze bloedbaan. Ook valt zij niet samen met de vaak aangehaalde kristallisatie-theorie van Stendhal waar het object van liefde door onze verliefde blikken fraaier wordt gemaakt dan hij werkelijk is. In zijn eigen woorden: ‘..in wezen komt het er op neer dat u zich een overdreven voorstelling maakt van een prachtig bezit dat uit de hemel is komen vallen, dat u niet kent en dat u veilig in handen heeft.’
Sleutel tot het raadsel van de liefde
Deze en andere invalshoeken leveren ongetwijfeld interessante inzichten op, maar geven ze ons ook de sleutel in handen tot het raadsel liefde en de onvermoede werelden die zij ontsluit? Jan Hanlo dicht ergens: ‘waarover zal ik zingen… over vele vreemde dingen over de gewone of zal ik zingen over de liefde’. Is hier sprake van een tegenstelling of houdt verwondering over gewone en zelfs triviale wereldse zaken ook verband met liefde? Zeggen dat we houden van materiële dingen zoals ons huis, dierbare plekken of objecten, klinkt helemaal niet eigenaardig. In liefdespoëzie betreft het object van kristallisatie, wanneer we deze sprekende metafoor van Stendhal nog even mogen gebruiken, zeker niet alleen de geliefde maar ook de wereld die onverwachts baadt in een nieuw en bovenaardse licht. Zo schrijft de dichter Paul Eluard:
Het kon niet anders of een gezicht
Beantwoordde aan alle namen van de wereld.
Romantisch cliché of niet, intieme plaatsen, bomen, door zon- of maanlicht omfloerste wolken, hun zwijgzame aanwezigheid wordt door verliefde blikken tot spreken gebracht en verlenen ze een diepere schoonheid en betekenis. Plotseling valt ons het verwonderlijke op van dat waar we eerder gedachteloos aan voorbij liepen. Liefde breidt zich ongemerkt uit naar de levende en dode natuur die resoneert met de gestalte van de geliefde die we in ons meedragen. Niet als projectie of kristallisatie maar als onthulling van een open ruimte.
Dit is des te paradoxaler daar liefde ook gekenmerkt wordt door exclusiviteit. We weten allemaal uit eigen ervaring dat zij derden uitsluit. Het subversieve gevaar van liefde die het collectief van binnenuit dreigt te ondermijnen is hiermee gegeven.
Liefde als transgressie maatschappelijk ingebed
Liefde is transgressie en veronderstelt een obstakel dat overwonnen moet worden zoals onze loyaliteit aan de gemeenschap. Daarom hebben gemeenschappen hun eigen bindingsenergie die voorkomt dat haar leden affectieve relaties aangaan die sterker zijn dan de band die allen bij elkaar houdt. Om deze reden moesten tot voor kort liefdesrelaties zo snel mogelijk maatschappelijk gesanctioneerd en ingebed worden door middel van verzoeningsrituelen als verloving en huwelijk. Zo werd liefde als concurrerend collectief van twee personen, ontdaan van haar ontregelend potentieel. Wellicht is dit de bron van al die tragische liefdesgeschiedenissen uit de wereldliteratuur. Wanneer liefde over zichzelf heen krult en autistische trekken gaat vertonen, tekent zij haar eigen doodsvonnis. Dit vonnis kan verschillende verhullende gedaanten aannemen. We kunnen hier denken aan de dood van een van de geliefden, de slechte verstandhouding tussen beider families of andere tragische omstandigheden. Deze voorbeelden zijn ‘verhullend’ omdat ze slechts de oppervlakte rimpelingen laten zien van een meer fundamentele sociologische wetmatigheid, namelijk dat collectieven wantrouwen koesteren tegen onderdanen die niet bereid zijn zich volledig te committeren. In bekende literaire dystopieën van Orwells 1984 tot Wij van Zamjatin treedt dit wantrouwen onverhuld aan het licht door de veroordeling van liefde als zodanig. Liefde maakt dat de betrokkenen het grotere geheel uit het oog dreigen te verliezen of zelfs proberen te weerstaan. Vooral bij verliefden is dit gevaar imminent. Zij verlangen maar een ding namelijk samensmelten met uitsluiting van al het andere en alle anderen. Daarom koesteren wij eerder jaloerse gevoelens voor degene op wie we verliefd zijn dan voor een vriend.
Wat liefde onderscheidt van vriendschap
Kunnen we dan niet verliefd zijn op meerdere mensen tegelijkertijd of zelfs gevoelens van liefde koesteren voor een hele gemeenschap? Dit lijkt onmogelijk en is precies wat liefde en verliefdheid onderscheidt van vriendschap. Want we kunnen wel meerdere vriendschappen hebben. Daar staat weer tegenover dat vriendschap zich niet uitbreidt naar de wereld. Alleen liefde laat ons de wereld zien in een tegelijkertijd diafaan en opaak licht waar het gewone en alledaagse een niet articuleerbare helderheid krijgt. Cornelis Verhoeven noemt dit de ‘lyrische meerwaarde van de werkelijkheid’. Streng formulerend licht hij toe: ‘wat gedacht wordt, is niet werkelijk en wat werkelijk is, kan niet gedacht…worden’. Dit klinkt als een bevel maar is een uitnodiging tot openheid. Bovendien zet Verhoeven met deze nogal uitdagende stelling het project van twee duizend jaar westers denken op zijn kop. Bij vriendschap is er geen sprake van ‘lyrische meerwaarde’ of is zij op zijn minst zeldzamer. Daarom kan een bekend romantisch dichter zeggen: ‘Vriendschap is liefde zonder vleugels’. Want zij roept zelden geëxalteerde gevoelens op en leidt nog minder tot roes of extase. Maar door haar ‘democratische’ belofte is zij wel weer geschikter dan liefde als opmaat tot gemeenschapsvorming. In de Ethica van Aristoteles lezen we:
‘Het is duidelijk dat vriendschap ook steden bijeenhoudt en dat de wetgevers hieraan meer aandacht besteden dan aan rechtvaardigheid. Want het is duidelijk dat eensgezindheid op vriendschap lijkt…’
De vriendschappen die Aristoteles op het oog heeft en ruimer definieert dan wij meestal doen, brengt hij vervolgens in verband met verschillende politieke systemen en vormen van bestuur. Zo is de relatie tussen vader en zoon te vergelijken met een monarchie, die tussen man en vrouw met een aristocratie en die tussen broers met een timocratie. In tegenstelling tot liefde vervult vriendschap de kosmos niet met een nieuwe zin en betekenis. Maar dat wat vriendschap te kort komt aan diepte wordt gecompenseerd door een uitbreiding naar anderen toe. Toch beperken ook hechte vriendschappen zich tot een handjevol mensen. Niet in de laatste plaats omdat het onmogelijk is onze aandacht te verdelen over teveel vrienden. Maar er is nog iets anders dat vriendschap kenmerkt waardoor ze toch weer meer lijkt op liefde. Want hoewel we haar uit vrije wil aangaan, gaat er een ervaring aan vooraf die ondefinieerbaar is en ons overkomt, soms zelfs overvalt. Vriendschappen ontstaan niet binnen mijn persoonlijke horizon of die van mijn vriend. Kafka beschrijft dit in een ontroerende brief aan zijn vriend Max Brod op de volgende manier:
’Want weet je Max, mijn liefde voor jou is groter dan ik en ze wordt meer door mij bewoond dan dat ze in mij woont en ze heeft ook maar slecht houvast aan mijn onzeker wezen…’
Wij wonen in de liefde en authentieke vriendschappen en niet andersom. De vraag is of we deze ervaring ondanks onze nuchterheid nog serieus kunnen nemen en zo ja wat het betekent voor ons begrip van liefde. In ieder geval dit: wanneer we haar zo onbevooroordeeld mogelijk benaderen is het deze omvattende ervaring die overblijft. Niet als schamele rest, als de kruimels na een maaltijd, maar als haar kern. In de liefde toont zich een open ruimte zonder dat we daarom hebben gevraagd of er iets aan kunnen doen. Het initiatief ligt bij haar en niet bij ons.
Liefde als collectief gevaar in gevestigde orde
Wanneer we liefde proberen te verklaren vanuit de wetenschap of de karakterologische kenmerken van geliefden dan gaan we daaraan voorbij. We hebben gezegd dat ontluikende liefdesrelaties een gevaar vormen voor de gemeenschap omdat de betrokkenen zich als zelfgenoegzame monaden loszingen van het geheel. Maar waar elk collectief werkelijk voor vreest is liefde als manifestatie van het ‘tussen’ of de open ruimte waar Kafka over spreekt. Deze ruimte is als het wit tussen geschreven regels of de geluidloze ademtocht die aan elke articulatie voorafgaat. Zij is de blanco marge van elke gevestigde orde waar deze geamendeerd, veranderd en bekritiseerd kan worden. Als bron van creativiteit is ze een door de inertie en zelfgenoegzaamheid van het status quo verdrongen en daarom vergeten voorwaarde dat er ordes kunnen ontstaan. Want wanneer een orde zich eenmaal heeft gevestigd, ontwikkelt hij een defensieve houding die ieder alternatief weert en uitsluit. Dit is een bekend gegeven uit de systeemtheorie die de dialectiek en het precaire evenwicht tussen deel en geheel in kaart probeert te brengen. Bewustzijn van het ‘tussen’ kan aan deze pretentie een einde maken door de eigen orde of culturele vocabulaire in een ruimer kader te plaatsen en te relativeren. Juist vanwege dit vermogen is het ‘tussen’ een permanent gevaar voor de norm. Daarom wordt alles wat zij belichaamt zoals liefde, maar ook bijvoorbeeld humor en spel geweerd uit seculiere of religieuze ideologieën en verbeelde dystopieën. Want ook humor en spel spelen zich af in de kantlijn van gevestigde culturele en maatschappelijke vocabulaires die op een ludieke manier worden bevraagd en uitgedaagd. Maar laten we ons niet verbeelden dat we aan de goede kant van de scheidslijn staan want in open samenlevingen gebeurt hetzelfde alleen geraffineerder.
Repressieve tolerantie als reactie in open samenlevingen
We zouden hier zonder bezwaar- misschien afgezien van de inmiddels vergeten kritiek van Hermans en van het Reve-het begrip repressieve tolerantie weer van stal kunnen halen. Zo zijn we van oordeel dat verliefdheid hoort bij de adolescentie en vinden het lachwekkend wanneer een pensionado tot over zijn oren verliefd is. Evenzo horen sport en spel naar onze overtuiging bij deze nog ludieke en aftastende trial and error fase van onze ontwikkeling naar volwassenheid. En wanneer volwassenen zich eraan overgeven dan wordt dit geduld maar alleen onder het mom van afvallen, fitness of om er geld mee te verdienen. Open samenlevingen lijken eveneens heel tolerant voor het humoreske en satire, maar ook zij krijgen een van te voren beschikte en gereguleerde tijd en plek waardoor ze van hun giftige angel worden ontdaan. Hoe lang zou het duren voordat Theo Maassen of Hans Teeuwen in hun kraag gevat worden wanneer zij op de publieke tribune van de Tweede Kamer de debatten van humoristisch commentaar zouden voorzien? Of wanneer op dezelfde tribune een zoenend en liefkozend paar elkaar in woord en daad de liefde zou betuigen? Natuurlijk, zullen we zeggen, voor elke (confronterende)handeling of activiteit bestaat een geëigend moment en een geëigende plaats. Maar waarom eigenlijk?