Civis Mundi Digitaal #34
Wat leert ons de geschiedenis van de drugsproblematiek?
De nieuwe partijloze, dus politiek onafhankelijke burgemeester van Maastricht, Annemarie Penn-te Strake schuwt de confrontatie niet. Het Nederlandse gedoogbeleid is failliet, stelt zij. De minister van Veiligheid en Justitie moet zich in Europa inspannen om de internationale drugsverdragen zo te wijzigen, dat wietteelt op kleine schaal toegestaan wordt. Dat is de enige manier om de drugscriminaliteit te lijf te gaan. Haar voorganger als burgemeester, Gert Leers, had al eerder een lans gebroken voor gereguleerde wietteelt. De nieuwe burgemeester weet waarover zij het heeft. Als rechter, en later Hoofdofficier van Justitie heeft zij volop te maken gehad met drugscriminaliteit. En als lid van het College van procureurs-generaal had zij softdrugs in haar portefeuille. Onder dit thema is de legalisering van softdrugs, en in samenhang hiermee de bestrijding van drugscriminaliteit, al herhaaldelijk aan de orde geweest. In aansluiting op het pleidooi van de nieuwe Maastrichtse burgemeester kom ik er nog eens op terug. De behoefte lessen te trekken uit negatieve ontwikkelingen is diep verankerd in onze op progressie gerichte moderne cultuur. Ondanks decepties en daarop gebaseerde scepsis, of zelfs ontkenning van geschiedenis als leerproces, voltrekt zich via trial and error niettemin een leerproces in het geschiedverloop, op grond waarvan ik, zoals eerder uiteengezet, blijf vasthouden aan het omstreden geraakte moderne vooruitgangsgeloof, zij het in meer bescheiden zin, dus met minder pretenties en utopische verwachtingen, zoals oorspronkelijk gekoesterd.[1] Voor dat laatste is temeer reden, als we de geschiedenis van het drugsbeleid in ogenschouw nemen.
Hoewel de droogleggingspolitiek in Amerika in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een complete mislukking geworden is en een vruchtbare voedingsbodem voor de ontwikkeling van grootscheeps georganiseerde criminaliteit, hebben we daarvan niets geleerd en zitten we daardoor sinds lang opgescheept met een strafrechtelijk georiënteerd drugsbeleid dat evenzeer gedoemd is te mislukken. Het is dweilen met de kraan open, zeggen drugsdeskundigen.[2] In kringen van de rechterlijke macht en de politie is er allang groeiende weerstand tegen die vorm van drugsbestrijding. Het enige dat we ermee bereikt hebben is de creatie van nieuwe grootscheepse criminaliteit, uitholling van de rechtsstaat – denk bijvoorbeeld aan de bekende IRT-affaire in Nederland -, en overbelasting van politie, justitie en gevangeniswezen. De kosten van de huidige vorm van drugsbestrijding rijzen al jarenlang de pan uit.
Van strafrechtelijk naar bestuurskundig georiënteerd drugsbeleid
Op ieder ander beleidsterrein zou men allang besloten hebben tot een ander beleid dat de schaduwzijden van de huidige falende strafrechtelijke aanpak terugdringt en meer effect sorteert. Waarom geldt voor softdrugs een ander beleid dan voor roken en alcoholgebruik? In al die gevallen gaat het om verdovende middelen waaraan men verslaafd kan raken. Men moet in al die gevallen in de eerste plaats de behoefte daaraan en het stimuleren van die behoefte bestrijden, in plaats van alle heil te verwachten van uiterlijke dwangmiddelen. Veel adequater is, lijkt mij, een primair bestuurlijk georiënteerd anti-drugsbeleid, gericht op consequente ontmoediging van drugsgebruik met bestuurlijke middelen, zoals sinds kort met roken geschiedt en meer en meer ook met alcohol, en medische en sociale hulpverlening aan verslaafden, zoals dat in Nederland gebeurt, waar sinds jaren een gedoogbeleid gevoerd wordt wat de verstrekking van softdrugs betreft. Legalisering van harddrugs (cocaïne en speed), zoals door Bolkestein e.a. bepleit, gaat mij te ver.
Herhaaldelijk is een lans gebroken voor gecontroleerde legalisering van softdrugs. Dat is op goede gronden al in 1972 gedaan door de Commissie-Baan (Werkgroep Verdovende Middelen) en daarna in 2000 en 2005. In november 2008 is dat opnieuw gedaan, nu van burgemeesterszijde, met een pleidooi ook de productie en levering van wiet onder overheidstoezicht toe te staan. Maar ook dat heeft niets opgeleverd. Probleem is dat het heersende internationale verdragsregime inzake drugs dat niet toestaat, zodat deze geïnstitutionaliseerde vorm van stupidocratie op mondiaal niveau zich voorlopig wel zal handhaven. Maar wat let Nederland om dat internationale verdragsregime eindelijk eens ter discussie te stellen? Verdragen zijn ook tijdgebonden juridische conventies.
Stellingname wetenschappers
Interessant is in dit verband ook de declaratie die enkele jaren geleden op een internationale AIDS-conferentie in Wenen is aangenomen en gewijd was aan het falende drugsbeleid. Meer dan 13.500 wetenschappers ondertekenden op die conferentie de ‘Vienna Declaration’, met een overweldigende hoeveelheid wetenschappelijk bewijs voor het jammerlijk falen van het internationale verbod op drugs en voor de immense economische, sociale en gezondheidsschade die daarmee samenhangt. Regeringen, de VN en andere internationale organisaties worden daarin opgeroepen tot een volledige heroriëntering van het drugsbeleid door dat te baseren op serieus wetenschappelijk onderzoek en in aansluiting hierop tot en decriminalisering van drugs en schadereductie.[3] De roep uit de internationale wetenschappelijke gemeenschap om eindelijk veranderingen in het internationale drugsbeleid te realiseren is groter dan ooit. Onder de ondertekenaars bevinden zich diverse oud-presidenten, Nobelprijswinnaars en vooraanstaande wetenschappers. Een dergelijke Declaratie moet de beleidsmakers te denken geven.
Mexico als waarschuwend voorbeeld van een steriele en averechts werkende repressie
In een land als Mexico waar al jarenlang een steeds bloediger drugsoorlog woedt, heeft Vicente Fox, van 2000 tot 2006 president van dit land, zich al een tijd geleden sterk gemaakt voor legalisering van de productie, distributie en verkoop van drugs. Het verbod ervan heeft niet alleen volstrekt niet gewerkt, het heeft bovendien enorm veel geweld en corruptie teweeg gebracht en dreigt zijn land, zo stelde hij, volledig te ontwrichten. Desondanks heeft zijn opvolger, president Felipe Calderón, eind 2006 de oorlog verklaard aan de drugskartels. Sindsdien vielen in die oorlog ongeveer 200.000 doden, en 26.000 Mexicanen zijn als vermist opgegeven. Liefst 98% van de drugscriminaliteit blijft onbestraft. En 80% van de Mexicaanse gemeenten is geïnfiltreerd door de georganiseerde misdaad. De narco’s kopen moeiteloos politici, rechters, de politie en militairen om. En zij maken ook de dienst uit in het legioen van burgerwachten dat is ingesteld om een einde te maken aan de terreur van de drugskartels. Veel van die burgerwachten laten zich probleemloos betalen door die kartels. 55 miljoen Mexicanen leven in armoede, en zijn dus door die drugskartels makkelijk te manipuleren. Ook elders in Latijns-Amerika raakt het geloof in die drugsoorlog steeds meer ter discussie. Het is een uitzichtloze strijd, gegeven de onverzadigbare vraag naar drugs, ook in de VS zelf, waarin we een saillant voorbeeld zien van de verontrustende morele decadentie in onze westerse cultuur.
[1] S.W. Couwenberg, Heeft geschiedenis zin. Civis Mundi jaarboek 2014, pp. 35 e.v.
[2] Voor een oud, maar nog steeds relevant overzicht van de vele schadelijke kanten van drugsbestrijding, zie E. Tellegen, Het utopisme van de drugsbestrijding, 2008; zie ook M. Glenny, McMaffia. Crime without Frontiers, 2008
[3] Zie Jean-Paul Grund, Trouw, 30 juli 2010.