Gedichten van Nederlandse dichters over leven, sterven en dood

Civis Mundi Digitaal #34

Samengesteld door Piet Ransijn                           Aan de nagedachtenis van mijn moeder die in november 2004 stierf

 

Hadewijch                  Alle dinge zijn mi te inge                          Uit G Stuiveling, Dichters van Vroeger

Vondel                       Kin der-lijk: Constantijntje zalig keintje     idem

Jan Luyken                 De ziele betrachtet de nabijheid Gods        idem

Willem Kloos               Ik ween om bloemen… en Dood-gaan I      G. Komrij, Ned. poëzie van de 19e en 20e eeuw

Frederik van Eeden     De waterlelie en Hiernamaals                    Stuiveling

Herman Gorter           Beweging is vóór me ongewis                   Verzen, 1890, 1977

H Roland Holst           Lof der Duisternis en Van Tijd naar Eeuwigheid, Verlangens IX

Jacq.van der Waals     Annunciatie en Sinds ik het weet               C Leeflang, De dichter en de dood   

J H Leopold                O Als ik dood zal, dood zal zijn                  idem 

P C Boutens               Goede dood                                            idem                              

H W J M Keuls            De dood heeft op zijn fluit geblazen          idem

J C Bloem                  In memoriam en Het afscheid                   idem en Verzamelde gedichten

J Werumeus Buning    Ik ben niet eenzaam                                idem

A Roland Holst           Ik die geboren ben… en De ploeger           Uit: In ballingschap

H Marsman                De overtocht en Paradise Regained           Leeflang en Komrij

Martinus Nijhoff         Twee reddelozen                                      Komrij

Anthonie Donker        Het gestorven meisje; Er blijft niets over   Leeflang

M Vasalis                  Tijd: Ik droomde dat ik langzaam leefde     Komrij

J B Charles               In memoriam                                           Leeflang

Ed Hoornik                De gestorvene                                          idem

A Marja                     Bekentenis                                              idem

Hans Lodeizen           Natuurlijk is er veel meer; Al deze mensen  idem

Hans Andreus            Laatste gedicht                                         Uit Laatste gedichten

 

Inleiding: Dichters in cultuursociologische en bewustzijn psychologische context

De meeste van de volgende gedichten zijn ontleend aan de bloemlezing van C Leeflang – zijn naam past bij het thema – De dichter en de dood (1961). Ook deze inleiding is mede op dit boek gebaseerd.

De dood heeft mensen altijd geïnspireerd tot diepe gedachten en ontroerende verbeeldingen, die we in de kunst van alle tijden vinden. In de schaduw van de dood onthult zich het leven als een kostbaar broos gegeven. Een dichter zei het zo: “Voor zij sterven zijn de bladeren op zijn mooist”. Jacqueline van der Waals verwoordt dit gegeven heel mooi in de gedichten die volgen.

  

De middeleeuwse christelijke visie werkt door tot in de 20e eeuw

In de middeleeuwen werd de dood gezien als voorbereiding op de hemel of op de eeuwigheid, zoals Sloterdijk en Macho schrijven in hun boek God geest en geld (p 20) dat in dit nummer wordt besproken. In de RK Catechismus van mijn vader uit 1943 staat nog steeds als antwoord op de beroemde eerste vraag Waartoe zijn wij op aarde?: “Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in den hemel te komen.” Dat is later veranderd in “hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn.” Zo heb ik het geleerd.

De Middeleeuwse christelijke gedachte heeft dus nog lang doorgewerkt. Dat is zichtbaar en hoorbaar bij veel vooral christelijke dichters. Het aardse werd beleefd als rauw en hard, vergankelijk en ijdel. De dood kon elk moment het leven grijpen. Men probeerde de harde aardse werkelijkheid te verzachten door de ziel het perspectief te geven van een eeuwig hemels leven, zoals in het gedicht van Vondel in hetgeen volgt. Op meer eigentijdse wijze zien we het eeuwigheidsperspectief bij veel latere spirituele dichters, maar meer op de aarde en minder hemels gericht, meer pantheïstisch. Bijv. bij Roland Holst en Leo Vroman: Eeuwig

Zo moet het zijn; het zoete zingen

van God, heel zacht door alles heen,

een teder zonlicht op de dingen

die goed zijn, dood zijn en gemeen.

Pieter Brueghel de Oude, De triomf van de dood (1562) verbeeldtde sociale beroering en angst in de nasleep van de Zwarte Dood

Het moderne individualisme van de Tachtigers

Na een paar beroemde oudere gedichten begint deze bloemlezing met de Tachtigers. Door Willem Kloos hun beweging getypeerd als het streven naar “de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie”, het expressionisme, zoals bij Van Gogh in de schilderkunst. Dat is mij steeds bijgebleven, naast veel van de gekozen gedichten. De sombere kant van het individualisme is dat de betrekkelijkheid en nietigheid van het individuele leven eerder vloeit dan zijn verband met het eeuwige en absolute, schrijft Leeflang (p 7).

Vroeger waren mensen meer ingebed in de gemeenschap en het kosmisch geheel. De confrontatie met de dood wordt daardoor nu onverbiddelijker, persoonlijker en meer existentieel. Zie bijvoorbeeld bij Willem Kloos, Marsman en Martinus Nijhoff. We zien het ook in de existentialistische filosofie, met Tolstoj als voorloper daarvan, zie mijn artikel over de zingeving van het leven voor en na de dood in dit nummer.

Het mysterie van de dood is met het leven verweven

De dood is verweven met het leven. “Alleen is leven leven, als het tot de dood ontroerd,” schrijft Boutens. Jacqeline van der Waalsschrijft hoe roerend haar leven werd in het zicht van de dood, waarin het leven overgaat en bijna vloeiend wordt opgenomen als in een vorm van slapen, zoals Leopold, Bloem, Keuls, Roland Holst beschrijven.

“Het mysterie van de dood is het mysterie van het leven, zich rekenschap geven of de toekomst perspectieven biedt. Is het leven waard geleefd te worden? Welke taak, welke plaats hebben wij daarin?” (p 7). Deze vragen dringen zich des te sterker op als de dood als einde wordt gezien zonder vervolg, zoals we bij Tolstoj zien in genoemd artikel. In mijn laatste dichtregels:

Gaan wij werkelijk dood?

De dood is een groot

geheim dat onthuld wordt

als een ieders levenslot

als onvermijdelijk gegeven

zijn eind vindt in dit leven

en dan antwoord wordt gegeven

op het bestaansprobleem

de vraag: waar gaan wij heen?

De beklemmende en berustende moderne visie

“Voor een mens die niet in God gelooft en diens besturende leiding… is het uiterst moeilijk de doodsgedachte als obsederende bezoeking van zich af te houden” (p 8), zoals bij Tolstoj en Iwan Iljitsj. Daarom worden de verzen van de modernen vaak beklemmender maar ook vaak berustend en “vervuld van gelatenheid… Geen verzet, geen vlucht, geen bittere opstandigheid – niets dan een gelaten constateren, dat zelfs bijna de kracht vindt tot een voorzichtige tederheid” (p 10). Zoals bij Anthonie Donker en J C Bloem: Het einde van de dag

De dag is over en het hele leven
is welhaast over en zijn stervenspijn.
O nutteloosheid van elk verder streven,
want ieder kan ’t uiterste uur eens zijn (…)

Ik denk alleen nog maar, als ik ga slapen:
Weer een dag minder, dat ik je zal zien.

Edvard Munch, De schreeuw (1883) geeft de angst voor de dood beklemmend modern weer, individualistisch en expressionistisch 

“We moeten… duidelijker de dood bij de naam noemen en niet net doen of hij een geheim is. De dood herbergt geen geheim, opent geen verborgen deur, de dood is gewoon het einde van een mensenleven. Wat van iemand blijft doorleven is wat hij of zij aan andere mensen heeft gegeven en wat in hun herinnering blijft bestaan”, schrijft Norbert Elias aan het eind van zijn studie van het sterven in historisch en sociologisch perspectief De eenzaamheid van stervenden in onze tijd, p 76.

Elias geeft een meer uitvoerige aanvulling op wat Leeflang schrijft. Hij plaatst de zin van ons individuele leven in de context van het voortbestaan van de mensheid, zoals in de positivistische en socialistische religie van de mensheid van de grondleggers van de sociologie Saint-Simon, Comte en Durkheim. “Als de mensheid ten onder zou gaan, wordt alles wat mensen ooit hebben gedaan, wordt alles waarvoor zij met elkaar hebben gestreden en worden alle wereldlijke of religieuzen geloofssystemen zinloos”, zo eindigt hij. Zo leven de dichters voort in hun verzen voor de mensheid, zoals Willem Kloos schrijft.

De opvatting van de dood als einde is echter een hypothese, een geloof, evenzeer als de verwachting van voortbestaan, die vele dichters delen. “Wanneer de herfst zal komen moet ik rijp zijn voor de dood. Reeds staan zijn witte stilten aan de poorten van mijn ziel,” schrijft Gerrit Achterberg (Leeflang, p 11).

Leeflang vraagt zich tot slot af of in deze onafwendbare rust en zekerheid van een natuurwet, zoals het keren der seizoenen met daarin oplichtend de ‘witte zeilen’ van het schip dat vaart naar de overkant, nieuwe perspectieven schuilen voor de strijd die de dichters eeuwenlang met hun verzen voerden.

Is de dood het definitieve einde en zo niet, wat kunnen we daarna verwachten?

Met dergelijke vragen hebben dichters zich intens beziggehouden, evenals Tolstoj. Sporen zijn zichtbaar in hun gedichten. Bijvoorbeeld bij Kloos, Werumeus Buning, A. Roland Holst en Bloem zijn veel gedichten vervuld van de doodsgedachte, doodsverwachting en het onvermijdelijke einde van het leven. 

Bij de meeste hier weergegeven dichters leeft het voorgevoel dat de dood niet het definitieve einde is, maar een nieuw begin van een ander leven in een lichtere wereld. Zij beschrijven deze in tedere, soms verwachtingsvolle gedichten, die religieuze associaties oproepen. Veel moderne dichters weten het niet zo zeker meer en worstelen met de dood en met de vraag of de dood echt het einde is en met de vraag wat daarna komt en of er iets anders te verwachten valt dan een kaal, banaal en zinloos einde.

Want wie wil er nu graag dood? Alleen bij onverdraaglijk lijden, psychisch of fysiek, wil men dood. De meeste mensen willen zo lang mogelijk blijven leven. Het lijkt eigen aan het leven zich hoe dan ook te willen continueren, hetzij in voorplanting, in langer leven of in visies, of fantasieën, volgens Elias, over voortbestaan en de zin van het leven.

De dood als bewustzijnstoestand en sterven als het overgaan daarheen

Tot slot de hypothese dat sommige gedichten ervaringen van een andere bewustzijnstoestand dan waken, dromen of slapen kunnen weergeven, die verwant kan zijn met de toestand na de dood of glimpen en tijdelijke beleving en van de toestand die verlichting wordt genoemd. Zoals in tijden toen dichter zieners waren bij de Keltische druïden en de Indiase rishi’s, waar A Roland Holst naar verwijst in Adwaïta, en J A Dèrmouw in Ik ben Brahman, maar we zitten zonder meid.

Druïde of bard met boek Schrijvende wijze of rishi. De bekendste druïde is Merlijn.         Frederik van Eeden deed droomstudies

Wij leven afwisselend in de drie bewustzijnstoestanden waken, dromen en slapen. Hypnose, trance, coma e.d. zijn verwant met slapen. “De slaap is de zuster van de dood, zegt de dichter,” schrijft Harry Mulisch in De ontdekking van de hemel (21). Ook Leopold en Bloem verwijzen naar de slaap. Daarnaast zijn er verstoorde psychotische toestanden zoals wanen en hallucinaties en suffe, verdoofde, dronken, benevelde en psychedelische toestanden onder invloed van drugs en drank.

Indiase wijzen noemen een vierde bewustzijnstoestand naast waken, dromen en slapen. Ook de filosofie van Plato, Plotinos, Spinoza, Fichte, Schelling en vele mystici vermeldt een dergelijke toestand. Deze wordt ‘turiya’ of ‘samadhi’ genoemd in de Oepanishaden en de Yoga sutra’s van Patanjali. Bij Fichte en Schelling is dit het transcendentale, d.w.z. niet zintuiglijk waarneembare subject of pure bewustzijn zonder inhouden. Dus een bewustzijnstoestand zonder gedachten, gevoelens, gewaarwordingen en andere bewustzijnsinhouden. Alleen maar bewustzijn van zichzelf, bewustzijn van bewustzijn. Je bent je bewust (van jezelf) maar niet van iets anders. Het lijkt op slapen terwijl je van binnen wakker bent. Zoals Slauerhoff schrijft in het gedicht In mijn leven:

“ontstaan soms plotseling enkele plekken

van stilte zo onaangedaan
dat ik geloof in slaap te zijn gekomen
bij diepten waar geen onderstromen
meer door ‘t eeuwig stilstaand water gaan”

De slaap als zuster van de dood zie gedicht no 4 in nr 33

frankvanexter.com/2014/05/10/de-relatie-tussen-geest-en-ziel

Zo zijn nog talloze dichters, mystici en wijsgeren te citeren. Als deze vierde alerte bewustzijnstoestand als innerlijk waken of ‘restfull alertness’ blijvend wordt ervaren, spreekt men van ‘verlichting’ of een verlichte bewustzijnstoestand. In veel gedichten klinken hiervan glimpen door, die herkenbaar en vergelijkbaar zijn met die van zieners. Literatuur hierover staat in de Noten.

De bewustzijnstoestand na de dood kan niet alleen lijken op slapen maar ook op een droomtoestand zonder lichaam, die blijft doorgaan, omdat men niet wakker wordt in het aardse waakbewustzijn maar mogelijk in een hemelse waaktoestand. De dichter Dante heeft erover geschreven, zie mijn artikel Argumenten voor en tegen leven na de dood in dit nummer. We weten het niet echt. Het blijft een mysterie, waarvan dichters soms een sluier pogen op te lichten.

Misschien klinkt in sommige gedichten iets door van dergelijke inzichten en vermoedens, die hier in de context worden geplaatst van intuïtieve verwoordingen van meer verlichte bewustzijnstoestanden en kunnen lijken op postmortale bewustzijnstoestanden. Dichtkunst wordt zo verbonden met bewustzijnsonderzoek, wetenschap en filosofie in een complementair kader, waarmee zich ruimere perspectieven openen. Mooie woorden bevatten meer dan dat. Zij kunnen verwijzen naar een diepere zin, een dieper, meer omvattend bewustzijn. Deze bloemlezing beperkt zich vooral tot enkele grote klassieke dichters. Mijn keuze is voornamelijk een selectie uit de bundel van Leeflang, de belangrijkste bron, aangevuld door anderen. Mijn keuze staat niet op zichzelf. Enkele gekozen gedichten behoren tot de meest bekende en zijn mij bijgebleven sinds mijn schooltijd. Veel gedichten zijn ook op internet te vinden.

Voor de leesbaarheid en toegankelijkheid is de spelling meestal gemoderniseerd, met dezelfde woorden in hedendaagse spelling


Hadewijch (+1210-1260)

Vlaams-Brabants mystiek dichteres

 

Alle dinge                                         Alle dingen
zijn mi te inge,                                   zijn mij te eng
Ik ben zo wijd:                                    Ik ben zo wijd
om een ongeschepen                           Wat niet is geschapen
Heb ik begrepen                                  heb ik begrepen
in eeuwigen tijd                                  in eeuwige tijd

Ik heb ’t gevaan.                                 Ik heb het ontvangen
Het heeft mi ontdaan                           en ben er van bevrijd

Widere dan wijd                                  Wijder dan wijd              
Mis es te inge al el;                              Mij is alles te bekneld
Dat wette wel                                      Dat weet U wel
Gi dies ook daar zijt.                            die daar ook bent

Men es vri                                           Het is mij vrij
In dat nabi                                          in dat nabije
ongescheden:                                      ongescheiden
daaromme wilt hi                                 te zijn; daarom wil hij
dat alzo zi                                           dat ook zo zijn
met ons beden                                     met ons beiden

Hadewijch verwoordt haar ervaring van een grenzeloze bewustzijnstoestand

 

Joost van den Vondel (1587-1679), had een kousenwinkel

Wordt beschouwd als Nederlands grootste klassieke dichter en toneelschrijver

Beroemd zijn de eerste regels van zijn toneelstuk Gijsbrecht van Aemstel: ‘Het hemelse gerecht heeft zich ten lange lesten erbarmt over mij en mijn benauwde vesten’. Als we de veste als woning, als zinnebeeld zien van het lichaam, dan geven deze regels Vondels visie weer op het leven en sterven vanuit een hemels perspectief. Hij tilde niet zo zwaar aan de dood volgens zijn eigen grafschrift:  Hier leit Vondel zonder rouw, hij is gestorven van de kouw.

 

Kinder-lijk

Constantijntje, ’t zalig kijntje,
cherubijntje, van omhoog,
de ijdelheden, hier beneden,
uitlacht met een lodderoog.

Moeder, zeit hij, waarom schreit gij?
waarom greit gij op mijn lijk?
Boven leef ik, boven zweef ik,
engeltje van ’t hemelrijk.

En ik blink er, en ik drink er,
’t geen de schinker alles goeds
schenkt de zielen, die daar krielen,
dartel van veel overvloeds.

Leer dan reizen met gepeizen
naar paleizen, uit het slik
dezer werrelt, die zo dwerrelt.
Eeuwig gaat voor oogenblik.

Vondel vindt troost in het R-K geloof dat het kind in de hemel is

 

Jan Luyken  (1649 -1712), etser

Na een religieuze ervaring  schreef hij ‘stichtelijke’ gedichten, waarbij hij uitziet naar de vereniging met God, zoals meer dichters

 

De ziel betracht de nabijheid Gods

 

Ik meende ook: de Godheid woonde verre,
In ene troon, hoog boven maan en sterre (...)
Maar toen Gij U beliefde te openbaren,
Toen zag ik niets van boven nedervaren
(…)

Maar in de grond van mijn gemoed,
Daar werd het liefelijk en zoet. (…)
Zodat ik U, O God, bevond
Te zijn de grond van mijne grond....

 

Willem Kloos (1859-1938), mede-oprichter en redacteur van De Nieuwe Gids

 

Het leven is op te vatten als de geliefde. Liefdesverdriet betreft het verlies van een geliefde. Het leven wordt door de dood gebroken voor de volle  bloei is ontloken in het licht en de liefde van het verlichte leven.

Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den ochtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En omdat mijn hart niet werd verstaan.

 

Jij kwam, en ik wist - je bent weer heengegaan...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos na die korten waan
In de eeuwige schaduw van mijn smart gedoken:

 

Zoals een vogel in den stillen nacht
Opeens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, ’t is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer ’t zijn vakerige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door sluimerende bladeren een zwakke klacht.

 

 
Doodgaan 1
 

De bomen dorren in het laat seizoen,
En wachten roerloos de nabije winter...
Wat is dat alles stil, doodstil... ik vind er
Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.

Ach, ik had zo graag heel, héél veel willen doen,
Wat Verzen en wat Liefde, -- want wie mint er
Te sterven zonder deze? Maar wie ook wint er
Ter wereld iets door klagen of door woên?

Ik ga dan stil, tevreden en gedwee,
En neem geen ding uit al dat Leven mee
Dan deze gedachte, gonzend in mij om:

Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen:
De dode bloemen komen niet weerom,
Maar Ik zal heerlijk in mijn Vers herrijzen.

 

Frederik van Eeden (1860-1932), psychiater

Was utopisch socialist, stichtte de commune Walden

De Waterlelie

Ik heb de witte water‐lelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in ’t licht.

Rijzend uit donker‐koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer....

Uit: Enkele Verzen, 1898  Het gedicht geeft een verstilde bewustzijnstoestand weer.

De waterlelie of lotus is in India het symbool van zuiver bewustzijn dat zich verheft boven materie.

Van Eeden vertaalde gedichten van de Indiase dichters Kabir en Tagore, die de Nobelprijs won.

 

Hiernamaals

Zal ik in een nevel waren,
Of in tastbare duisternis?
Zal ik in een ledig staren
Angstig dat ik mij vergis?

Zal ik dommelen of ontwaken?
Zal ik weten waar ik ben?
Zal ik bange zuchten slaken
twijfelend wie ik straks herken?

Zal ik voelen hitte en koude?
Zal ik horen? zal ik zien?
Ach, mij arme! ach mij oude
Wat zal er met mij geschien?

Aanstonds valt het zwarte kleed
Arme zondaar! wees gereed!
Uit: Jeugd-verzen (1926)

 

Herman Gorter (1864-1927), socialistisch voorman

Het levenslicht in dit gedicht  lijkt op hemels licht en het verlichte leven


Beweging is vóór me ongewis
Slotstrofen

O witheerlijk licht, wis 
licht dat rondom me is,
maagd die lichtlucht zijt, 
tot u heb ik geschreid.

Stil sta ik nu bij u, 
vol licht is het mij nu, 
het trillende wiegelende leven

 

Ik zie het omhoog fijn beven,
ik zie het benee vaststaan, 
warm-lichtend, koel donkerend op een effen baan.

Wij staan daar diep verscholen in, 
hebben onze lust en onze zin
daarin, is het niet, is het niet, niemand weet
ons vrede gekomen, verdwenen leed.


Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk (1869-1952)     
De dichter Adriaan Roland Holst was een neef van haar echtgenoot. Zij was bevriend met Gorter en een religieus bewogen socialiste.

Lof der Duisternis

 

Verwonderlijk bevredigd, zalig vrij,
Het leven heb ik achter mij gelaten:
voorbij de dag, de dooltocht door zijn straten-
’t leven der mensen trok aan mij voorbij.

(Poëtisch akkoord, p 7, fragment)

 

Van tijd naar eeuwigheid Verlangen IX

 

Ik dank u voor de Waarheid, voor de drang
naar haar, die werkte in mij, mijn leven lang,

(…)
tot mij, mij iets openbarend in de tijd,
die u alle Liefde, Schoonheid, Waarheid zijt
in eeuwigheid.

 

Dit alles schonk u mij. Wel was het veel,
maar één verlangen zwelt nog naar mijn keel.
Voor alles dank ik u, wat u me schonk,
voor al de malen, dat u mij toewonk
in een gedachte, een glimlach, een lied.

Uw straling schonk u mij, uw kern nog niet.
Eén gave onthield u mij nog en ik derf
deze node. Daarom vraag ik: eer ik sterf
geef me, al mocht het ook slechts éénmaal zijn,
mij te zonnen in de glans van uw aanschijn.
Doorscheur het gezicht van een alomtegenwoordigheid,
éénmaal voor mij het weefsel van ruimte en tijd.

 

Maar zo ik dit beleven niet waardig ben,
laat dan aan de overzijde van de diepe wateren,
mijn wezen, als een pijl gericht,
toevliegen recht op uw Onmetelijke Licht.

 

Jacqueline van der Waals (1868-1922), geschiedenislerares, dochter van de beroemde fysicus
Dit gedicht schreef zij toen zij hoorde dat zij kanker had. Niet veel later stierf zij. Het leven licht op in het zicht van de dood.

Als zij weet dat ze binnenkort zal sterven, beleeft zij het leven nog intenser en aanvaardt de dood, als deze zich aankondigt.

Waarom wordt het leven zo mooi ‘in het licht van de eeuwigheid’? Wordt reeds in ‘hemels licht’ naar het leven minder vanzelfsprekend  gekeken?


Annunciatie  (fragmenten)

 

Met een glimlach sprak ik snel en stil:
"Kwam u, o Dood, mij van mijn plannen spreken?
Spreek en verkondig mij des Meesters wil."
(…)
Ik deed u even later uitgeleide,
Ik zag u duister in het avondrood
Verdwijnen in de duisternis der heide.
En keerde huiswaarts langs het kiezelpad,
Ik sprak niet ‘goede Dood’, ik sprak niet ‘boze’,
En ik had het leven nooit zoo lief gehad.

 

Sinds ik het weet - ik weet het wel, ofschoon
Nog onder ons angstvallig wordt ontweken,
Het boze woord te noemen, dat bij ’t spreken
Licht ruw of wat onzuiver klinkt van toon. -

Sinds ik het weet, werd mij de overvloed,
De schoonheid en de zoetheid aller dingen,
Die mij alom omgeuren en omringen,
Nog wel zo liefelijk en wel zo zoet,

Sinds ik het weet, schijnt mij de atmosfeer
Doorwasemd en doorgeurd van zoele togen,
Het is of ieder zintuig en vermogen
Nog fijner werd en scherper dan weleer,

Sinds ik het weet, treed ik, wie ik ontmoet,
Den vreemden en den vrienden op mijn wegen,
Ontroerder en vertrouwelijker tegen,
En ’k groet ze met een vriendelijker groet,

Sinds ik het weet, is God mij meer nabij
En vaak, in de  ernst van ’t aardse spel verloren,
Zoo ernstig en zoo diep als ooit te voren,
Gevoel ik plots Gods glimlach over mij.

Uit: Laatste verzen 1922

J. H. Leopold (1865-1925), leraar klassieke talen

Een centraal thema is het verlangen om op te gaan in een groter kosmisch verband. Hij vertaalde bewerkte Arabische en Perzische poëzie, net als Goethe

O, als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleke ogen zal ik opslaan
(---)

En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn.

Verzen, 1895, 3e en 5e strofe

P.C. Boutens (1870-1943), leraar klassieke talen
Als classicus werd zijn dichtkunst beïnvloed doorfilosofische inzichten, met name de leer van Plato 

Goede Dood

Goede Dood wiens zuiver pijpen*                              *fluiten
Door ’t verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort,

Voor wie kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel,
Voor wie maar verkleumde grijzen
Huivren in hun kille cel, -

Mij is elke dag verloren,
Die uw lokstem niet verneemt;
Want dit land van most en koren
Is mij nimmer schoon en vreemd;

Want nooit beurde ik hier te drinken
’t Water dat de ziel verjongt,
Of van dichtbij hief te klinken
’t Verre wijsje dat gij zongt;

Alle schoon dat de aard kan geven
Blijkt een pad dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot de dood ontroert.

H.W.J.M. Keuls (1883-1968), jurist, advocaat
Zijn bezonnen en weemoedige poëzie neigt soms naar het mystieke, evenals bij zijn generatiegenoten. Vertaalde Dante en Omar Khajjam

 

De dood heeft op zijn fluit geblazen*           *Te vergelijken met Boutens

En alle dingen worden licht
Ogen gaan open van verbazen
alsof een wonder wordt verricht

Wanneer de dood begint te spelen
Wordt los van zijn bestaan
Het kleinste wil zich nog verdelen
Het grootste in de roes vergaan.

 

Wanneer de dood zijn wijs laat klinken,
Een vreemd verlangen ons verstilt;
Wij willen reeds ons sterven drinken
Terwijl nog het leven in ons trilt.

Wij trekken uit de aardse schatten
Een drang die immer zich vergroot,
Het al in één gebaar omvatten,
En die omhelzing is de dood

 

J.C. Bloem(1887-1966), jurist, griffier bij het kantongerecht

Zijn poëzie is doordrongen van ontgoocheling en berusting bij een onvervulbaar verlangen, waarbij de dood een soort bevrijding lijkt

In memoriam
Drie laatste strofen

En voor altijd is dit mij bijgebleven:
Hoe zeer veel stiller dood dan slapen is;
Dat het dagelijks wonder is, te leven,
en elk ontwaken een herrijzenis.

Nu weer hervind ik mij in het gewijde
Seizoen, waar de gevallen blaaren zijn,
als het veeg zonlicht van een dood getijde,
en denk: hoe lang nog leef ik in die schijn?

Wat blijft ons over van dit lange derven,
dat leven is? Wat, dat ik nog begeer?
Voor hem en mij, een herfst, die niet kan sterven:
zon, mist en stilte, en dan voor immermeer.


Het Einde

Wat geeft het, of wij hier of elders sterven?
Leven is altijd: naar de dood toe gaan.
De haardgebondenen en die verzwerven
Vinden één graf aan ’t eind van hun bestaan

Insomnia

Eerste strofe
Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet-zijn geschapen.

 

A. Roland Holst (1888-1976), beroepsdichter
De dichteres Henriette Roland Holst was zijn tante. Toen hij haar verzen las, ging hij ook dichten. Hij schrijft en dicht over het  mythische en mystieke Elysisch verlangen naar paradijselijke tijden en eilanden uit Keltische mythen, als een hemel elders op aarde

Ik, die geboren ben
uit uwen schoot,
voel mij verkoren en
klaar tot uw dood.
‘t Eind van mijn zwerven zal
zijn als ik sterven zal
weer in uw schoot.

 

Maar is mijn zwerven niet
zingen naar U?
is al mijn derven niet
winnen van U?
‘t Einde der dingen is
eeuwig. - Mijn zingen is
sterven in U.

Tolstoj achter de ploeg door Ilya Repin

De ploeger
(…)

Ik vraag maar een ding, kracht
te dulden dit besef, dat ik geboren ben
in ’t najaar van een wereld
en daarin sterven moet.
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
van die voorbije schoonheid mij omdwerelt,
weemoed mij talmen doet
tot ik welhaast voor u verloren ben.

Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven,
maar doe mij in den oogst geloven
waarvoor ik dien...

Opdat, nog in de laatste voor,
ik weten mag dat mij uw doel verkoor
te zijn een ernstig ploeger op de landen
van een te worden schoonheid; eenzaam tegen
der eigen liefde dalend avondrood -
die ziet beneden aan den sprong der wegen
de hoeve van zijn deemoed, en het branden
der zachte lamp van een gelaten dood.


J. Werumeus Buning (1891-1958), kunstredacteur
Ook bij hem weemoed en de confrontatie met de dood sinds hij zijn geliefde verloor. Hij vertaalde onder meer Shakespeare.

Ik ben niet eenzaam sinds gij zijt gegaan.

Zoals het licht gans om de wereld is
Zijt gij met mij. Alle herinnering is
Vager en verder van mij heengegaan,
Overgegaan, als bloemen in hun zaad,
Onder de aarde. En dit is zo vreemd
Dat nu al inniger de stilte neemt
Aard van uw wezen, sinds van u begon
Vergetelheid van woord en daad. Van dit gemis
Drenkt zich de lucht om mij van u
En ik verlies u, en ben gans in u.
Lang sinds geleden heb ik droefenis
Zeer liefgehad, om de gelijkenis
Dat zij mij smart en vrede gaf van u.
Maar zij is heen als gij, en nu
Moest ik toch eenzaam zijn, nu niets gebleven is.
Maar eenzaam ben ik niet. Ik wist het niet;
Ik heb mij gans op dit geheim bezonnen:
Ik weet alleen dat in de stilte bronnen
Van licht mij drenken met wat mij verliet

 

H. Marsman (1899-1940), advocaat en  redacteur
Het vitalistische leven contrasteert hier met onzekerheid en tegenstijdige gevoelens rond de dood: het einde of het paradijs?

Hij beschrijft de fasen van verlies en verdriet, angst en eenzaamheid, herinnering, liefde, lust en loutering in vragen en overgave.

De overtocht

De eenzame zwarte boot
vaart in het holst van den nacht
door een duisternis, woest en groot,
den dood, de dood tegemoet.

ik lig diep in het kreunende ruim,
koud en beangst en alleen
en ik ween om het heldere land,
dat achter de einder verdween
en ik ween om het duistere land,
dat flauw aan de einder verscheen.

die door liefde getroffen is
en door het bloed overmand
die ervoer nog het donkerste niet,
diens leven verging niet voorgoed;
want de uiterste nederlaag
lijdt het hart in den strijd met den dood.

O! de tocht naar het eeuwige land
door een duisternis somber en groot
in de nooit aflatende angst
dat de dood het einde niet is.

 

 

‘Mutual forgiveness of each vice,

such are the gates of Paradise.’  William Blake
Ik lig niet meer alleen in het ruim.
de dood heeft mij samengelegd
met het tedere witte kind
dat ik eens in de verre tuin
onuitsprekelijk heb liefgehad.

Haar stem in de duisternis zegt:
neem mijn hand, het donker is koud
Neem mijn hand, het donker is groot.
die de liefde niet samenhoudt
worden één in de angst voor de dood.

In een weerlicht verblind en onthult
grijpt een mond een bevende mond
een leven van lust en schuld
wordt wit in die duistere stond

waarin alles teniet wordt gedaan:

Angst en bloed, hovaardij en lust
en mijn trotse purperen naam
wordt smetteloos uitgewist
met haar zuivere sneeuwwitte naam.

Nu zijn we bijna vergaan
-is dat licht daar het Paradijs?
nu zijn wij bijna vergaan
-is dan alles voorgoed voorbij?

’Paradise regained’

De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.

Zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ’t water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een heldere, verrukkelijk-meeslepende wijs:


’het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen -
wij gaan terug naar ’t Paradijs’.

 

Martinus Nijhoff (1894-1953), redacteur en literatuurcriticus

Beschrijft het mysterie achter alledaagse dingen in gewone taal om iets menselijks brengen in een ontmenselijkte technologische wereld

 

Twee reddelozen

Zij gaat ’s nachts vaak naar de haven
Waarheen zij vroeger met mij ging,
Aan de eeuwige zee, aan de sterren
Vraagt ze waarom het voorbij ging –

De wind en de lichten der schepen
Zeggen dat al wat voorbijgaat
Op een reis is zonder thuisreis
Naar een einde waar niemand ons bijstaat –

In mijn hoge verlichte venster
Tussen schoorstenen en torenklokken
Heb ik tegenover de hemel
Een eenzame voorpost betrokken

In alles tekort geschoten
Staar ik bij het raam op de stad
En vraag: was ik groter geworden
Wanneer ik had liefgehad?

 

Anthonie Donker (Nicolaas Anthonie Donkersloot, 1902-1965), hoogleraar letterkunde

Bij deze klassieke dichter contrasteren hier de hemelse verten met het ontzielde aardse lichaam van het lieflijke kleine meisje

Het gestorven meisje

Het was een koude, glinsterende nacht
wolken en duisternis, sneeuw en sterren
Waren er, en wij hoorden verre
klokken. Haar einde werd verwacht.


Het venster was in de nacht een smal, veeg licht.
Zij was kleiner geworden, lieflijker dan ooit,
het blonde haar lag langs het voorhoofd geplooid

en een glimlach over haar wit gezicht.

Zij was zover van ons als sneeuw en sterren.
Voorbij het smalle, verlichte raam

staarden wij in het grondeloze verre.
Hier was haar lichaam, klein en zonder naam.



Er blijft niets over...

Wij sterven allen, tussen U en mij
Is er ternauwernood verschil, want mensen -
Landloper, dichter en koopman - zijn wij,
Wij dwalen allen, wij rekenen en wensen.

Er blijft niets over, alles gaat voorbij,
Om ’t even het mislukken of bereiken.
Heb lief! Heb lief! Eens, ergens zullen zij,
Die liefhadden, gerust de zeilen strijken.

Uit:  De draad van Ariadne


M. Vasalis (Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans 1909-1998), kinderpsychiater
In dit gedicht lijkt haar dromende bewustzijn zich te verenigen met de evoluerende natuur in een soort kosmisch bewustzijn

 

Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde ....
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. Ik zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen .....

Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkerend vuur.

De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd ....
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd ?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten ?

 

J. B. Charles (Willem Hendrik Nagel 1910-1983), hoogleraar criminologie
Zijn naam was zijn schuilnaam in het verzet. Hij kwam uit een gereformeerd gezin en was een veelzijdig schrijver in begrijpelijke taal

 

In memoriam
                  
Als iemand dood is denk dan niet
dat hij er niet meer is. ‘t Is misschien andersom.

Slaap jij niet zelf de slaap des doods en komt
daarin de droom weer van het afgelegde leven,
waarin de anderen, het gezicht geheven
hun twee minuten stil staan om jou na te zien?

Op eenmaal is alle geluid weggeroepen -
mijn moeder staat stil in het andere land.
Ik zie dat zij zoals voorheen alles ziet
en als bij haar leven is ook het verdriet
in haar grijze aandachtige ogen opnieuw
gemengd met dat raadselachtig vermoeden
omtrent mij, over wat ik zelf nog niet weet.
En dat zij erbij glimlacht verwart mij als toen.
(…)
Men hoeft niet te denken dat zij, onze doden,
er niet langer zijn, omdat wij ze begroeven.
Ik zie haar zo duidelijk staan. Weer weet ik niet wat
het toch is dat zij kent maar mij nog moet beproeven.
En zij is bezorgd maar zij glimlacht en wenkt.
Nee, de doden, zijn niet zo dood als jij denkt.

Ed Hoornik (1910-1970), kritisch journalist

Werd in Dachau met de dood geconfronteerd. Dit heeft zijn leven en werk sterk beïnvloed

 

De gestorvene

Ik ga naar een andere stad.
Des avonds op een terras,
terwijl ik deed of ik las,
schoof hij voorbij op het plein;
langs het vrouwtje, dat liederen zong
en een kind in haar armen wrong,
boog hij af in een donkere straat.

Wie was hij en waar ging hij heen?

Het lamplicht dat mij bescheen,
ging af en aan in de wind
als een lied van de vrouw met het kind.
waarvan ik alleen maar verstond:
‘hij is dood, hij werd nooit bemind,
hij werd nooit bemind, hij is dood.’

 

A Marja (Arend Theodoor Mooij 1917-1964), o.a. radiomaker, sociaal ambtenaar  

Was een nuchtere domineeszoon uit Groningen. Zijn naam - naar zijn moeder die hij verloor als 14 jarige - is te lezen als ‘Maar ja’, zei hij

Bekentenis

Je bent nu dood; je geloofde altijd
dat er een hemel was waar je zou leven,
daar woon je nu, en ik ben hier gebleven
en weet niet waar dit eenzaam pad heenleidt. 

Een pad? maar dan een dat ik zelf moet banen, 
waar ieder helder uitzicht mij ontbreekt;
jij zei altijd: jongen, wat heb je aan een
leven, waarin niet God Zijn woord meespreekt. 

Jij hebt nu rust, die ik nergens kan vinden,
misschien ligt het aan mij, misschien aan Hem:
wij luisteren niet naar elkanders stem
en Hij laat Zich en ik laat mij niet binden.

En jij bent dood; - sla je nu toch een brug
tussen Zijn rijk en mijn verwarde wegen? 
want telkens aan het eind kom ik jou tegen
en wijs je mij naar hetzelfde doel terug.


Hans Lodeizen (1924-1950), stierf nog voor hij een studie had afgemaakt
Volgens criticus Rein Bloem kenmerkt het werk van deze jonggestorven oorspronkelijke dichter zich: "door een romantisch
verlangen en de ontoereikendheid ervan. Het besef van ’deze wereld is niet de echte’ doet een greep naar werelden van de droom, maar bereikbaar blijken deze niet”. Er is verwantschap met
het symbolisme van bijv. Leopold en Boutens, het individualistische en sensitivistische individualisme van Tachtigers zoals Gorter en de ’prozaïsche’ berusting van Bloem in eenvoudige directe taal(Wikipedia)

 

natuurlijk is er veel meer
dan enkel het lichaam

er is het oog dat alle
lichamen omsingelt en
een overwinnaar is voor de
spelende handen

alles is maar spel tenslotte
waar maak je je druk over
en waarom dans je niet

de lente maakt deuren
de wind is een open hand
wij moeten nog beginnen te leven

als ik in de gele nacht sta
op het blauwe tapijt van mijn hart

 

Al deze mensen
bezig met zichzelf
bezig dood te gaan

tenslotte is mijn eigen
leven waaraan ik bouw,
mijn eigen leven en
al de andere levens
tenslotte ben ik er alleen

tenslotte stroomt de hele
wereld uit mij als bloed
uit een ader, mijn oogopslag
is een wond en die wond is de
wereld, is mijn leven,
waaraan ik dood bloed

als ik dood ben
zul je denken
ik heb voor jou geleefd
jij was mijn enige
want het was jouw leven
waaraan ik bouwde
tenslotte was jij er alleen

Uit: Het innerlijk behang. Deze bundel werd 15 keer herdrukt

 

Hans Andreus (Johan Willem van der Zant1926-1977), veelzijdig schrijver van onder meer kinderboeken

Dood, God en licht komen hier samenen het licht krijgt een oude naam’

Laatste gedicht  voor hij stierf

Dit wordt het laatste gedicht wat ik schrijf,
nu het met mijn leven bijna is gedaan,
de scheppingsdrift me ook wat is vergaan
met letterlijk de kanker in mijn lijf,

en, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan,
ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
maar ik praat liever tegen iemand aan
dan in de ruimte en zo is dit wel

de makkelijkste manier om wat te zeggen),-
hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in

het onverhoeds onnoemelijke begint ?
Of is het dat jij me er een onverdicht
woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt ?

 

Noten (bij de laatste paragraaf van de inleiding) Voor geïnteresseerden

Herms Romijn, Het slapend en dromend bewustzijn. Hij was onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek. Aan twee onderzoekers van dit instituut, die daarin waren geïnteresseerd en aan een vriendin die daar secretaresse was, heb ik indertijd Transcendente meditatie geleerd.

Frederik van Eeden, Over droomen. Als dichter, onderzoeker en psychiater beschrijft hij  hierin zijn ervaringen van enigszins wakker zijn tijdens dromen en hoe hij zich daarin oefende.

Andre Sonnet, De raadselachtige wereld van de droom

Robert Ornstein,  Het menselijk bewustzijn; Synthese van rationeel en intuïtief bewustzijn

Piet Vroon, Hersenen, bewustzijn en gedrag, vooral het slot over het zelf

Charles Tart, Altered States of Consciousness

H Groot, Verborgen wijsheid uit de Oepanishaden.

Anthony Campbell, The Seven states ofCconsciousness / De zeven bewustzijnstoestanden

Richard Maurice Bucke Cosmic Consciousness. Hij citeert diverse dichters zoals Dante,  Shakespeare, William Blake en Walt Whitmann

Jean-Paul Sartre, The Transcendence of the Ego

Robert Keith Wallace, The Physiological Effects of Transcendental Meditation. Dissertatie Harvard Univ. Nico Schulte, Self and Being. Een dissertatie over de vroege filosofie van Schelling in verband met Kant, Fichte en de Indiase filosofie van Maharishi Mahesh Yogi en Transcendente Meditatie

John Whyte Ed, Frontiers of Consciousness en The Highest State of Consciousness, met bijdragen van Maslow, Charles Tart, Aldous Huxley en vele anderen.