Zin en betekenis van de transitie naar de moderniteit als nieuw beschavingstype

Civis Mundi Digitaal #36

door Wim Couwenberg

Kritische reactie mooi voorbeeld van hineininterpretieren

In onze jaarboeken blijft er onverminderde aandacht voor de geschiedenis van de moderniteit als nieuw beschavingstype, en de historische zin daarvan. Dat heeft in 2014 gestalte gekregen in het jaarboek Heeft geschiedenis zin? Of is dat een onzinnige vraag? In de gangbare geschiedbeoefening is dat ongetwijfeld het geval. In het postmodern geheten geestesklimaat sinds de jaren ’70 wordt die vraag niet meer serieus genomen. De zinvraag is daarmee uit de geschiedbeoefening gebannen. Wat rest is de zogenaamde “nonsense view of history”, zoals Toynbee als geschiedfilosoof moest vaststellen. Wij zijn, zoals op andere punten, ook op dit punt onze eigen non-conformistische weg gegaan. Daarbij wordt nader voort gedacht op de cruciale vraag die in een eerder jaarboek al aan de orde was gesteld, te weten: kan de westerse samenleving en cultuur als belichaming van de moderniteit als nieuw beschavingstype dienen als model voor de hele wereld (1994). De universele pretenties van die cultuur stuiten in de niet-westerse wereld vooralsnog op nieuwe anti-liberale tegenkrachten, en nopen zodoende tot een hernieuwde ideologische strijd tegen die nieuwe tegenkrachten als anti-liberaal verzet. En dat verzet wordt aangevoerd door nieuwe uitingen van modern autoritarisme op godsdienstige (islamitische) en seculiere (China en Rusland) grondslag.

Ik ontleen deze introductie aan mijn visie op de identiteit en de missie van Civis Mundi, zoals in het licht gesteld in het vorige nummer. Het is een stellingname waarop, behalve in enkele recensies, nog niet gereageerd is. Als geschiedenis voortschrijdt zonder zin en samenhang, is dat begrijpelijk. Waarom een zinloos geachte vraag serieus nemen? Ik ben met die vraag in het jaarboek begonnen, eraan toevoegend: (..) wat maakt het in dat geval nog uit of die geschiedenis wat eerder of later tenietgaat door een ecologische ramp of atoomoorlog? In een consequent nihilistisch geïnterpreteerde wereld is er, lijkt mij, geen enkele doorslaggevende morele reden te bedenken waarom we verplicht zouden zijn het voortbestaan van de mens op deze planeet veilig te stellen; temeer niet als we instemmen met de darwinistische opvatting van de evolutietheorie. Daarin wordt de evolutie immers voorgesteld als een boosaardig proces zonder enigerlei zin of bedoeling. Diep egoïsme is de kern van al wat leeft. Het is een opvatting die als een universeel zuur alle menselijke illusies wegvreet, zoals de bekende neodarwinistische filosoof Daniel Dennett onomwonden erkent.

Wij ontvingen onlangs een reactie op juist genoemde stellingname in dat jaarboek. Dat heb ik natuurlijk op prijs gesteld. Jammer is wel dat de auteur die stellingname niet goed begrepen heeft, door daar een religieuze bedoeling achter te zoeken, daarbij verwijzend naar mijn stellingname dat het in de geschiedbeoefening niet alleen om de vraag gaat waardoor en hoe dingen gebeuren, maar ook waartoe. Wat was daarvan de bedoeling? Zo gesteld moet er toch Iets of Iemand zijn waardoor die bedoeling bepaald wordt? Mijn geachte criticus vindt die veronderstelling nog wel voor vergeving vatbaar, maar niettemin een fataal verzinsel. Sinds hij afscheid genomen heeft van religie kan hij met die benadering niets meer. Deze interpretatie van mijn stellingname is een mooi voorbeeld van hineininterpretieren, dus iemand een interpretatie toeschrijven die hij niet verdedigt. Ik zal dat toelichten aan de hand van letterlijke citaten uit het jaarboek, waarin ik tevens andere punten van kritiek beantwoord.

 

Geschiedtheorie van Jan Romein als uitgangspunt

Tegenover het almaar uitdijende aantal specialisaties in de geschiedbeoefening heeft de marxistische historicus Jan Romein een interessante poging gedaan tot een integrale geschiedbeoefening. Dat heeft op intrigerende wijze gestalte gekregen in een theorie die hij ontwikkeld heeft na een Aha-Erlebnis als historicus tijdens een verblijf in Indonesië. In die theorie maakt hij een geschiedfilosofisch onderscheid tussen het algemeen menselijk patroon van beschaving van premoderne culturen en Europa als eerste afwijking daarvan, en eerste belichaming van de moderniteit als het nieuwe algemeen menselijke patroon van beschaving, met in het voetspoor van het christendom tevens universele pretenties. Ik zie daarin het meest fundamentele onderscheid in de periodisering van de geschiedenis. Met die periodisering wordt in de geschiedwetenschap de tijd gehistoriseerd als de tijd bij uitstek waar die wetenschap zich mee bezighoudt.

Het begin van de tijd van de premoderniteit valt samen met het begin van het beschavingsproces dat wordt gesitueerd tussen 4000 en 3000 v. Chr. In rivierdelta’s, eerst in Mesopotamië (nu Irak), daarna langs de Nijl (in Egypte), de Indus (in India), de Jangtse en de Gele Rivier (in China), vinden we de eerste aanzetten tot dat beschavingsproces. In het midden van het laatste millennium vóór Christus komt dan het cultuurfenomeen van de wijsbegeerte tot ontwikkeling, en leggen leermeesters als Confucius en Lao Tse in China, Boeddha in India, en de profeten in Palestina de grondslagen voor grote geestesstromingen, zoals we die nu nog kennen.

Met die geschiedtheorie van Romein als uitgangspunt beperk ik mij hier verder tot de opgave zin en samenhang in het geschiedverloop van de moderniteit op te sporen, en dat tastenderwijze te situeren in het kader van de zich ontwikkelende zin van de geschiedenis.

 

Zin geschiedverloop moderniteit: moderne vooruitgangsgedachte

Bij mijn opsporing van die zinduiding signaleer ik de ontwikkeling van een cyclische (kringloopgedachte) naar een progressieve opvatting van het geschiedverloop. Naar heersende opvatting valt aan de geschiedenis zelf geen immanente zin te ontlenen, evenmin als aan de evolutie in het algemeen. Die zin op te sporen is de taak en de roeping van de mens zelf. In premoderne culturen werd het geschiedverloop naar analogie van de natuur, waarin alles zich voltrekt in het ritme van opkomst, bloei en verval, nog beleefd en begrepen als deel van dat kosmische gebeuren, dus als een kringloop die zich evenals de natuur eindeloos herhaalt, die Ewige Wiederkehr des Gleichen (Nietzsche). Er is geen begin en er is geen einde en uiteraard ook geen op een nieuwe toekomst betrokken denken. Er gebeurt kortom niets nieuws onder de zon, naar het bekende woord van de prediker Salomo. En in dat cyclische geschiedverloop werd in de existentiële vraag naar de zin van het bestaan voorzien door religieuze tradities.

Pas in de joodse en christelijke traditie wordt het denken over het verloop van de geschiedenis bevrijd uit die traditionele en ook in de klassieke Oudheid nog gecultiveerde idee van een eindeloos zich herhalende kringloop; en daartegenover het besef ontwikkeld van geschiedenis als een voor- en opwaartse beweging, zij het nog wel opgevat in exclusief religieuze zin.[1] Op deze nieuwe creatieve en hoopvolle interpretatie van het geschiedverloop bouwt het moderne vooruitgangsgeloof in de Verlichting dankbaar voort, maar nu wel als een geseculariseerde versie ervan. In eerste instantie gebeurt dat zelfs in de zin van een onomkeerbare ontwikkeling naar een betere toekomst, zoals Hegel dat in zijn dialectische filosofie op pregnante wijze vertolkt heeft: ‘Die Weltgeschichte ist der Fortschritt im Bewusstsein der Freiheit, ein Fortschritt den wir in seiner Notwendigkeit zu erkennen haben’.[2]

Dat vooruitgangsgeloof krijgt als historische zinduiding aanvankelijk een utopische oriëntatie in de politieke verbeelding van een gans andere en betere wereld, waarin het kwaad als kwalijke vrucht van corrupte politieke en maatschappelijke machtsstructuren uitgeroeid kan worden door een andere en betere inrichting van de samenleving. De pretentie volledig met het kwalijk geachte verleden te kunnen breken en dus helemaal opnieuw te kunnen beginnen – in de Franse Revolutie van 1789 waren het jacobijnen die daarvan in de ban waren, en na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 de bolsjewisten – was daarvan een saillante uiting.

In eerste aanleg is dat vooruitgangsgeloof ook in deterministische zin opgevat, als zou de geschiedenis een wetmatig en in lineair opgaande lijn verlopend proces zijn, waardoor de mens als (relatief) vrij handelende historische actor dus op een zijspoor raakt.

In de strijd ter realisering van die gans nieuwe en betere wereld krijgt het vooruitgangsgeloof ook een specifieke politieke vertaling in het begrip progressiviteit. Dat wordt in die strijd de antipode van het conservatisme dat op de grens van de achttiende en negentiende eeuw in zwang raakt als kritische reactie tegen de progressieve ideeën en kwalijke praktijken van de Franse revolutie.[3] Het dient tevens ter rechtvaardiging van bepaalde politieke machtsaanspraken. Linkse politieke stromingen plegen die in het ideologische tijdperk (1789-1989) namelijk te ontlenen aan hun voorhoederol in de strijd voor een nieuwe en betere wereld. Met het einde van de Koude Oorlog als het internationale hoogte - en eindpunt van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit eindigt ook dat tijdperk. Linkse stromingen verliezen dan ook hun voorhoederol en derhalve hun aan die rol ontleende, maar niet langer houdbare, exclusief progressieve pretenties in de politieke machtsstrijd, al blijven zij die pretenties nog wel koesteren.

 

Eigenwaardetheorie als historische zinduiding

Onder invloed van het vooruitgangsgeloof als historische zinduiding is de beoordeling van de onderscheiden periodes in het geschiedverloop gebaseerd geweest op de bijdrage die zij geleverd hebben aan de veronderstelde opgaande lijn in dat verloop. In die geest zijn de Middeleeuwen lange tijd geïnterpreteerd en gekritiseerd als een onderbreking van of zelfs als een tijdelijke teruggang in die opwaartse lijn sinds de Klassieke Oudheid, waarin overigens de kringloopgedachte als historische zinduiding nog bleef overheersen. Onder invloed hiervan heeft ‘middeleeuws’ de bijbetekenis gekregen van achterlijk, achterlopend in de historische ontwikkeling.

Het is een interpretatie die krachtig is aangevochten tijdens de Romantiek. Exponenten daarvan interpreteerden de Middeleeuwen juist als bakermat van Europa en van de christelijke cultuur. Zij werd op theoretische gronden ook nadrukkelijk afgewezen door aanhangers van een andere historische zinduiding, benoemd als eigenwaardetheorie, zoals die ontwikkeld is door de Duitse historicus Leopold von Ranke[4] (1795-1886), ook een van de meest uitgesproken representanten van het historisme: de geschiedfilosofische stroming die de fundamentele historiciteit van alle politieke en maatschappelijke werkelijkheid als paradigma geïntroduceerd heeft.[5]

Historische gebeurtenissen en tijdperken hebben in die eigenwaardetheorie hun waarde en betekenis in zichzelf, ontlenen die derhalve niet aan enig doel in de toekomst. Klassiek geworden is in dit verband de volgende uitspraak van deze historicus: ‘Jede Epoche ist unmittelbar zu Gott und ihr Werth beruht gar nicht auf dem was aus ihr hervorgeht, sondern in ihrer Existenz selbst, in ihrem eigenen Selbst.‘ Von Ranke deed die uitspraak niet alleen als historicus, maar ook als gelovig protestant. Vanuit zijn geloof veronderstelde hij namelijk dat de hand van God mede werkzaam is in het geschiedverloop. Dat we het verleden niet moeten meten naar hedendaagse maatstaven, maar zoveel mogelijk naar die van dat verleden, is ook een consequentie van deze geschiedfilosofische visie.

 

Negatieve dialectiek vooruitgangsgeloof

In de loop van 20ste eeuw verliest het vooruitgangsgeloof behalve zijn deterministische en lineaire ook zijn overwegend utopisch getinte oriëntatie, als gevolg van sterk in het oog springende tegenstrijdige ervaringen die die oriëntatie krachtig weerspreken. Dat waren vooral de beide wereldoorlogen, die dat verlichte vooruitgangsgeloof zo ruw doorkruisen. Bleef de kritiek op dat vooruitgangsgeloof lange tijd beperkt tot rechts-conservatieve tegenstromingen, in de progressief gestempelde politieke en culturele revolte van de jaren ‘60[6] wordt zij zonder scrupules, maar wel met heel andere argumenten, overgenomen door links-radicale protestbewegingen van die jaren, waardoor zij ineens ook een linkse signatuur krijgt. Ter ondersteuning van hun radicaal-linkse maatschappij- en cultuurkritiek grijpen woordvoerders van die revolte dan ten dele terug op het tot 1967 nauwelijks opgemerkte werk van Th. Adorno en M. Horkheimer, twee prominente exponenten van de Frankfurter Schule.[7] In dit werk, met de welsprekende titel Dialektik der Aufklӓrung (1947), signaleren die twee linkse denkers onverbloemd de negatieve dialectiek van het vooruitgangsstreven. Dezelfde cultuurkrachten en waarden die emancipatie processen in beweging brengen, dragen tegelijk de kiemen van hun tegendeel in zich zoals repressie, irrationaliteit, inhumaniteit en dergelijke.

Het is een dialectiek die zich al meteen openbaart in de Franse revolutie van 1789 en zichzelf sindsdien voortzet in de meeste daarop volgende emancipatieprocessen en -bewegingen. Die neiging tot ontaarding en corruptie treedt daarin namelijk op, zodra zij succes hebben, zich consolideren in institutionele machtsstructuren en zodoende in de ban raken van het machtsmotief dat dan zonder veel scrupules dienstbaar gemaakt wordt aan continuering van het eigen succes.

Een bekende Britse filosoof als John Gray voert sinds eind vorige eeuw zelfs een ware kruistocht tegen de vooruitgangsgedachte en ontluistert die historische zinduiding consequent als uiting van moderne mythologie. Zijn kritiek staat in een lange cultuurkritische traditie, zoals die achtereenvolgens tot uiting komt In het fin de siècle van de vorige eeuwwisseling, in het interbellum, in de culturele revolte van de jaren ’60, en daarna, onder invloed van het postmoderne denken, in talloze cultuurkritische publicaties.

Sinds de Eerste Wereldoorlog, nadien geduid als de oercatastrofe van de 20e eeuw, boet het lineaire vooruitgangsgeloof van de 19e eeuw als historische zinduiding zoals gezegd steeds meer aan invloed in. Historici voegen daar van hun kant tevens hun scepsis over geschiedenis als leerproces aan toe. De eerste ‘hoofdwet’ van de geschiedenis, aldus een historicus, is dat we er niets van kunnen leren. De tweede is dat mensen er wel lessen uit proberen te trekken, maar dat zijn vrijwel altijd de verkeerde, zoals generaals die zich op de vorige oorlog voorbereiden. Als de geschiedenis iets leert, dan is dat de ironie ervan.

 

Integratie kringloop- en vooruitgangsgedachte: cyclische progressie

Ondanks alle kritiek daarop ben ik geneigd aan het moderne geloof in vooruitgang als zinduiding van de geschiedenis van de moderniteit vast te houden, maar dan wel in een meer bescheiden zin, dus met minder pretenties dan oorspronkelijk gekoesterd, met andere woorden niet wetmatig en lineair verlopend, en zonder utopische verwachtingen daarover, maar wel in zekere mate vertrouwend op geschiedenis als leerproces. Ik interpreteer dat geschiedverloop daarom als een proces van cyclische progressie. Het is een progressie in ontwikkelingsmogelijkheden, die zich spiraalsgewijze voltrekt via cycli van op- en neergang, opbouw en afbraak, met als achtergrond de eerder gereleveerde negatieve dialectiek van het vooruitgangsstreven.[8] Ik integreer daarmee ten dele ook de kringloopgedachte als historische zinduiding in het vooruitgangsgeloof. Ik doe dat trouwens ook met de eigenwaardetheorie als zinduiding, omdat ik er geen moeite mee heb in elke periode van het geschiedverloop een zekere eigen relatieve zin en waarde te onderkennen.

Op langere termijn gezien manifesteert progressie zich in het geschiedverloop van de moderniteit in een accumulatie van historische energie dankzij een snel groeiend wetenschappelijk-technologisch machtspotentieel; en in het voetspoor hiervan ook in een hoger niveau van collectief bewustzijn (in onze tijd versterkt door de digitale revolutie) en toenemende complexiteit. Voorts uit die progressie zich in een hoger niveau van volkswelvaart en volksgezondheid alsook van constitutionele rechtsontwikkeling; dat laatste door het creëren van voorwaarden voor een democratisch gelegitimeerde en beter gecontroleerde machtsuitoefening, hand in hand met een aanzienlijke verruiming van de individuele vrijheidsruimte, ook op het gevoelige terrein van de seksualiteit.[9]

Het vooruitgangsgeloof, opgevat als cyclische progressie, is het resultaat van een reflectie op de uitgebreide kritiek die op de oorspronkelijke interpretatie ervan is uitgeoefend, en op het daaropvolgende teloorgaan van dat geloof als historische zinduiding. Die reflectie resulteert in een nieuwe interpretatie van dat geloof en van progressiviteit als daarvan afgeleide politieke streefrichting. Tegenover de oorspronkelijke utopische interpretatie ervan, die zich liet meeslepen door niet of onvoldoende gefundeerd wensdenken, vloeit uit dit gecorrigeerde vooruitgangsgeloof een meer realistisch concept voort, dat zicht houdt op de complexe verwevenheid van positieve en negatieve effecten bij het continue streven naar een betere wereld.

 

Veel gesmade 20e eeuw als leerproces

Dit alles is letterlijk ontleend aan mijn visie in het jaarboek in kwestie. De kritiek van mijn opponent gaat daar helemaal aan voorbij, en hij verzint zelf wat ik zou bedoelen. Hij kritiseert ook Paul Cliteur, die in een nawoord in het jaarboek de opvatting van de filosoof Cornelis Verhoeven zou ridiculiseren. Dat vindt hij ongepast. Wij leren wel degelijk uit geschiedenis, zij het hoofdzakelijk in kleinere zaken, stelt hij. Cliteur doet echter niet anders dan in te haken op wat ik zelf op dit punt in het jaarboek opmerk.

Noem mij één voorbeeld waaruit blijkt dat mensen uit de geschiedenis lering getrokken hebben, riep de filosoof en schrijver Cornelis Verhoeven vol ongeloof uit in een terugblik op de 20e eeuw.[10] Juist die veel gesmade 20e eeuw biedt daarvan echter tal van opmerkelijke voorbeelden. Zo danken we daar bijvoorbeeld na de Eerste Wereldoorlog de oprichting van de Volkenbond en na de Tweede Wereldoorlog die van de Verenigde Naties aan, al is de harde kern daarvan, de vervanging van het traditionele, op machtsevenwicht gebaseerde veiligheidsstelsel door een collectief veiligheidsstelsel, vooralsnog op een mislukking uitgelopen. De negatieve ervaringen van de vooroorlogse appeasement-politiek tegenover Hitler-Duitsland hebben naoorlogse westerse politieke elites tot het inzicht gebracht dat zij tegenover het communistische blok een containment-politiek moesten voeren door instandhouding van een effectief militair, i.c. nucleair afschrikkingsevenwicht. En de daarmee verbonden gevaren hebben hen vervolgens ertoe gebracht een beleid te voeren, gericht op depolarisatie en wapen- en crisisbeheersing. De extreme schending van fundamentele mensenrechten in fascistische regiems, i.h.b. in Hitler-Duitsland, heeft een belangrijk tweevoudig leerproces op gang gebracht: in Duitsland resulterend in de vestiging van een stabiele democratisch-sociale rechtsstaat en in een buitenlandse politiek, gericht op integratie van de Duitse Bondsrepubliek in een verenigd Europa; en op internationaal niveau in Verklaringen en Verdragen waarin naast de nationale tevens een internationale verantwoordelijkheid ter bescherming van fundamentele mensenrechten moreel en juridisch verankerd is.

Uit de crisis van de jaren dertig is het inzicht geboren in de noodzaak van een actief sociaal-economisch overheidsbeleid in de geest van Keynes en Beveridge met de naoorlogse verzorgingsstaat als resultaat evenals de erkenning van sociale grondrechten als complement van de klassiek-liberale grondrechten. De crisis van de verzorgingsstaat in de jaren zeventig heeft vervolgens geleerd dat de samenleving niet volledig van bovenaf maak- en stuurbaar is en daarom geleid tot een reveil van de klassiek-economische theorie, en daarmee tot een hernieuwd geloof in marktwerking als probleemoplossend instrument.[11]

En de bewustwording van de milieuproblematiek als gevolg van de constante expansie van het moderne welvaartsstreven heeft op haar beurt een uiterst relevant leerproces op gang gebracht, dat in korte tijd een nieuw, ecologisch geheten bewustzijn gewekt heeft, met als resultaat het streven naar duurzame ontwikkeling in het overheidsbeleid en naar duurzaam ondernemen in het bedrijfsleven (door koppeling van ambitieuze milieudoelstellingen aan versterking van marktposities).[12] Het recht op duurzame ontwikkeling is inmiddels toegevoegd aan de categorie van collectieve mensenrechten als derde generatie van de mondiale ideologie der mensenrechten. In juridische zin is dat recht overigens moeilijk operationeel te maken. Onduidelijk is wie het rechtssubject is en tegen wie of wat het tot gelding gebracht kan worden. De effectuering ervan hangt voornamelijk af van politieke factoren. We kunnen dit recht evenals andere collectieve mensenrechten daarom het beste opvatten als internationaal erkende beleidsdoelstelling.

Het gaat daarbij niet alleen om een gerichte aanpak van de toenemende aantasting van het leefmilieu en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen, maar in snel toenemende mate ook om het nemen van de nodige maatregelen tegen het verontrustende proces van klimaatverandering.

De behoefte lessen te trekken uit negatieve ontwikkelingen is diep verankerd in onze op progressie gerichte moderne cultuur. Met vallen en opstaan, via trial and error voltrekt zich in het geschiedverloop ervan dan ook ondanks decepties als eerder genoemd in zekere mate een leerproces. Dat uit zich ook in het imiteren en kopiëren van succesvolle voorbeelden van beschaving en het aanpassen en verbeteren van wat niet goed meer functioneert. Wat staatkundige vormgeving betreft, hebben tal van landen (de VS van Amerika, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, België, enz.) voor andere landen als voorbeeld gediend bij de inrichting en modernisering van hun staatsbestel.[13] Met het toenemen van internationale communicatie en interdependentie groeit nog meer die invloed van succesvolle voorbeelden. Zo fungeert de moderne westerse cultuur sinds lang in veel opzichten als voorbeeld voor de rest van de wereld. Niet-westerse landen en beschavingen leren zoveel mogelijk van westerse verworvenheden mede om zodoende sterker te staan tegenover de westerse concurrentie en expansiedrang. Japan is daarvan een klassiek voorbeeld en steeds meer ook China. Wel ontstaan er in de praktijk bepaalde afwijkingen van het westerse model als gevolg van verschillende historisch-culturele tradities.

Het gaat om “a good society, worldwide”, zo eindigt mijn geachte opponent. Dit is wel een mooie en vrome wens, maar geen geschiedfilosofie over historische zinduiding, en bovendien uitgaande van een te optimistisch mensbeeld. Wie zal daar op tegen zijn? Dit is een vrome wens, maar geen geschiedfilosofie, en uitgaande van een te optimistisch mensbeeld.



[1] Voor een grondige analyse van een joodse, christelijke en islamitische heilsverwachting als zin van geschiedenis zie J. H. J. van der Pot, Sinndeutung und Periodisierung der Geschichte, 1999, pp. 77-341.

[2] Hegel, Vorlesungen über die Philosophie der Weltgeschichte I, Der Vernunft in der Geschichte, J. Hoffmeister ed., 1970, p. 63

[3] Eerder uiteengezet in mijn boek De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959

[4] Zie zijn grote werk Weltgeschichte (9 Bӓnde 1881-1888)

[5] Dat heeft ook geleid tot nieuwe artistieke genres als de historische roman, en specifieke aandacht voor historisch erfgoed en de eigen persoonlijke geschiedenis (autobiografie).

[6] In andere zin zie C.W. Rietdijk, De contrarevolutie tegen de reden, Civis Mundi, mei 1972; idem, De contra-revolutie tegen de rede, 2 dln, 1974-1977.

[7] In 1923 opgericht als onafhankelijk sociaal-wetenschappelijk centrum voor marxistische en neo-marxistische wetenschapsbeoefening.

[8] Dat proces van cyclische progressie wordt ook opgemerkt in de genealogie, zoals die zich in onze tijd ontwikkelt tot een nieuwe geïntegreerde wetenschap van de aarde, The Earth System Science. De aarde wordt daarin opgevat als een coherent geheel. Alle onderdelen hangen daarin samen en werken continu op elkaar in. In een ontwikkelingsgang van miljarden jaren vertoont de aarde eveneens een cyclisch proces. In een spiraalsgewijs verlopend proces van afbraak en opbouw verandert de aarde van gedaante dankzij toenemende differentiatie en complexiteit. Zie nader P. Westbroek, De ontdekking van de aarde: Het grote verhaal van een kleine planeet, 12e druk 2013

[9] Zoals groeiende vrijheid zelf te bepalen hoe men zijn/haar seksualiteit beleven wil, dus loskoppeling van seksualiteit van huwelijk en voortplanting; en liberalisering van het familierecht met erkenning van het recht van eenieder naar eigen seksuele en morele voorkeur te bepalen of en zo ja hoe hij/zij een gezin wil stichten: heteroseksueel of homoseksueel, biologisch of kunstmatig. Zie het Civis Mundi jaarboek 2005, Seksuele revolutie ter discussie.

[10] Hij deed dat in een interview met R. Dulmers, getiteld Het verhaal van de eeuw, in de Groene Amsterdammer, 7 juli 1999

[11] Zie wat Nederland betreft o.a. F.W. Rutten, Verval, herstel en groei – Lessen voor het economisch beleid gelet op het leergeld van twintig jaar, 1995.

[12] Zie o.a. J.M. Cramer, Duurzaam ondernemen, 1999; en Duurzaam bankieren. Uitgave Rabobank 1998.

[13] Zie S.W. Couwenberg, Gezag en Vrijheid, 1991, pp. 99-101