Civis Mundi en het referendum over het associatieverdrag tussen de EU en de Oekraïne

Civis Mundi Digitaal #36

door Wim Couwenberg

Waarom een referendum invoeren?

In een groot aantal democratieën tracht men de tekortko­mingen van de representatieve democratie te corrigeren door bepaalde elementen van directe democra­tie, zoals direct gekozen gezagsdragers, referendum, volksinitia­tief en zogenaamde mandaatsstemmingen[1] daarin als complement op te nemen om zodoende de democratische component ervan te versterken en wel in een viertal opzichten: door burgers met de introductie van referendum en/of volksinitiatief op concrete wijze bij het overheidsbeleid te betrekken en daarmee in concreto op hun politieke verantwoordelijkheid als staatsburger aan te spreken; door de bestaande instituties van de representatieve democratie op die manier responsiever te maken; door het publieke debat over bepaalde besluiten die het leven van burgers rechtstreeks raken met behulp hiervan te stimuleren; en door met een correctief referendum een nieuw democratisch controle-element toe te voegen aan het liberaal-democratische systeem van checks and balances, namelijk in de relatie tussen kiezers en gekozenen.

De meeste westerse democratieën kennen een of andere vorm van directe democratie. Een van de schaarse uitzonderingen daarop is Nederland. Daar stuitte alles wat zweemt naar directe democratie lange tijd op principieel verzet, vanwege de neiging democratie te vereenzelvigen met representatieve democratie. Dat kreeg zelfs het karakter van een politiek dogma, om het beleid van politieke elites zoveel mogelijk af te schermen tegen de invloed en interventies van burgers aan de basis. Vandaar dat over het referendum in dit land veelal geen open politieke discussie te voeren viel.

 

Kritische terugblik op in Nederland gevoerde discussie

Bij een kritische terugblik op de discussie over het referendum zoals die in Nederland sinds de jaren ’80 opnieuw gevoerd is, valt een aantal dingen op, bijvoorbeeld de herhaling van allerlei argumen­ten die indertijd tegen het algemeen kiesrecht werden aangevoerd, zonder dat dit verwondering wekt. In plaats van op de centrale vragen van de democratische theorie en praktijk in te gaan die hierbij in het geding zijn, spitste die discussie zich veelal toe op detailproblemen die bij de toepassing van het referendum kunnen rijzen. De praktische problemen waartoe die toepassing kan leiden, werden breed uitgemeten tegen de achtergrond van een geïdealiseerde voorstelling van de representatieve democratie. Men keek daarbij ook niet verder dan de nationale neus lang is. Zo bleven tegenstanders hardnekkig beweren dat het referendum niet valt in te passen in een parlementaire democratie. Maar ettelijke landen – o.a. Denemarken, Australië, Nieuw-Zeeland, Italië, Ierland, Noorwegen, Zweden, Griekenland en Spanje – hebben het referendum allang probleemloos ingevoerd als complement van hun parlemen­taire stelsel.

Bij de bestrijding ervan doken ook telkens andere argumenten op, al naargelang de inzet van de discussie. Pleit men voor een raadplegend referen­dum, dan deed men moeilijk over de vraagstelling en bagatelliseerde men zo’n vrijblijvende raadpleging als een fopspeen voor de kiezers. Stelde men een correctief beslissend referendum voor, zoals het paarse kabinet-Kok dat deed in het voetspoor van de staatscommissie-Biesheuvel die dat in de jaren tachtig op de politieke agenda geplaatst had, dan kon men niet langer opponeren tegen een niet-objectieve vraagstelling, maar dan was weer het bezwaar dat het electoraat niet kiezen kan tussen alternatieven en slechts ja of neen kan zeggen tegen een bepaald besluit. Als men dit bezwaar wil ondervangen door degenen die zo’n referendum aanvragen het recht te geven zelf een alternatief voor het desbetreffende besluit voor te stellen en dat tegelijk met dit besluit aan de kiezers voor te leggen, werd het op zijn beurt zo’n recht van volksinitiatief dat men niet pruimen kan.

Al is die neiging democratie te associëren met representatieve democratie onder politieke elites zeker niet verdwenen, het principiële verzet tegen iedere vorm van directe democratie is op de terugtocht. Zo kennen we sinds kort een bescheiden vorm van directe democratie in de vorm van een adviserend referendum. En daar wordt op 6 april as. voor het eerst gebruik van gemaakt, met de vraag al of niet in te stemmen met het associatieverdrag tussen de EU en de Oekraïne als onderwerp.

 

Referendum als politiek incident

We hebben al eerder een adviserend referendum in werking gezien als politiek incident, met de al of niet goedkeuring van het verdrag voor een grondwet voor Europa als onderwerp. Het uitschrijven ervan bleek een kolossale politieke blunder. Dat referendum werd in een vloek en zucht via een speciale wet georganiseerd zonder dat de kiezers er serieus op voorbereid waren zich uit te spreken over zo’n complexe materie als het voorgestelde verdrag en zonder dat we tot dan toe enige ervaring met het referendum op dat niveau hadden opgedaan. De gevestigde politiek had zich daar – zoals gezegd – steeds principieel tegen verzet. Daar komt nog bij, dat de gevestigde politiek het publieke debat over Europa jarenlang sterk verwaarloosd had en minder welkome beleidseffecten waaraan zij zelf in Brussel had meegewerkt, placht af te schrijven op de anonieme Europese bureaucratie in Brussel.

Dat dat referendum resulteerde in een volstrekte afwijzing van dat verdrag, is in het licht hiervan niet verwonderlijk, al had de gevestigde politiek daar helemaal niet op gerekend. Dat bracht opnieuw de vertrouwenscrisis tussen die politiek en het volk aan de basis aan het licht, die in de Fortuyn-revolte van 2002 al op pijnlijke wijze aan de dag getreden was.

 

Het huidige referendum ter discussie

Zo’n adviserend referendum heb ik in Civis Mundi en andere bladen al voorgesteld en bepleit in de eerste jaren ’70 van de vorige eeuw. Met het oog daarop is toen ook het Nationale Comité Referendum: JA! opgericht met leden uit verschillende partijen, om zodoende de nodige discussie en steun op gang te brengen. Na meer dan 40 jaar is nu eindelijk een referendum met een adviserende stem een reële optie geworden. Alles overwegende ben ik aarzelend voorstander van dat associatieverdrag tussen de EU en de Oekraïne, ondanks de structurele corruptie in dat land. Maar wel nadrukkelijk met de aantekening dat de Oekraïne gesitueerd moet worden in een Europese geopolitieke constellatie waarin het een nuttige brugfunctie vervullen kan tussen Rusland en de westerse wereld, en als zodanig dus niet toegelaten kan worden als lid van de EU. Voor Nederland is dat verdrag van belang als een nieuwe vrijhandels- en investeringszone.



[1] Daarmee worden kiezers bij verkiezingen in de gelegenheid gesteld zich tevens uit te spreken over bepaalde beleidskwesties.